| |
| |
| |
333 Reliëf van Mari Andriessen naast de ingang van het hoofdgebouw van sanatorium Berg en Bosch. Het reliëf stelt de zieke tuberculosepatiënt voor (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
| |
Gebouwen van sociale zorg en recreatie
Zowel in de stad als in de dorpen bestonden vanaf de Middeleeuwen instellingen die zich met de ‘sociale zorg’ bezig hielden. Dit betrof voornamelijk de ziekenzorg en de zorg voor de armen en de wezen. Van die middeleeuwse instellingen is niets zichtbaars overgebleven. In Doorn wordt in 1365 een gasthuis vermeld (OLV, Sint Mattheus, Sint Margaretha- en Allerheiligengasthuis (GPU I, 326), maar een ligging is onbekend.
In Rhenen bestond in 1383 al een gasthuis waaraan een kapel verbonden was. Dit complex stond op de noordoosthoek van de Gasthuisstraat en de Koningstraat. In de 17de eeuw was het al niet meer als zodanig in gebruik. De stad had de ruimte in 1696 ingericht als bewaarplaats voor de nieuwe brandspuit. Bij het Rhenense gasthuis hoorden ‘godscameren’ waar behoeftige burgers op kosten van het Gasthuis konden wonen. Geen van bovengenoemde gebouwen bestaat meer. Hetzelfde geldt voor de leprozenhuizen. In Rhenen stond een leprozenhuis mét kapel buiten de westelijke stadspoort en in De Bilt lag het leprozenhuis aan de oude Steenweg.
Weeskinderen, om een ander onderwerp van sociale zorg bij de kop te nemen, werden over het algemeen uitbesteed aan families, die daarvoor een toelage kregen. Uit een weeshuisfonds kon men een bijdrage krijgen voor hun verzorging. Een weeshuis bevond zich in de 17de eeuw in Rhenen aan de oostkant van de stad. Zeist kreeg pas in 1864 een weeshuis aan de Slotlaan, een ontwerp van N.J. Kamperdijk. Dit was overigens gecombineerd met een oude Mannen-, Vrouwen en Proveniershuis (armenhuis). Een weinig gelukkige combinatie blijkbaar, want in 1880 besloot men het gebouw alleen voor wezen te benutten. Tot 1945 was het in gebruik. In 1958 is het complex gesloopt.
De zorg voor de armen was in Amerongen een aangelegenheid van de kerk, zoals overal elders, maar ook van de ambachtsheer (of -vrouwe). Margaretha Turnor, echtgenote van Godard Adriaan van Reede, had in het laatste kwart van de 17de eeuw aan de Gasthuisstraat 14-18 drie woningen laten stichten voor weduwen van de personeelsleden van het kasteel. Voor de armen liet zij aan de Nederstraat 7 en 9-11, naast de kerk een aantal armenhuisjes neerzetten. Deze zijn nog steeds bewaard gebleven, zij het dat zij in de loop van de tijd sterk zijn gerestaureerd. In Leersum werden de ‘bedeelden’ vanwege de diaconie verzorgd. Zij zorgde voor het onderdak. Daartoe had de diaconie sedert 1839 de beschikking over een Armhuis, een complex van vier kleine woningen aan de Nieuwesteeg. Het onderhoud van het Armhuis was steeds een bron van financiële zorg voor de Leersumse kerkenraad die uiteindelijk in 1916 dit bezit wist te verkopen.
De gezonde bosrijke omgeving van de Heuvelrug maakte dit gebied bijzonder geschikt voor de vestiging van gezondheidsinstellingen als ziekenhuizen en sanatoria. De meest markante voorbeelden, het sanatorium Berg en Bosch in Bilthoven en de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder zullen hierna besproken worden. Veel van dit soort gebouwen zijn ingrijpend veranderd of zelfs geheel verdwenen. Het sanatorium voor longpatiënten, Dennenoord aan de Driebergsestraatweg 11 in Doorn - gebouwd in een bij de bossen passende chaletstijl - is thans een kantoor en zowel in- als uitwendig versoberd. Het houten Johannieterhospitaal uit 1919 aan de Rijksstraatweg in Amerongen werd in de jaren vijftig afgebroken, het ziekenhuisje annex veldwachterswoning van 1907 aan de Amersfoortseweg 59-61 in Doorn is tot woning verbouwd. Een van de meest
| |
| |
334 De Blauwvoet in Driebergen van J.B. van Loghem tijdens de sloop in december 1979 (foto RDMZ, 1979).
opmerkelijke gebouwen op de Heuvelrug in dit opzicht, was het Driebergse rusten herstellingsoord De Blauwvoet. Het is in 1930 gebouwd in de stijl van het Nieuwe Bouwen naar een ontwerp van J.B. van Loghem, maar in 1979 gesloopt. Het Zeister Christelijk Sanatorium voor Zenuwlijders ook weer in Zwitserse chaletstijl met hoofdgebouw en verschillende paviljoens van E.G. Wentink uit 1903 is rigoureus verbouwd.
Den Dolder met zijn bossen was zeer geschikt voor de huisvesting van zorginstituten als kindertehuizen. Aan de Dennenweg 27 in Den Dolder bouwde J. Kalis in 1934 in Nieuw Zakelijke Stijl een kinderhuis. Het is niet meer als zodanig in gebruik. Hetzelfde geldt voor het koloniehuis voor Joodse kinderen aan de Paltzerweg 210. J. Stuivinga was in 1910 verantwoordelijk voor het ontwerp van het herstellingsoord. Hoewel het gebouw nog steeds bestaat is de architectuur door aan- en verbouwingen nogal verarmd geraakt.
Een eenling onder de gebouwen van Sociale Zorg op de Heuvelrug is het Conferentieoord Woudschoten aan de Woudenbergseweg 54 te Zeist, gesticht in opdracht van de Nederlandsche Christen-Studenten Vereeniging. In 1916 was het huis Bloemenheuvel aan de Utrechtseweg in Zeist gehuurd voor dat doel. Reeds na een jaar bleek de locatie te klein zodat men verhuisde naar kasteel Hardenbroek bij Driebergen. In staat gesteld door een legaat in de vorm van een terrein aan de Woudenbergseweg en een geldbedrag om de bouw van een nieuw conferentieoord te bekostigen kon in juli 1931 met de bouw van Woudschoten worden begonnen. Het ontwerp was van de architectencombinatie D. Jansen en Ch.L. Quéré uit Utrecht. Na de bouw had de Vereeniging de beschikking over bijna 100 kamers en zalen en een eigen kapel. Het gebouw is gebouwd in de vorm van een driepuntige ster, waarbij de vleugeleinden 125 meter uit elkaar liggen.
Op de buitenplaats lag niet alleen Woudschoten zelf maar ook een kampeerterrein Het Ruige Veld.
Gebouwen waarbij de ‘zorg’ op een andere manier aan de orde komt zijn de scholen. Deze zijn in diverse vormen, maar niet van hoge ouderdom, op de Heuvelrug terug te vinden. Een aantal is nog in gebruik, enkele zijn tot woonhuis of -eenheden verbouwd en van één is alleen een gedeelte van de voorgevel overgebleven.
| |
Herstellingsoorden
Willem Arntsz Stichting te Den Dolder
Ten behoeve van een buitengesticht van de Utrechtse psychiatrische inrichting de Willem Arntsz Stichting begon men in 1906 in het buurtschap Den Dolder op een bosachtig terrein van 207 ha met de aanleg. De eerste opzet was sterk symmetrisch en hiërarchisch. Aan de centrale oprijlaan die ‘Directielaan’ heet, verrezen het directiegebouw, een gehoorzaal en het bedrijfsgebouw. Aan de noordkant van de laan was de plaats voor de paviljoens voor de mannen, aan de zuidkant voor die van de vrouwen. Naar mate de verpleegklasse hoger was lagen de paviljoens dichter bij het centrum van het complex: de eerste klassepaviljoens situeerde de architect aan weerskanten van de gehoorzaal. Verder naar achteren liggen de tweede klassepaviljoens en daar weer achter, haaks op de hoofdas bevinden zich de derde klassepaviljoens. De paviljoens voor onrustige lijders zijn volstrekt geïsoleerd van de overige gebouwen. Personeel en patiënten leefden niet in een ‘dorpsgemeenschap’ maar strikt gescheiden van elkaar.
Het terrein werd in opeenvolgende fasen bebouwd. De oudste bebouwing kwam tussen 1906 en 1909 tot stand. Daarna volgde een bouwgolf tussen 1909 en 1912. Tussen 1915 en 1923 is de derde bouwfase en de vierde was tussen 1928 en 1940. Na de Tweede Wereldoorlog werd het terrein allengs voller bebouwd. De oorspronkelijke symmetrie werd gaandeweg losgelaten.
