| |
| |
| |
303 15de-eeuws stenen beeld van Maria met kind in de H. Jozefkerk te Zeist. De polychromie dateert van 1927 (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
| |
Kerkinventarissen: de rooms-katholieke kerken
De laatste decennia van de 16de eeuw waren roerige tijden voor de Nederlandse katholieken. De strijd in de Nederlanden tegen Spanje werd mede gevoerd omwille van vrijheid van godsdienst en werd daarmee tevens een strijd tussen protestanten en katholieken. In 1566 woedde in veel kerken een beeldenstorm, in 1572 namen de Watergeuzen Den Briel in en begon de Opstand van de noordelijke gewesten. Zes jaar later waren Holland, Zeeland en Utrecht vast in handen van de opstandelingen. In 1580 gold dit voor vrijwel de gehele Utrechtse kerkprovincie, waartoe ook het gebied van de Utrechtse Heuvelrug behoorde. De uitoefening van de katholieke eredienst werd verboden. Wel ontstond er een gedoogbeleid en konden de katholieken min of meer ongestoord eucharistievieringen houden in hun eigen schuilkerken. Aan het einde van de 18de eeuw komt in deze situatie verandering, wanneer de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden onder Franse heerschappij komt. Ook in Nederland werd ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ de leus, met als gevolg, dat in 1795 werd bepaald dat ‘er geen bevoorrechte of heersende Kerk meer geduld’ werd. De katholieken konden hun godsdienst nu weer in alle vrijheid uitoefenen. Zij bevonden zich echter in een verzwakte positie en recuperatie zou veel tijd vergen. Een doorbraak betekende het herstel van de zogenoemde bisschoppelijke hiërarchie in 1853, waarmee katholiek Nederland weer in bisdommen werd verdeeld met Utrecht als aartsbisdom. Staties werden parochies en met name in het laatste kwart van de 19de eeuw werden er in Nederland honderden nieuwe kerken gebouwd en ingericht, steevast uitgevoerd in neogotische stijl. Hoewel de neogotiek tot diep in de 20ste eeuw de toonaangevende stijl bleef in de katholieke kerkbouw en kunst, kwam al rond de eeuwwisseling een vernieuwende beweging op gang. Men zocht zowel in de liturgie als in de architectuur en de kunsten naar nieuwe vormen, waarbij ook andere stijlen uit het verleden
dan alleen de gotiek als inspiratiebron konden dienen. Bovendien stond men gaandeweg meer open voor invloeden van contemporaine ontwikkelingen in de profane kunst.
In de jaren vijftig van de twintigste eeuw en met name in de tweede helft van dat decennium, werden er in Nederland talloze kerken gebouwd: ‘wederopbouw’ van in de oorlogsjaren verwoestte kerken, maar ook veel nieuwbouw in de naoorlogse wijken.
Het waren de hoogtijdagen van de katholieke zuil. Groots werd in 1953 Honderd Jaar Kromstaf (100 jaar herstel van de bisschoppelijke hiërarchie) gevierd. Tien jaar later was het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in volle gang, bedoeld om de kerk ‘bij de tijd te brengen’. De uitkomsten van dit Concilie aangaande de liturgie, hadden grote gevolgen voor kerkbouw en inrichting. De priester celebreerde de mis niet meer in het Latijn, maar in de volkstaal. Bovendien deed hij dit ‘facie ad populum’ (met het gezicht naar het volk) in plaats van andersom met zijn gezicht naar het hoofdaltaar in de absis van de kerk. Die hoofdaltaren waren daarmee in feite overbodig geworden. Een simpele altaartafel voldeed. Maar er was meer: de doop vond plaats op het liturgisch centrum in plaats van in een aparte doopkapel, het zangkoor stond niet meer op de zanggalerij bij het orgel, maar temidden en als onderdeel van de gehele geloofsgemeenschap. In het algemeen moesten voorganger en gelovigen letterlijk dichter tot elkaar komen. Bovendien vierden soberheid en eenvoud de boventoon. Dit had ingrijpende gevolgen voor het gebruik en de inrichting van het kerkgebouw. De overdadig ingerichte (neogotische) kerken werden ontdaan van hun luister: de altaren en beelden verdwenen, de preekstoelen werden vervangen door een eenvoudige ambo, de muurschilderingen werden
| |
| |
overgekalkt. Er was sprake van een ware kaalslag, een tweede beeldenstorm. Toch bleef er tot op de dag van vandaag nog veel bewaard van edel en onedel metaal, van hout en van steen, zowel uit de schuilkerkentijd, als uit de periode van het Rijke Roomse leven en ook uit de vijftiger jaren, de jaren van de Wederopbouw.