In 1906 werd begonnen met de werkzaamheden. De nieuwe opvattingen over genezing van krankzinnigen - verpleging in de rust van de natuur zou doeltreffender zijn dan in een stad - vormde daartoe de aanleiding. Het terrein dat in 1905 was aangekocht, werd bouwrijp gemaakt en ontgonnen in samenwerking
| |
| |
335 Willem Arntsz Hoeve, schematisch overzicht van de bouwactiviteiten tot en met 1940. Op de tekening staan de gebouwen als pictogram met aanduiding van de bouwfase en huisnummer weergegeven (tekening Provincie Utrecht, 1989).
336 Situatietekening van het terrein van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder uit 1909 waarop de voorgenomen bebouwing staat aangegeven (GAZ).
| |
| |
337 De boerderij Willem Arntsz Hoeve uit 1906-1907 naar ontwerp van G. van Heerde (foto RDMZ, 2000).
338 Het directiegebouw van de Willem Arntsz Hoeve uit 1911 door F.W.M. Poggenbeek (foto RDMZ, 2000).
met de Nederlandsche Heide Maatschappij. Het eerste gebouw van het complex was de boerderij met een monumentaal voorhuis van twee bouwlagen en een stal. In de boerderij konden zes patiënten en twee verplegers een onderkomen vinden. De stal bood ruimte voor dertig koeien, vijf paarden, een dorsgedeelte en wagenstal (Dolderseweg 256). De Willem Arntsz Hoeve, zoals de boerderij genoemd werd, was in 1907 gereed. Het was een ontwerp van G. van Heerde. Van Heerde werkte in traditionele trant: de boerderij kreeg een neorenaissance voorkomen doordat het baksteenwerk met gekrulde muurankers, witte banden en witte blokken in de strekken van de vensters was verlevendigd. Achter de boerderij ontwierp H. Mas felink in 1909 een wagenloods met paardenstal.
De tweede fase in de bebouwing van het terrein bestond uit de bouw in 1909 van een woning voor de geneesheer-directeur aan de Dolderseweg 158, een woning voor de landbouwopzichter aan de Dolderseweg 234 en drie dubbele arbeiderswoningen aan de Dolderseweg 214-216, 218-220 en 240-242.
Daarna volgden in 1911 het directiegebouw (Dolderseweg 164) en een gehoorzaal
339 Achter het directiegebouw staat de gehoorzaal uit 1911, eveneens een ontwerp van F.W.M. Poggenbeek (foto RDMZ, 2000).
voor verschillende soorten van ontspanning op het gebied van zang- en toneeluitvoeringen (Dolderseweg 166). Daar werden ook godsdienstoefeningen gehouden.
In 1912 verrees het bedrijfsgebouw met keukens, magazijnen en een afdeling voor het personeel (Dolderseweg 168).
Als architect voor deze fase werd F.W.M. Poggenbeek uit Amsterdam aangesteld, die zijn sporen had verdiend als architect van gestichten in Castricum en Apeldoorn. Ook zijn gebouwen waren representatief, bijna villa-achtig van opzet en uitstraling met hun topgevels met vakwerk en forse schilddaken. Het directiegebouw in de as van de toegangslaan kreeg een torentje met klok. Poggenbeeks gebouwen kenmerken zich door hun witgepleisterde uiterlijk met bakstenen ontlastingsbogen en lijsten. Helaas zijn bij een aantal gebouwen die baksteenelementen inmiddels eveneens witgeschilderd. Van de hand van Poggenbeek zijn ook paviljoens voor vrouwelijke en mannelijke onrustige lijders (1910-1912). Deze bestaan uit blokvormige, witgepleisterde volumina met platte daken en verticale vensterstroken. In de paviljoens waren ruimtes voor bed- en badverpleging en voor het isoleren van patiënten.
340 Paviljoen Wier voor manlijke derdeklassepatiënten aan de Dolderseweg 202 dateert van 1910-1912 (foto RDMZ, 2000).
Tussen 1915 en 1923 werd het complex uitgebreid met een aantal paviljoens (1915) en tussen 1916 en 1923 met diverse personeelswoningen (Dolderseweg 154-156, 206-208, 222-222A, 236-238 en Dolderseweg 210-212, 226-228, 230-232). De architecten H.J. Kolk en G. van Heerde, beiden uit Utrecht waren hiervoor verantwoordelijk. De paviljoens aan de Dolderseweg 192 en 194 met ieder ruimte voor negen patiënten, kregen het uiterlijk van een burgerwoonhuis met hun bakstenen gevels en mansardedaken, teneinde de betrekkelijk zelfstandige patiënten die daar behandeld werden een gevoel van huiselijkheid te bieden.
Door de toestroom van patiënten kwamen er tussen 1928 en 1940 een flink aantal gebouwen bij, voornamelijk naar ontwerp van H.F. Mertens uit Bilthoven. In 1928 ontwierp hij een aantal ruime paviljoens voor onrustige mannen en vrouwen in rode baksteen, met hoge ramen die veel licht inbrachten en met schuine
| |
| |
341 Complex Vijverhof uit 1928 van H.F. Mertens met de zusterhuizen (foto RDMZ 2000).
dakvlakken (Dolderseweg 188A, 194A en Dolderseweg 204A en B).
In 1928 en 1931 verrezen van zijn hand zes dubbele zusterhuizen rond twee vijvers te weerszijden van de hoofdas pal achter het directiegebouw (Dolderseweg 164A-G2). Dit complex kreeg de naam ‘Vijverhof’. De zusterhuizen zelf ontvingen namen van pioniersters op het gebied van de verpleegkunde. De huizen zijn van een betrekkelijk zware monumentaliteit met hun baksteenwerk, de brede, overstekende schilddaken en de horizontale vensterstroken.
Een ontwerp van de Utrechtse architect L.S.P. Scheffer zijn drie dokterswoningen uit 1928 met grote rieten kappen (Dolderseweg 158A, B en C)
In de jaren dertig ontstond een aantal gebouwen dat bestemd was voor de arbeidsen creatieve therapie en ontspanning van de patiënten. Een theehuis in rustieke stijl met ver overstekend rieten zadeldak dat door ‘boomstammen’ met schoren wordt ondersteund (Dolderseweg 170) kwam in 1931 gereed. Hier konden de patiënten hun familie ontvangen.
Voor het personeel én de bevolking in de omgeving (die laatsten alleen op zaterdag!) bouwde Mertens in 1931 bij de hoofdingang aan de Dolderseweg 162A een badhuis met een kuipbad en vijf douches. Het gebouwtje onder hoog en steil zadeldak, waarvan de kopgevels met gepotdekselde delen zijn beschoten is nu voor de brandweer in gebruik. In 1937 ontwierp Mertens twee werkplaatsen met ruimtes voor timmer- en schilderwerk, de mattenmakerij, de cartonnage-afdeling en een kleermakerij.
Pas na de oorlog vond weer nieuwbouw plaats. Tot dan toe had men genoeg aan de bestaande gebouwen die bij gelegenheid werden uitgebreid of veranderd.
342 Het voormalige arbeidstherapiegebouw voor dames dateert uit 1955 en is een ontwerp van Joh. van Heerde (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
Van 1955 dagtekent het arbeidstherapiegebouw voor dames waarin tevens een winkeltje was ondergebracht. Het gebouw, ontworpen door Joh. van Heerde, ligt op een heuveltje, is licht gebogen van vorm en is met zijn witgepleisterde wanden en grote roedevensters een voorbeeld van het elegante Nieuwe Bouwen waar S. van Ravesteyn bekend mee geworden is vanaf de jaren dertig.
Er verrees in 1967 naar ontwerp van S. Wouda nog een internaat voor leerlingverplegers en -verpleegsters. In de jaren zeventig en tachtig volgde de bouw van een aantal complexen en paviljoens. Een aantal oude paviljoens moest daarvoor worden gesloopt (Blijdenstein, 1984, 152-186).
| |
Sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven
De Katholieke Vereeniging ter Bestrijding der Tuberculose ‘Herwonnen Levenskracht’ die in 1913 was opgericht, was de drijvende financiële kracht achter de bouw van het Sanatorium Berg en Bosch in Bilthoven. Na de bouw in 1919 van een noodsanatorium in Apeldoorn bij de villa Berg en Bosch - vandaar de naam - ontstond allengs de behoefte aan een andere locatie, wegens de excentrische en geïsoleerde ligging. Het bosrijke Bilthoven werd daartoe geschikt geacht. De architecten B.J. Koldeweij en C.M. van Moorsel kregen in 1930 de opdracht een complex te ontwerpen waarbij niet alleen een zo spoedig mogelijk herstel van de patiënt hoog in het vaandel stond, maar ook de huiselijke en rustige
343 Overzicht van het sanatoriumcomplex Berg en Bosch in Bilthoven in 1935 (R.K. Bouwblad 7 (1935-1936), 50).
344 De lighallen van het sanatorium Berg en Bosch waar de patiënten in de open lucht verpleegd konden worden (R.K. Bouwblad 7 (1935-1936), 57).
omstandigheden in het sanatorium van het grootste belang werden geacht. De architecten ontwierpen aan de Prof. Bronkhorstlaan een complex in Delftse Schoolstijl, waarbij zij gebruik maakten van traditionele materialen als baksteen, hout en keramische dakpannen. Bijna alle gebouwen waren laagbouw. De meeste ramen werden in staal uitgevoerd. Een passende tuinaanleg werd door Otto Schulz in het bestaande bos gerealiseerd. De bouw van het complex vond plaats tussen 1931 en 1933 en werd in zijn geheel bekostigd door de Katholieke Arbeidersbeweging. Met plaats voor 400 patiënten was het op dat moment het grootste sanatorium in Nederland. De verpleging van de zieken was in handen van zusters Dominicanessen.
Het eigenlijke sanatorium bestaat uit twee groepen van gebouwen. Aan de zuidzijde ligt centraal in het ontwerp het hoofdgebouw met administratieve vertrekken en onderzoeksafdelingen. Straalsgewijs zijn daar vertakkingen aangebouwd voor de verschillende ziekenafdelingen: rechts voor de mannen, links voor de vrouwen en in het uiterste zuiden voor de kinderen. De paviljoens zijn onderling door verbindingsgangen gekoppeld. Ten behoeve van de bedlegerige patiënten kwamen er houten lighallen op het zuiden gericht, waar de
| |
| |
345 Het hoofdgebouw van Berg en Bosch in Bilthoven naar ontwerp van B.J. Koldeweij en C.M. van Moorsel kwam tussen 1931 en 1933 tot stand (foto RDMZ, 1996).
346 De kapel op het complex Berg en Bosch (foto RDMZ, 1996).
patiënten in twee rijen achter elkaar een openluchtkuur konden ondergaan. Aan de noordkant van het terrein bevinden zich een kapel met toren die via een gang met het Zusterhuis is verbonden, een Economiegebouw en de zogeheten nazorggebouwtjes voor mannen (west) en vrouwen (oost). De kapel had een schip voor lopende patiënten, personeel, bezoekers en doctoren, maar een apart zusterkoor. Diverse katholieke kunstenaars leverden een bijdrage aan de decoratie van de gebouwen. Ko Verzuu ontwierp een aantal rustaltaren verspreid over het terrein. Mari Andriessen vervaardigde te weerszijden van de ingang van het hoofdgebouw gepolychromeerde reliëfs waarop de ziekte en de genezing van een tuberculosepatiënt staat uitgebeeld en veertien kruiswegstaties in de kapel. Voor de gevel van het Economiegebouw ontwierp Charles Vos een keramisch reliëf ‘Herwonnen Levenskracht’. Gebrandschilderd glas van de hand van Henri Jonas en A.C. Ninaber van Eyben sieren de kapel, wandschilderingen in kapel en vrouwenhuis werden door A.C. Ninaber van Eyben en Lode Sengers vervaardigd en Albert Termote maakte het beeld van de H. Dominicus aan het Zusterhuis. Jan Eloy en Leo Brom waren verantwoordelijk voor het smeedwerk.
In de jaren zestig maakte het sanatorium plaats voor een algemeen ziekenhuis en in 1980 kwam er een einde aan de samenwerking met de Katholieke Arbeidersbeweging. Aan het begin van de 21ste eeuw is het voortbestaan van dit bijzondere complex als medische instelling niet meer zeker. De meeste gebouwen bestaan nog; een aantal, vooral de lighallen, is verbouwd (Blijdenstijn 1994, 105-108; Broekhoven, 1995, 103-108).
347 Beeld van de H. Dominicus van de hand van Albert Termote op de hoek van het Zusterhuis in Berg en Bosch (foto RDMZ, 2000).
348 Een van de rustaltaren van Ko Verzuu op het Berg en Boschterrein in Bilthoven (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
| |
Scholen
De eerste scholen op de Heuvelrug waren een initiatief van en verbonden aan de plaatselijke (parochie)kerk. Onderwijs werd gegeven door een onderwijzer die over het algemeen aangesteld werd door de kerk en deze functie met het kostersambt kon combineren. School en kosters- en onderwijzerswoning zijn dan ook vaak ondergebracht in één gebouw. In Amerongen en Leersum was het de ambachtsheer die de schoolmeester aanstelde. Het schoolmeestersambt was daar met dat van secretaris en notaris gecombineerd. Een ‘schoolhuis’ bestond uit een woning waar doorgaans één vertrek voor het onderwijs was gereserveerd. Het aantal leerlingen in de dorpen was aanvankelijk niet groot. Er was geen leerplicht. Alleen in de winter waren de scholen vol als er niet op het veld gewerkt kon worden. De andere jaargetijden lieten heel wat minder leerlingen zien. De Leersumse school was in de 18de eeuw daarom zelfs 's zomers gesloten. Kinderen van verschillende leeftijden zaten in de dorpen bijeen in één ruimte. Pas na de Franse tijd komt het klassikaal onderwijs in zwang, waarbij kinderen in groepen worden ingedeeld al naar gelang hun onderwijsniveau. In de loop van de 19de eeuw wordt het onderwijs een aangelegenheid van de overheid. De gemeentes namen van lieverlee de onderwijstaak van de kerk over, hoewel christelijke scholen naast de openbare scholen blijven bestaan. In de 19de eeuw ziet men in verschillende dorpen het gemeentehuis en de dorpsschool in één gebouw gecombineerd, zoals bij De Bilt, Driebergen en Leersum. Een ware explosie in de scholenbouw vindt plaats in de 20ste eeuw. Dit hangt uiteraard samen met de snelle toename van de bevolking in de dorpen.
In het begin van de 19de eeuw kwam een schooltype op dat lang heeft stand gehouden. De school bestond uit een rechthoekig bouwwerk van één bouwlaag. Via een deur of portiek kwam men direct in het enige, vrij hoge schoollokaal. In het lokaal waren een of meer bankenrijen in de breedte naast elkaar opgesteld die gericht waren naar een blinde muur. Hierop waren per rij de schoolborden bevestigd. De ramen van het lokaal werden bij voorkeur aan de noordzijde hoog in de gevel geplaatst. Dit eenvoudige type school noemt men ook wel portiekschool.
Door de toename van het aantal leerlingen ontstond de behoefte aan meer lokalen. Dat had meteen gevolgen voor de indeling van de school. De afzonderlijke lokalen kwamen naast elkaar te liggen en waren toegankelijk via een gemeenschappelijke gang met kapstokken. De indeling van het lokaal in de breedte werd omgedraaid: de leerlingen keken nu naar de smalle muurzijde waar het schoolbord was bevestigd. Het licht (en de lucht) kwam bij voorkeur door vensters van links (de kinderen werden immers geacht rechts te schrijven). Van overheidswege werden strenge eisen gesteld aan licht, lucht, ruimte (speelplaatsen!), de hoeveelheid leerlingen per klas en de hygiëne. Het type school waarbij de lokalen met een gemeenschappelijke gang verbonden zijn heet ‘gangschool’. Een onderwijzerswoning kon deel uitmaken van het gebouw.
In de jaren twintig van de twintigste eeuw komt het verschijnsel ‘experimenteerscholen’ op, scholen die vernieuwingsideeën in het onderwijs uitdrukten in de vorm en indeling. De plattegronden zijn zo ingedeeld dat de benutting van licht, lucht en de omgeving optimaal was.
Bij de aanleg van nieuwe wijken moesten de scholen een aantrekkelijk accent vormen in stedenbouwkundig opzicht, teneinde nieuwe leerlingen te trekken. Er werd daarom alle aandacht geschonken aan de architectuur en de locatie, aan veel licht en een natuurlijke omgeving. De Oranje Nassauschool aan de Soestdijkseweg Zuid in Bilthoven is daarvan een mooi voorbeeld met zijn markante rieten daken, gesloten gevels aan straatzijde en open gevels naar de tuinzijde.