| |
Beeldhouwkunst
De 15de en 16de eeuw
Het oudste beeldhouwwerk in de rooms-katholieke kerken in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug bevindt zich in de H. Jozefkerk in Zeist. Hier staat een stenen beeld van Maria met Kind dat vermoedelijk in het derde kwart van de 15de eeuw in Nederland in een lokaal Gelders-Overijssels atelier werd vervaardigd (Bouvy, 1947, 127). Het beeld werd opgegraven in Almelo op de plaats waar voorheen het St. Catharinaklooster der zusters Franciscanessen stond. Na veel omzwervingen kwam het in handen van kapelaan G.J. Reinders, die het beeld meenam toen hij in Zeist werd benoemd. In 1927 werd het beeld gerestaureerd en neogotisch gepolychromeerd door het Atelier voor Kerkelijke Interieurkunst, de firma Hans Mengelberg. Dit atelier vervaardigde toen tevens een Maria-altaar met tombe, opstand en retabel, waar het 15de-eeuwse beeld tot op de dag van vandaag een centrale plaats inneemt.
Uit het laatste kwart van de 16de eeuw dateren twee albasten reliëfs in de St. Petrus' Banden in Rijsenburg. Het reliëf met de voorstelling van de Geseling werd rond 1810 aan de kerk geschonken door bouwheer Van Oosthuyse en diens echtgenote. Het tweede reliëf met de Aanbidding der Wijzen was een geschenk van Adrianus Kortland aan de parochie ter gelegenheid van zijn dertigjarig jubileum als pastoor in 1849. De reliëfs zijn vervaardigd in de Zuidelijke Nederlanden, waarschijnlijk in Mechelen, dat in de 16de eeuw een centrum was voor dergelijk werk in albast.
| |
De 19de eeuw
Ook het nog aanwezige 19de-eeuwse beeldhouwwerk in de rooms-katholieke kerken concentreert zich in de Jozefkerk in Zeist en de St. Petrus' Banden in Rijsenburg. Het zijn onderdelen van grotere ensembles, waarvan de totstandkoming verband houdt met (her)inrichtingen of verbouwingen van deze twee kerkgebouwen. De stukken zijn gemaakt in ateliers voor kerkelijke kunst, die ‘aan de lopende band’ werk maakten, nodig voor de stoffering van de honderden rooms-katholieke kerken, die in de tweede helft van de 19de eeuw als paddestoelen uit de grond schoten. De metselaar, de beeldhouwer, de glazenier en de schilder werkten eendrachtig samen onder leiding van de bouwmeester om een ‘Gesamtkunstwerk’ in neogotische stijl tot stand te brengen. De werkplaatsen waren naast productieateliers ook plaatsen waar hele generaties kunstenaars en ambachtslieden werden opgeleid. De ateliers waren geconcentreerd in enkele centra, waarbij de restauratie van belangrijke gotische kerken veelal een extra stimulans vormden voor vestiging en ontwikkeling. Zo oefende in Den Bosch de restauratie van de middeleeuwse St. Jan een enorme aantrekkingskracht uit op de kunstenaars. Een van hen, de in Rijsel geboren architect en beeldhouwer Louis Veneman (1812-1888) had van 1859-1863 de leiding over de restauratie. Daarnaast had hij een groot atelier dat in het hele land opdrachten uitvoerde. In Zeist tekende hij voor de inrichting van de oude, in 1846 door Th. Molkenboer ontworpen, St. Jozefkerk aan de Utrechtseweg. Tussen 1850-1860 leverde Veneman een hoogaltaar, een communiebank met twee engelen, een biechtstoel, kruiswegstaties, een orgelkast, een Jozefbeeld en zes kandelaars. Van al deze stukken rest nog slechts het eikenhouten tabernakel van het toenmalige hoogaltaar. In de deels gepolychromeerde lichtgewelfde deur zijn eucharistische symbolen gesneden: een kelk met stralende hostie, korenaren en een wijnrank.
Een generatie later was L. Hezemans (1841-1909) werkzaam in de St. Petrus' Banden in Rijsenburg. Hezemans was een leerling van Louis Veneman en ook hij was een van de restauratiearchitecten van de St. Jan in Den Bosch. In Rijsenburg was hij verantwoordelijk voor de vergroting van de kerk in 1879. Hezemans
| |
| |
plaatste in dit nieuw aangebouwde deel het hoofdaltaar en twee zijaltaren, gewijd aan Maria en Jozef. De ontwerpen hiervoor werden gemaakt door Hezemans, die de uitvoering overliet aan weer een ander atelier uit Den Bosch, namelijk dat van J. Goossens en Zn. De zijaltaren - hoewel in 1978 verkleind - staan nog steeds in de kerk tegen de wanden van de transeptarmen. Ze zijn uitgevoerd in een bij het kerkgebouw passende stijl met guirlandes, grote geknikte bladvoluten en prominent aanwezige eierlijsten. Op de altaren staan de beelden van Maria met Kind en Jozef met bloeiende lelietak. Van het voormalige hoofdaltaar hebben alleen twee eikenhouten beelden van Petrus (met sleutel) en Paulus (met zwaard en boek) de tand des tijds doorstaan.