Over het algemeen is de vormgeving en de architectuur van de scholen vrij traditioneel. Doelmatigheid gaat bij dit gebouwentype voor decoratie. Perslot diende van een school een geest van ernst en eenvoud, van welwillende strengheid uit te gaan. Uit de 17de eeuw resteert alleen de sterk verbouwde oude school in De Bilt, die zich met zijn in de 19de eeuw gepleisterde topgevel niet onderscheidt van de gangbare dorpsarchitectuur. Uit de 18de eeuw zijn geen schoolgebouwen over. Neoklassieke, eclectische of neorenaissance stijlvormen ziet men in de 19de eeuw op sobere wijze aan de schoolgebouwen verwerkt. De vensters zitten hoog in de gevel. In de jaren dertig van de 20ste eeuw zijn veel
| |
| |
349 De oude school in De Bilt dateert in oorsprong van 1652 (foto RDMZ, 2000).
scholen in een vrij traditionele stijl gebouwd uit (gesinterde) baksteen met diepliggende voegen, met vensterreeksen in dikke houten kozijnen, gemetselde bloembakken bij de ingang, forse overstekende daken en asymmetrisch geplaatste ingangspartijen. Naast de toegang van de scholen ziet men vaak een conciërgewoning of de directievertrekken om een oogje in het zeil te kunnen houden. De moderne richtingen in de architectuur vindt men bij de experimenteerscholen als de Kees Boekeschool in Bilthoven door F.E. Röntgen van 1928 en de muziekschool aan de Henriëtte van Lijndenlaan in Zeist van G.Th. Rietveld uit 1932. Hier zijn de principes van Het Nieuwe Bouwen verwerkt in de grote glasvlakken, de witgepleisterde wanden en de platte daken.
Veel scholen op de Utrechtse Heuvelrug zijn inmiddels verdwenen of zeer sterk verbouwd. Hierna volgt een selectie van de meest markante voorbeelden, bezien van west naar oost.
De oudste nog bestaande school in de regio is de dorpsschool van De Bilt. Het gebouw dateert van 1652 en is in hetzelfde jaar als de Hervormde kerk tot stand gekomen. De school die vele malen is verbouwd ligt dan ook naast de kerk, aan de Burgemeester de Withstraat 31. De koster vervulde tevens de functie van schoolmeester en was in het schoolgebouw woonachtig. Het schoollokaal was direct vanaf de straat toegankelijk. Op de vloer lagen plavuizen en het vertrek had een schouw. Het secreet was aan de achterkant van het schoolgebouw vast gebouwd en kwam direct uit op een sloot. In 1844 werd aan de Dorpsstraat een nieuw gemeentehuis gebouwd waarin twee schoollokalen werden ondergebracht. In de leeggekomen school werd in 1846 een bewaarschool gevestigd die daar tot 1873 in gezeten heeft. Van het huidige pand dat in de loop van de tijd met enkele
350 Het schoolgebouw aan de Burg. de Withstraat 2 in De Bilt kwam in 1873 tot stand en werd in 1932 aan de rechterkant uitgebreid (foto RDMZ, 2000).
bouwdelen is uitgebreid is het middelste deel de oorspronkelijke school.
In 1873 kwam de nieuwe bewaarschool aan de Burgemeester De Withstraat 2 gereed. Dit gebouw bestaat ook nog. Het is een bouwwerk van een bouwlaag onder zadeldak in eclectische vormen met geschulpte windveren langs de dakrand. De middenrisaliet is hoger opgetrokken en heeft een zadeldak dat op het dakvlak van het hoofdblok aanloopt. De vensters zijn met brede stuclijsten omgeven. Het schoolgebouw is in 1895 naar achteren wat uitgebreid en in 1932 aan de rechterkant, zonder rekening te houden met de oorspronkelijke architectuur en volume, waardoor het uit proporties is geraakt.
De openbare school heeft van 1844 tot 1883 deel uitgemaakt van het raadhuis aan de Dorpsstraat. In 1883 werd het raadhuis vernieuwd en de school moest omzien naar een andere locatie. Die werd gevonden aan de Tuinstraat, later Jasmijnstraat 6, waar C. Pothoven een gemeenteschool bouwde van zes lokalen en een woning. De school werd in 1899 en 1904 uitgebreid. Het laatste jaartal prijkt nog op de gevel (Broekhoven 1995, 158-159, 260, 261).
| |
| |
351 De Oranje Nassauschool aan de Soestdijkseweg Zuid 208 in Bilthoven is een werk van P.J. Vermaak uit 1930. Met zijn langgerekte golvende rieten kap voegt het gebouw zich fraai in de bos- en villarijke omgeving (foto RDMZ, 2000).
352 De school aan de Frans Halslaan 68 te Bilthoven valt op door de open en flexibele vormgeving. Architect F.E. Röntgen ontwierp het gebouw in 1928 (foto RDMZ, 2000).
Met de groei van het dorp Bilthoven in de 20ste eeuw ontstonden villawijken waar scholen deel van uitmaakten. Gemeentearchitect P.J. Vermaak ontwierp in 1916 een openbare Mulo-school aan de Van Dijcklaan 4 in een rustige klassieke stijl op een symmetrische plattegrond.
De Oranje Nassauschool aan de Soestdijkseweg Zuid 208 in Bilthoven werd in 1930 ook gebouwd door gemeentearchitect P.J. Vermaak. Deze school is een nadere beschouwing waard. Het is een langgerekt gebouw onder een rieten kap met verspringende lagere aanbouwen die ook met riet zijn gedekt. Hierdoor voegt het gebouw zich op natuurlijke wijze in de bosrijke omgeving. De gevels aan de voorzijde, de straatzijde, zijn met kleine stalen ramen geopend. Zoals veel bouwwerken in die tijd is het muurwerk gemetseld van bakstenen met gesinterde exemplaren en voorzien van diepe voegen. Aan de achterkant ligt de tuin en zitten grote vensters in een hoger opgetrokken gevel. De school is aan de achterzijde in later tijd uitgebreid (Broekhoven, 1995, 203).
Opmerkelijk van concept en uitwerking is de twee jaar eerder ontworpen school voor de ‘Stichting tot vrije en persoonlijke ontwikkeling’ aan de Frans Halslaan 68 te Bilthoven. In opdracht van de onderwijshervormers Kees en Betty Boeke ontwierp F.E. Röntgen uit Bilthoven een gebouw in een open en flexibele vormgeving, waarbij licht, ruimte en lucht essentieel waren. Dat betekent dat er veel glas is toegepast aan het gebouw en dat de plattegrond een waaiervorm heeft om optimaal van de lichtinval te kunnen profiteren. Het gebogen hoofdgedeelte met de lokalen van één bouwlaag onder een ver overstekend plat dak is naar het zuiden gericht, waar zich de tuin bevindt. Op het draaipunt van de waaier is de centrale hoofdruimte gesitueerd. Deze steekt uit boven de waaier en krijgt ook zijn licht via een lange vensterstrook. In een aanbouw aan de westkant is de ingang (Broekhoven, 1995, 139-140; Leenheer, 1997, 32).
Van een tiental jaren later, 1939, dateert het ontwerp voor het Nieuwe Lyceum aan de Jan Steenlaan 38 in Bilthoven door P.H.N. Briët. In de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw verwoest, maar naar de oorspronkelijke plannen herbouwd in 1949, zij het dat de school in schoon metselwerk in plaats van pleisterwerk werd uitgevoerd. Nadien is de school een aantal malen uitgebreid, waarbij Briët steeds betrokken is geweest. Hij ontwierp een asymmetrisch gebouw, waarvan het hogere linkerdeel, bestaande uit twee achter elkaar liggende bouwdelen onder asymmetrisch zadeldak, de ingang bevat. Ieder klaslokaal wordt door vier gekoppelde vensters verlicht. Bij een latere uitbreiding van de school links van de ingang is hetzelfde systeem toegepast (Broekhoven, 1995, 218).
Bij de vestiging van de Evangelische Broedergemeente of herrnhutters in Zeist was het stichten van scholen een van zaken waar hun aandacht naar uitging. Aanvankelijk waren de jongens- en meisjesscholen ondergebracht in het Broederen Zusterhuis. Later ontstonden aparte vestigingen en internaten die ook door kinderen van niet-gemeenteleden bezocht konden worden. Een meisjesinternaat werd in 1818 gesticht en zou tot 1973 blijven bestaan. Het in 1820 opgerichte jongensinternaat werd in 1881 gesloten. Van de dagscholen is de meisjesschool vermeldenswaard die in 1909 naar ontwerp van J. en Th. Stuivinga aan het Zusterplein werd neergezet. Van 1915 dateert de voormalige Jongensschool van de Evangelische Broedergemeente aan het Rond 6 (voorheen Nassaulaan) te Zeist.
| |
| |
353 Ontwerp voor een Jongensschool voor de Evangelische Broedergemeente in Zeist door D. Kruyf in 1915. Aanzichten en doorsneden (HUA, EBG, cat. nr. 220-1 (a)).
354 Ontwerp voor een Jongensschool voor de Evangelische Broedergemeente door D. Kruyf in 1915, plattegronden van de begane grond en de verdieping (HUA, EBG, cat. nr. 220-4).
355 De voorgevel van de voormalige Jongsschool aan het Rond 6 te Zeist (foto RDMZ, 2000).
De Utrechtse architect D. Kruyf ontwierp een gebouw, in stijl passend bij de gebouwen van het Slotcomplex, de Broedergemeente en het net gebouwde postkantoor uit 1912. Het werd een zeer traditioneel herenhuisachtig pand op een rechthoekige plattegrond onder een schilddak met hoekschoorstenen, met een regelmatige gevelindeling en een omlijste voordeur met pilasters en fronton. Het schoolkarakter laat zich van de buitenkant niet onmiddellijk aflezen. Vanaf de voordeur voert een monumentale trap op tot de hoofdverdieping die iets boven maaiveldniveau ligt. De indeling van de school was eenvoudig: de klaslokalen lagen rechts van de middengang; links naast de voordeur was de kamer voor het hoofd der school, dan volgde het trappenhuis en een afdeling met wc's. Achterin links was een bewaarschoolgedeelte (begane grond) en het tekenlokaal (verdieping). De dispositie van de vertrekken kan men nog steeds zo aantreffen. Na jaren van leegstand en dreigende sloop is sedert 1998 een winkel in de school gevestigd. Tussen de school en het postkantoor ontwierp Kruyf een open plaats en een gymnastiekzaal met kleedruimte.
De voormalig lagere school aan de Nicolaas Beetslaan 2 te Zeist is een ontwerp uit 1931 van het bureau Van Velze-Oskam. De school is gebouwd in opdracht van de
| |
| |
356 De voormalige lagere school aan de Nicolaas Beetslaan 2 te Zeist is een ontwerp uit 1931 van het bureau Van Velze-Oskam (foto RDMZ, 2000).
Kerkenraad der Nederlands Hervormde gemeente te Zeist. Alle lokalen zagen uit op het speelplein aan de achterkant van het gebouw en waren verbonden met een gemeenschappelijke gang. In 1940 kwamen aan de oostkant nog twee lokalen bij. Het is een robuust bakstenen gebouw op een L-vormige plattegrond. De hoek die wordt gevormd door de twee vleugels is met een ronding afgesloten. Op het kruispunt van beide vleugels is de ingangspartij. Daarachter verheft zich een toren, het enige verticale element in een sterk horizontale, kubistische compositie. De school is één bouwlaag hoog, met uitzondering van de ingangspartij. Het metselwerk is op diverse hoeken met geometrische patronen versierd. In de gevels zijn reeksen vrij kleine vensters opgenomen, die oorspronkelijk een roedeverdeling hadden. In de halfronde uitbouw aan de linkerkant is glas-in-lood aangebracht. De daken zijn met zwart geglazuurde pannen belegd. Het interieur is goed bewaard gebleven met siertegels in de gangen, betegelde lambrizeringen en inbouwkasten met fonteintjes in de lokalen. Het is een massief gebouw dat nog niet de nieuwe idealen van licht en ruimte uitademt die langzamerhand bij schoolontwerpers onder de aandacht kwamen, maar wel karakteristiek is door zijn stedenbouwkundige situatie en de toegepaste vormen en materiaal in een stevige Art Décostijl.
Het enige schoolgebouw dat architect G.Th. Rietveld heeft ontworpen staat aan de Henriëtte van Lijndenlaan 6-8 in Zeist. Hij ontwierp daar in 1932 een muziekschool met directeurswoning in een volstrekt moderne vormgeving in de bouwstijl van
357 De door G. Rietveld in 1932 ontworpen muziekschool aan de Henriëtte van Lijndenlaan 6-8 te Zeist (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
het Nieuwe Bouwen, die sterk contrasteert met de traditionele baksteenarchitectuur van de huizen in de omgeving. Rietveld maakte een witgepleisterd gebouw met grote, rechte en hoekig gebogen glasvlakken, platte daken en verspringende bouwlichamen. De driehoekige plattegrond volgt en vult de verkaveling ter plaatse op de splitsing Kersbergenlaan - Henriëtte van Lijndenlaan. Op de begane grond bevond zich over de grootste diepte van het pand de muziekschool, de woning lag in de hoekig gebogen punt en op de verdieping. Sedert de bouw hebben zich een aantal veranderingen voorgedaan, waardoor het ijle karakter van het bouwwerk aan kracht heeft ingeboet. De ranke ijzeren roeden in de ramen zijn door brede bruingeschilderde aluminium exemplaren vervangen. Inwendig is het pand ook gewijzigd. Het is nog steeds een school, maar een dansschool, geen muziekschool meer (Leenheer, 1997, 60).
Ook in Driebergen waren de oude school en kerk aan elkaar verbonden. De koster was tevens schoolmeester. Geen van de oude scholen zijn meer aanwezig. Driebergen bezat een openbare school aan de Engweg die in 1824 gedeeltelijk werd vernieuwd en vergroot en in 1836 dat lot nogmaals onderging. Toen de school weer te klein werd heeft men in 1861 een nieuw gebouw neergezet, waarin één lokaal voor de vergaderingen voor de gemeenteraad werd bestemd. Omstreeks 1880 kreeg de school er een verdieping bij; de gemeente was al in 1870 eruit getrokken omdat men ruimte voor het gezin van de onderwijzer nodig had. Na een turbulent bestaan is Driebergens eerste openbare school, die later nog de naam Emmaschool ontving, gesloopt.
De tweede openbare school met ULO uit 1920, die aan de Burgemeesterlaan stond, is ook gesloopt. Van 1921 dateert de christelijke ULO-school aan de Oranjelaan 10. Het ontwerp werd geleverd door H.E. van Amerongen die een gebouw van een bouwlaag neerzette waarvan het middendeel iets naar voren springt, hetgeen in het schilddak herhaald wordt. Was de school oorspronkelijk drie lokalen en een hoofdonderwijzerskamer groot, in 1936 werd links in dezelfde stijl een vierde lokaal aangebouwd waardoor het gebouw symmetrisch werd. Dezelfde architect heeft in 1937 nogmaals een uitbreiding gerealiseerd, maar nu aan de achterzijde. In zijn architectuur paste de architect zich aan aan de omgeving. Het gebouw is niet meer als school in gebruik, maar heeft nu een woonfunctie. Alleen een steen met ‘Van Heemstraschool’ in het ingangsportiek verwijst naar het vroegere gebruik (Gaasbeek, 1996, 71-73; 285).
Van 1977 is het Ionagebouw dat J.I. Risseeuw uit Oosterbeek ontwierp voor de Stichting Vrij Geestesleven ten behoeve van de vestiging van de Vrije Hogeschool. Het aulagebouw, bestemd voor activiteiten van de school en landelijke antroposofische conferenties staat aan de Hoofdstraat 20 te Driebergen. Op deze plaats stond het buiten Rose-Villa dat door een bombardement in de Tweede Wereldoorlog was verwoest. De indeling van het schoolgebouw moest tegemoet komen aan de vele facetten van gebruik. Het hoofdaccent werd door de architect gelegd op de eerste verdieping waar een toneel- en voordrachtszaal en een ontmoetingsruimte tot stand kwam. Een ander uitgangspunt was dat de bouwkunst harmoniërend op de mens moest werken hetgeen een organische architectuur tot gevolg had. Het ontbreken van rechte hoeken is het meest markante element in het concept. Het bouwmateriaal bestaat uit gebroken kalkzandsteen, grijze beton en houtwolcementplaten voor de plafonds. Op diverse plaatsen is de ‘eerlijke’ constructie in het zicht gelaten. De samengestelde vensters zijn in houten kozijnen gevat. In het inwendige valt het driebeukige karakter op doordat de kolommen los van de buitenwanden staan. De kolommen en het dak van de eetzaal zijn van beton. Boven de toegangsdeuren naar de eetzaal zijn asymmetrische lateien aangebracht. Opmerkelijk is de ‘kunstzinnig’ genoemde combinatie van houtwolcementplaten in het plafond van de eetzaal die samen met de betonnen uitlopers van de paddestoelvloer rondom de kolommen een sfeer van overhangende takken van loofbomen moeten oproepen. De contemporaine kritieken waren juichend. Men noemde het gebouw plezierig, ongekunsteld en ongeforceerd (Gaasbeek, 1996, 185-186; Leenheer, 1997, 35).
De oudste school van Doorn stamde uit de 17de eeuw, behoorde toe aan de kerk en bevond zich aan de Schoollaan. Groot was het niet want het schooltje bestond uit een lokaal en een woning. De koster was tevens schoolmeester. Pas in 1834 kreeg
| |
| |
358 De Triangel aan de Kortenburgerlaan 13 in Doorn is in 1921 als school gebouwd en is nog steeds als zodanig in gebruik (foto RDMZ, 2000).
359 Ontwerp uit 1825 voor de vernieuwing van de Amerongse dorpsschool. Het enige lokaal is geheel gevuld met banken en is van een schouw voorzien. Hoge vensters zorgden voor voldoende lichtinval (coll. Gemeente archief Wymbritseradeel).
het gebouw een uitbreiding met een tweede lokaal. Het onderhoud van de opstallen bleef tot 1874 aan de kerk. In dat jaar werd het aan de gemeente overgedragen die daarmee een bouwvallig gebouw in bezit kreeg. Herstel werd opgedragen aan de Utrechtse architect G.J. Cubes die in 1876-1877 het nieuwe raadhuis voor de gemeente zou bouwen. In die tijd werd de secretarie tijdelijk in de onderwijzerswoning gevestigd. Cubes breidde in 1884 de school met twee lokalen uit, waarmee de woning verviel (Demoed, 1997, 216). De school is afgebroken.
Aan de Kampweg 83 werd in 1883 op initiatief van enige gegoede ingezetenen een christelijke bewaarschool gebouwd. Het simpele rechthoekige gebouwtje onder zadeldak met blauwe pannen is opgetrokken van baksteen en versierd met dikke speklagen. Het bood ooit plaats aan één schoollokaal voor de bewaarschool en de onderwijzerswoning. In de loop van de tijd zijn er aanbouwen verschenen en weer verdwenen. De functie van school heeft het sinds 1984 niet meer. Het is nu een volledige woning (Laman, 1995, 35-36, 138).
In 1921 kwam aan de Kortenburglaan 13 een bijzondere school voor gewoon lager onderwijs gereed. J.A. Ruitenbeek uit Doorn had het plan geleverd voor dit gebouw met zes lokalen met centrale middenhal. Het gebouw heeft een middenpartij onder puntdak. Twee zijvleugels van een bouwlaag sluiten hierop aan. Het vrij hoge basement is van deels gesinterde baksteen. Aan de achterzijde is de school met een verdieping uitgebreid in de jaren vijftig. De dakvlakken zijn met rode pannen belegd. Aangezien het gebouw nog steeds als school in gebruik is, ligt het voor de hand dat het interieur aan de moderne tijd is aangepast (Leenheer, 1997, 34).
In Leersum is pas aan het eind van de 17de eeuw sprake van een schoolhuis dat aan de kerk verbonden was. De koster was ook hier tegelijkertijd onderwijzer. De dorpsschool stond achter de kerk aan de zuidoostkant. Het onderhoud lag in handen van het kerkbestuur dat in 1853 nog verbeteringen aan het gebouw liet uitvoeren. In 1862 werd de school verplaatst naar de villa Hogereng aan de Rijksstraatweg die in het jaar daarvoor door de gemeente was aangekocht om daar het nieuwe gemeentehuis in te vestigen. Het oude schooltje werd onder andere als vergaderlocatie voor de christelijke jongelingsereniging, als catechisatiegebouw, consistoriekamer en ook als kosterswoning gebruikt. Tot 1884 heeft de school bij de gemeente in gezeten. In dat jaar werd zij verplaatst naar een locatie achter het gemeentehuis. In 1927 werd het oude schoolhuis achter de kerk gesloopt omwille van de verbreding van het kruispunt (Demoed, 1997, 175-177, 178).
De eerste vermelding van een dorpsschool in Amerongen dateert van 1579. Ook hier maakte de school deel uit van de kerk en ook hier was de koster tevens onderwijzer. De aanstelling lag in handen van de heer van Amerongen. Tussen 1616 en 1618 is er een nieuw schoolgebouw neergezet dat in onderhoud was bij de kerk. De gemeente nam het beheer van de school in 1825 over en bouwde een nieuwe met bijdragen in de vorm van hout en meubilair van de kasteelheer en
| |
| |
360 De School met den Bijbel was tussen 1908 en 1923 gevestigd in het achterste deel van Burg. van de Boschstraat 2 in Amerongen. Na 1923 nam de openbare school er zijn intrek. Het voorhuis diende als onderwijzerswoning. Inmiddels is het gebouw niet meer als school in gebruik. De lokalen zijn gesloopt (foto RDMZ, 1972).
financiële hulp van de provincie. Het gebouw bestond uit een lokaal met 24 banken. Men groeide eruit en zette in 1867 aan de Gasthuisstraat 7 een nieuwe christelijke lagere school neer naar plannen van B. de Vries uit Wilnis. Het gebouw onderging een vergroting in 1883 en de toevoeging van een verdieping op het voorste deel in 1897, waarmee het enigszins uit model is geraakt. In 1923 werd geruild van schoolgebouw met de School met den Bijbel aan de Burg. Jhr. Van den Boschstraat 2. Sindsdien is het pand aan de Gasthuisstraat in gebruik als christelijke lagere school. Een van de laatste wijzigingen betreft het vergroten van de vensters in 1969 en het toevoegen van een halfronde aanbouw aan de rechterzijde. Het pand is opgetrokken van rode baksteen in een eenvoudige stijl, waarbij de enige versiering bestaat uit gietijzeren rozetten en gepleisterde hoekpilasters die op de begane grond gebosseerd zijn.
In het witte huis aan de Burg. Jhr. H. van den Boschstraat 2 vestigde zich in 1908 de School met den Bijbel. Daartoe bouwde A. van Dijk jr. uit Leersum ter plaatse van het achterhuis een aantal lokalen aan het bestaande pand uit 1844, dat al in 1906 als onderwijzerswoning in gebruik was genomen. De school was zo in trek dat men in 1923 moest omzien naar een andere locatie. Die werd gevonden in de oude gemeenteschool aan de Gasthuisstraat. Men ruilde van gebouw, hierboven is dat al gemeld. Lange tijd heeft in het witte huis de ‘gewone’ openbare school gezeten. Nu is het huis als woning in gebruik, de lokalen zijn gesloopt (Kurpershoek, 1996, 61, 89-90, 148; Leenheer, 1997, 26).
De in 1877 gestichte Christelijke Bewaar-, Naai- en Breischool aan de Gasthuisstraat, de zogeheten Elisabethschool is in 1965 afgebroken. De school was een initiatief van de vrouwe van Amerongen, Elisabeth Marie Villiers- van Reede Ginkel en was bestemd voor de kinderen van behoeftige ouders.
In Overberg kwam tegelijk met de kerk in 1874 een openbare school tot stand. In 1926 werd vrijwel daarnaast een christelijke school gebouwd. Beide scholen zijn uiteindelijk in de jaren zestig verbeterd en samengevoegd tot moderne complexen (Demoed, 1997, 256).
Pas na het midden van de 19de eeuw is er sprake van een school in Maarsbergen. Voordien moesten de kinderen in Woudenberg of Doorn de school bezoeken. In Maarsbergen werd in 1862-1863 aan de Woudenbergseweg op de hoek met de Haarweg een school neergezet, bestaande uit een lokaal en een onderwijzerswoning. In 1895 werd een tweede lokaal aangebouwd en in 1902 een derde. De gemeenteschool werd in 1963 van een nieuwe gevelbekleding voorzien. Tot 1982 is het als school in gebruik geweest. Na een restauratie in 1998-1999, waarbij de buitenkant van de voormalige school in de oude gedaante werd hersteld is het als kantoor in gebruik genomen. De aangebouwde onderwijzerswoning heeft nog steeds die functie.
Een tweede openbare school kwam pas in 1924 in Maarn tot stand. Ten gevolge van het stichten van de parochie van de H. Theresia van Lisieux in 1926 ontstond de behoefte aan een rooms-katholieke school. Na nogal wat meningsverschillen over de plaats en de bouwkosten kwam de school er in 1931 aan de Krönerweg. Tot 1977 heeft het dienst gedaan. In 1984 is het gebouw gesloopt (Briedé, 1993, 44, 47-48; Demoed, 1997, 150-151).
Hoewel in Rhenen al in de 16de eeuw een schoolmeester bekend is, zijn er vrijwel geen sporen meer van oude schoolgebouwen te vinden. In de 19de eeuw lag de stadsschool aan het oude Kerkhof aan de zuidkant van de Cunerakerk, pal tegenover de toren. In 1870 verhuisde de school naar de Koningstraat. In het oude pand kwam het brandspuithuis en het kantoor van de gemeenteopzichter. Tot 1897 heeft de stadsschool aan de Koningstraat gezeten. In dat jaar werd de eerste steen voor de Openbare Lagere School aan de Nieuwe Veenendaalseweg gelegd. Eind jaren zestig van de 20ste eeuw is het gebouw afgebroken. Het gebouw aan de Koningstraat werd vanaf 1897 benut als ‘Normaalschool’.
Aan de oostzijde van de stad kwam in 1852 aan de Herenstraat een kostschool voor Jongeheeren tot stand. Tot 1903 heeft het als zodanig gefunctioneerd, daarna werd het verbouwd tot een MULO-school Deze heeft er twintig jaar in gezeten. In
| |
| |
1923 verhuisde men naar het gebouw van de Normaalschool aan de Koningstraat. De voormalige kostschool werd door de gemeente verbouwd en in 1926 als gemeentehuis in gebruik genomen. Die functie heeft het nog steeds, zij het dat het gebouw in 1981 van binnen geheel is gerenoveerd en aanmerkelijk is uitgebreid aan de achterzijde.
Ook de Jonge Dames Kostschool bestaat niet meer. Ter plaatse van dit schoolgebouw dat lag aan de westkant van de Herenstraat (thans Fred. van de Paltzhof 35-37) werd in 1905-1906 het postkantoor gebouwd.
De MULO kreeg al snel behoefte aan een groter gebouw. In 1931-1932 kwam een Openbare school voor Lage en Uitgebreid Lager Onderwijs tot stand naar ontwerp van J.B. van de Haar aan de Wilhelminastraat 27. Van de Haar paste een stevige kleurige baksteenarchitectuur toe met gemetselde plantenbakken, forse dakpartijen, gekoppelde vensters in houten omlijstingen en diepliggende rondboogdeuren. Een conciërgewoning maakte deel uit van het complex. In 1995 werd het markante complex grotendeels gesloopt ten behoeve van huisvesting voor senioren. Alleen de hoofdingang en belendingen zijn aan de slopershamer ontkomen (Leenheer, 1997, 49).
| |
Internaten
Op de Heuvelrug vindt men een aantal internaten. Bij dit type gebouw zijn de leerlingen intern, hetgeen inhoudt dat, afgezien van schoollokalen steeds sprake is van ‘openbare’ ruimtes als conversatiezalen, eetzalen, badgelegenheden en slaapzalen.
Van 1905 dateert de ‘Tuchtschool voor Meisjes’ aan de Utrechtseweg 37 in Zeist. Voordien stond hier een buitenplaats met de naam ‘Eikenstein’, onder welke naam het gesticht ook wel bekend staat. Reeds in 1907 werd het gebouw uitgebreid. De naam werd toen veranderd van ‘Tuchtschool’ in ‘Rijksopvoedingsgesticht’. Thans is het complex in gebruik als Rijksinrichting voor jongens. Aangezien het hier een rijksoverheidsgebouw betrof werd het ontwerp geleverd door W.C. Metzelaar (1848-1918), hoofdingenieur-architect der gevangenissen en rechtsgebouwen. Het symmetrisch opgezette complex bestaat uit een hoofdgebouw dat geflankeerd wordt door twee meer naar voren liggende bouwdelen. Het complex is gebouwd in een enigszins uitgeklede neorenaissancestijl (gevels) met elementen van de chaletstijl (daken), een gebruikelijke combinatie voor die tijd
In 1907 besloot de Synode van de Nederlands Hervormde Kerk te 's-Gravenhage over te gaan tot de oprichting van een ‘Opvoedingsgesticht vanwege de Nederlandsche Hervormde Kerk voor Jongens’. Daartoe had een commissie diverse plaatsen in het land bezocht. Het terrein moest aan een aantal criteria
361 ‘Eikenstein’ aan de Utrechtseweg 37 in Zeist is in 1905 gebouwd als Tuchtschool voor Meisjes (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
362 Het Hoofdgebouw van Valkenheide met het torentje omstreeks 1930. Links daarvan staat de watertoren. Nu resteert van het Hoofdgebouw alleen nog de rechtervleugel (foto coll. Museum Valkenheide, Maarsbergen).
363 Het observatie - en isolatiepaviljoen (thans De Warande) op Valkenheide omstreeks 1915 (foto coll. Museum Valkenheide, Maarsbergen).
voldoen: ‘een gezonde streek, goedkope grond, eningszins geïsoleerd en toch niet al te ver van een spoorweghalte verwijderd’. De keuze viel op een stuk heide tussen Maarsbergen en Leersum. Van de Waalse diaconie te Amsterdam en van een aantal boeren in de omgeving werd grond aangekocht waar het complex gebouwd zou worden. De stichting kreeg de naam Valkenheide. Het opvoedingsgesticht ‘Valkenheide’ is opgezet als vakinternaat, een opvoedingsinstelling met interne opleidingsmogelijkheden voor ontspoorde en moeilijk opvoedbare jongens, die beroepsgericht onderwijs kregen. Aanvankelijk konden de jongens alleen opgeleid worden tot landbouwersknecht en tuindersknecht en ambachten leren als timmeren, schilderen en smeden. Als praktijk werden de jongens in staat gesteld mee te werken bij de bouw van woningen op het terrein van de Stichting. Het heideterrein werd door de Heidemaatschappij gecultiveerd. Voor de bouw van het complex werd in april 1909 architect C.B. Posthumus Meyjes aangezocht. De eerste steen werd gelegd op 6 juni 1911, op 4 oktober 1912 werden de gebouwen in gebruik genomen. Posthumus Meyjes had gebouwen ontworden in een combinatie tussen een landelijke en oud-Hollandse stijl. Centraal op het terrein verrees het hoofdgebouw waarin de grote eetzaal was ondergebracht. Op zondag konden hier kerkdiensten gehouden worden. Voorts bevatte het gebouw enige keukens, badgelegenheden, wacht - en spreekkamers en ziekenzalen. Achter het hoofdgebouw lag een ambachtshuis met werkplaatsen voor de verschillende vakken, naast het ambachtshuis een machinegebouw met dynamo's voor de eigen elektrische verlichting en pompen voor de waterleiding van het gesticht. Links van het hoofdgebouw kwam het jongens-paviljoen. Op de
verdieping waren de slaapzalen.
Bij de invoering van het Nijverheidsonderwijs in 1919 kreeg Valkenheide een volledige vakopleiding en werd het een ambachtsschool. In de loop van de tijd verschenen nieuwe gebouwen. Een van de meest markante bouwwerken is de watertoren die in 1929 gereed kwam, waardoor Valkenheide over een eigen watervoorziening beschikte. In 1932 werd er een lagere technische school voor buitenstaanders gerealiseerd. Na de Tweede Wereldoorlog werd de school uitgebreid en in 1957 is een nieuwe school gebouwd. Sedert 1982 is de school ook voor meisjes toegankelijk. In 1963 werd een kerkgebouw ‘De Valkenburcht’, geopend, een ontwerp van architect J.B. van Asbeck uit Driebergen. J.M. Meine Jansen bracht de decoratie van glas in beton en het mozaiek aan. In 1973 brandde het Hoofdgebouw voor twee-derde af. De gespaarde vleugel kreeg de functie van ontspanningsruimte (Ververs, 1984, 40, 48, 64, 88, 116).
Heel anders van stijl is het Blindeninstituut dat Posthumus Meyjes in 1910, een jaar na Valkenheide, ontwierp aan de Prins Alexanderweg 78 te Huis ter Heide in opdracht van de Prins Alexanderstichting te Amsterdam. Het gebouw bood onderdak aan veertig blinde kinderen, die daar onderwijs genoten. Men had voor een bosrijke locatie gekozen. Bovendien was het instituut vlak bij het spoorwegstation Huis ter Heide aan de Amersfoortseweg.
Het gebouw op U-vormige plattegrond van twee bouwlagen hoog is symmetrisch van opzet en was symmetrisch van indeling. De imposante voorgevel ligt evenwijdig aan de weg en is uitgevoerd in een zeer traditionele, neoklassicistische stijl, die teruggaat op de vormen van de vroege Hollandse 18de eeuw. De voorgevel heeft een middenrisaliet waarin de toegang is opgenomen. Boven de ingang is een balkon met openslaande deuren. De risaliet wordt afgesloten met
| |
| |
364 Het voormalige Blindeninstituut aan de Prins Alexanderweg 78 te Huis ter Heide dateert van 1910. C.B. Posthumus Meyjes was de architect (foto RDMZ, 2000).
een segmentvormige bekroning met ovaal venster en festoen. De omlijsting van deur, verdiepingsvenster en bekroning zijn wit geschilderd en bepleisterd als contrast met het muurwerk dat in schoon baksteenwerk is uitgevoerd. De hoekpartijen
365 Middenpartij van het internaat aan de Krakelingweg te Zeist. Het ontwerp dateert van 1920 (foto RDMZ, 2000).
springen eveneens iets naar voren en zijn met gebosseerde hoekpilasters gemarkeerd. Op de uiteinden van het dak staan schoorstenen, in het midden verheft zich een dakruiter met koepelvormige bekroning. Naast de ingang is een eerste steen gemetseld met de tekst: ‘19 juni 1910, eerste steen gelegd door Carolina Maria Dudok van Heel, geb. 27 augustus 1904’. De zijgevels zijn in de loop van de tijd gewijzigd en verlengd. Ook hier is een gevelgeleding met gebosseerde pilasters aanwezig. Naast schoollokalen bevatte het gebouw een kamer voor de directrice en een bestuurs- en ontvangstkamer, beide te weerszijden van de ingang, een eetzaal en, centraal in het gebouw, een groot speellokaal waar omheen zich het trappenhuis naar boven boog. Door functiewijzigingen van het instituut is het interieur echter veranderd.
Aan de Krakelingweg 10 te Zeist werd in 1920 een internaat met conciërgewoning gebouwd als huisvesting voor jongens van het Christelijk Lyceum. Het ontwerp is van de hand van G. van Hoogevest. De rijke decoraties zijn door de Amsterdamse
366 Terracotta brievenbus aan de voorgevel van het internaat (foto RDMZ, 2000).
Schoolstijl beïnvloed. W.C. Brouwer uit Leiderdorp vervaardigde de talloze terracotta sculpturen, de ornamenten en het tegelwerk die bijna integraal bewaard zijn gebleven. In 1933 kreeg de school een uitbreiding met een directeurswoning die bij de bouw al voorzien was, maar pas dertien jaar later gerealiseerd. Hiermee had het internaat een symmetrische plattegrond gekregen, zij het dat de twee woningen op de hoeken in opbouw van de gevels en indeling van de plattegrond niet identiek zijn.
De lange gevel is in het midden onderbroken met een forse toegangspartij die met non-figuratieve en figuratieve terracotta ornamentiek is versierd. Het motief van de gemetselde plantenbakken dat men in deze tijd aan heel wat gebouwen met een openbaar karakter aantreft, is naast de ingang toegepast. De gevels zijn met glas-in-lood vensters geleed. In het interieur dat nog grotendeels een originele indeling heeft, valt het trappenhuis met dubbele trappen op, van waaruit alle vertrekken en de beide woningen bereikbaar zijn. De gangen hebben rood-zwarte tegelvloeren en de wanden zijn met reliëftegels betegeld. De monumentale hal is verdeeld door Toscaanse zuilen en pilasters. Opmerkelijk is hier de aanwezigheid van een schouw met versieringen in terracotta. Een aantal vertrekken heeft een moer - en kinderbintenplafond met korbelen die met peulvruchten zijn gedecoreerd.
In 1932 verrees op het terrein tussen de Kroostweg, Schorteldoekse steeg en de Noordweg in Zeist een rooms-katholieke kweekschool St. Jozef met internaat. Het ontwerp was in opdracht van de Utrechtse St. Gregoriusstichting vervaardigd door W.A. Maas, eveneens woonachtig in Utrecht. Maas ontwierp een functioneel gebouw waarbij veel aandacht uitging naar ruimte, lucht en een lichte atmosfeer.
| |
| |
367 Het hoofdgebouw van de St. Jozefkweekschool te Zeist net na de voltooiing in 1932 (Bouwkundig Weekblad 1932, nr. 53, p. 485).
368 Situatie van de gebouwen van St. Jozefkweekschool met internaat in Zeist (Bouwkundig Weekblad 1932, nr. 53, p. 487).
Het resultaat was een modern betonnen complex met strakke lijnen en grote glasvlakken. Het had nog enige voeten in de aarde voordat het ontwerp gerealiseerd kon worden: zowel de St. Gregoriusstichting als het Zeister gemeentebestuur vonden de architectuur van het Nieuwe Bouwen te modern. Hoewel het terrein al in 1926 was aangekocht, werd het werk pas op 22 april 1931 aanbesteed. Een kapel maakte deel uit van het complex. De kunstschilder Charles Eyck kreeg de opdracht een muurschildering achter het altaar te vervaardigen. Hij
369 De wandschildering van Charles Eyck in de kapel van het St. Jozefcomplex (Bouwkundig Weekblad 1932, nr. 53, p. 490-491).
| |
| |
beschilderde een oppervlakte van 13 x 14 meter met als thema de Verheerlijking van Christus door geheel de schepping, in een blond kleurenpalet. Op de wanden bracht Eyck veertien kruiswegstaties aan. Het werk maakte grote indruk op zijn tijdgenoten: ‘De kapel der fraters is een kunstwerk rijk geworden, zooals geen enkele kerk kan aanwijzen, een merkwaardigheid niet alleen voor deze kapel, voor Zeist, maar voor heel ons land’.
In 1969 is het gebouwencomplex verkocht. De fraters trokken er in 1971 uit. De nieuwe eigenaars verbouwden de kweekschool, maar zagen geen mogelijkheid de kapel met de schilderingen te behouden. Een aantal fragmenten werd uitgezaagd en kwam onder andere in het Bonnefantenmuseum in Maastricht terecht. De monumentale wandschildering achter het altaar ging verloren (Rhoen, 1991, 11-14, 22, 29-31).
| |
Recreatie
De Utrechtse Heuvelrug was en is rijk aan instellingen met een recreatief karakter. Vanouds had ieder dorp één, maar meestal meer herbergen. Bij de Overheidsgebouwen kwamen zij al aan de orde, aangezien de functie van dorpsherberg over het algemeen gecombineerd was met die van rechthuis. Bij het opkomende toerisme in de 19de eeuw nam het aantal recreatieve voorzieningen toe, variërend van theekoepels op privé-terreinen (bij het huis Darthuizerberg stonden ooit verscheidene theekoepels waar er nog een van resteert), tot uitkijktorens, uitspanningen, speeltuinen, bosbaden, hotels en pensions. Vaak werd gebouwd in
370 Het Wapen van Sandenburg is in 1887 gebouwd (foto RDMZ, 2000).
een landelijke stijl die de herinnering moest oproepen aan verre vakantieoorden. Een duidelijk voorbeeld is het Wapen van Sandenburg in Doorn, dat in opdracht van graaf Van Lynden van Sandenburg in 1887 is opgetrokken in een uitbundige chaletstijl. Hier werd de functie van tramhalte uitgebreid met een wachtlokaal annex theehuis. In 1905 is het theehuis naar achteren uitgebreid. Tegenwoordig is het Wapen alleen restaurant.
Namen als ‘Edelweiss’, ‘Woud - en Bergoord’, ‘Bel Respiro’ die aan pensions werden gegeven, moesten eveneens een buitenlands vakantiegevoel teweeg brengen bij de toerist.
Een complex dat bij uitstek tot de categorie ‘Recreatie’ behoort is Ouwehands Dierenpark in Rhenen. Het dierenpark is in 1932 opgericht door Cornelis Willem Ouwehand Azn. Een aantal gebouwen, waaronder de dierenverblijven, uit die beginperiode zijn overgebleven. Zij zijn gebouwd in de zogenaamde Hagenbeckstijl. Hagenbeck was een dierenhandelaar uit Hamburg en uitvinder van een bepaald soort dierenverblijf. Zijn dierenverblijven bestaan uit een buitenverblijf al dan niet met water omgeven en een binnenverblijf achter rotspartij-vormige coulissen. In de rotsen zijn de toegangen naar de binnenverblijven weggewerkt. De verblijven zijn van de wandelpaden voor het publiek gescheiden door hoge muren, droge grachten (bij de olifanten) en natte grachten (bij de nijlpaarden) of trappen met hekwerken (bij het zeeleeuwenverblijf). H.H. Koop was de architect die in 1935 het olifanten - en nijlpaardenverblijf en een oranjerie ontwierp.
371 Het toegangshek van Ouwehands Dierenpark dateert van 1940 en is in Delftse Schoolstijl ontworpen door J.B. van de Haar en A.A. van Ommen (foto coll. GARHN).
372 Het kantoorgebouw uit 1941 is eveneens een ontwerp van J.B. van de Haar en A.A. van Ommen (foto coll. GARHN).
| |
| |
373 Plattegrond van de verdieping van clubhuis De Pan in De Bilt (1928) (GAB BWT BV 169 (1928).
In 1940 is aan het Dierenpark nogal wat schade toegebracht. Een aantal gebouwen en opstallen is herbouwd tussen 1940 en 1942 in Delftse Schoolstijl, kenmerkend voor de Rhenense Wederopbouw, door de architecten J.B. van de Haar en A.A. van Ommen. Te noemen zijn de ingangspartij met kantoren, de poort, de directeurswoning en een dienstwoning in de vorm van een woontoren. De meeste gebouwen zijn inmiddels een aantal malen verbouwd.
In Zeist was ook een dierentuin naast het Jagershuis: het Zeister Dierenpark, dat werd geopend in 1932.
Als laatste voorbeeld van een gebouw dat voor recreatieve doeleinden is ontworpen moet het clubhuis genoemd worden dat H.F. Mertens in 1928 ontwierp voor de golfclub De Pan aan de Amersfoortseweg in De Bilt. Aangezien het clubgebouw in een bosachtige omgeving kwam te liggen, gebruikte Mertens de Amsterdamse Schoolstijl die zich met zijn gebogen vormen en rieten kappen fraai voegde in het geaccidenteerde terrein van het natuurpark. Op de begane grond situeerde Mertens de kleedkamers en bergplaatsen, op de verdieping kwam een grote zaal en de woonvertrekken van de beheerder. Door de ligging van het gebouw tegen een heuvel kwam men vanuit de zaal direct op het terras. Van daaruit voert een trap naar beneden. Het clubhuis is nog steeds in gebruik, maar is inmiddels zodanig verbouwd dat het oorspronkelijke karakter heeft geleden. |
|