Voor beide kerken was ook Friedrich Wilhelm Mengelberg (1837-1919) werkzaam, die zich had gevestigd in Utrecht. Deze in Duitsland geboren beeldhouwer was samen met andere Duitse kunstenaars - waaronder ook Gerard Bartel Brom - aangetrokken door Gerard van Heukelum voor de restauratie van de kathedrale St. Catherijnekerk in Utrecht. Van Heukelum werd in 1859 kapelaan van deze middeleeuwse kloosterkerk en kreeg als belangrijke taak het begeleiden van de restauratie. Van Heukelum werd een van de grote protagonisten van de neogotiek. Hij was onder andere oprichter van het invloedrijke St. Bernulphusgilde, een vereniging bedoeld om priesters ‘op te leiden’ tot goede opdrachtgevers en bouwpastoors, waarbij de gotiek gold als de enige ware christelijke stijl.
Mengelberg bracht rond de eeuwwisseling wijzigingen aan in de door Molkenboer gebouwde en Veneman ingerichte Jozefkerk in Zeist. Hij maakte voor deze kerk een hoogaltaar en leverde tevens vijf beelden (H. Hart, H. Jozef, H. Antonius van Padua en twee Mariabeelden). Hiervan zijn alleen de beide gepolychromeerde houten Mariabeelden bewaard gebleven. Ze zijn uitgevoerd in een stijl die sterk onder invloed stond van de Rijnlandse gotiek.
In de St. Petrus' Banden bevinden zich twee gepolychromeerde houten beelden die ook aan het Utrechtse atelier van Mengelberg zijn toe te schrijven. Ze stellen de H. Petrus voor met twee sleutels en de H. Antonius van Padua met kind en bloeiende lelietak.
| |
De 20ste eeuw
Rond de eeuwwisseling werd een generatie kunstenaars actief, die zich niet meer door de gotiek, maar door andere stijlen uit het verleden liet inspireren en ook door profane kunststromingen. In de kerkelijke kunst ging daarnaast een sterke invloed uit van de ideeën van de benedictijner beeldhouwer Desiderius Lenz uit het klooster in Beuron. Net als bij de neogotiek, stond ook hier de eenheid tussen gebouw en decoratie buiten kijf. De Beuroner kunst is monumentaal, statisch en gestileerd. Geometrie en symmetrie waren de belangrijkste uitgangspunten. Deze sterk gestileerde stijl was tot aan het einde van de twintiger jaren toonaangevend. In diezelfde periode werden andere ‘wereldlijke’ kunstinvloeden voelbaar, zoals het kubisme en het expressionisme.
Een belangrijke inspirator was Clemens Meuleman. Hij werd in 1928 directeur van het St. Bernulphushuis, dat vier jaar eerder in het leven was geroepen door de broers Jan Eloy en Leo Brom. Het was een op Nieuwezijds Voorburgwal 332 te Amsterdam gevestigd atelier voor paramenten, met toonkamers voor christelijke kunst en kunstnijverheid. Meuleman bleef hier tot 1931. Daarna sloeg hij met de oprichting van het Instituut van Kerkelijke Kunst St. Bonifacius een eigen richting in. Doel was de kerkelijke kunst in Nederland te bevorderen, onder andere door middel van het houden van tentoonstellingen en door bemiddeling tussen opdrachtgevers en kunstenaars uit Nederland en daar buiten. Een van de kerken, waarbij Meuleman jarenlang als adviseur voor de inrichting optrad is de O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand in Bilthoven. Vanaf 1931 vond er intensief overleg plaats tussen het Instituut en de toenmalige pastoor H. Dijckhoff. Daaraan kwam met het overlijden van de pastoor in 1947 pas een einde. Het beeldhouwwerk in de kerk is van de uit Mainz afkomstige kunstenaar Adam Winter, een ontdekking van Meuleman. Winter maakte in de O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand de reliëfs op de preekstoel (1936) en zeventien heiligen- en apostelbeelden (1938), alles in terracotta.
In de loop van de jaren dertig verdwijnt de innige verbondenheid tussen bouwkunst en beeldende kunsten en ontstaat een vrijere beeldhouwkunst, die los
| |
| |
komt van de architectuur en haar wanden en muren. Na de oorlog zet dit verder door, hoewel men voor kerkelijk beeldhouwwerk wel figuratief blijft werken.
Voorbeelden van naoorlogs beeldhouwwerk zijn te vinden in bijvoorbeeld in de H. Michaël in De Bilt, waar twee zandstenen beelden staan van René van Seumeren, die hij in 1956 voor de kerk vervaardigde. Het zijn Maria en een als moderne werkman geklede Jozef, beiden met Christuskind.
Bijzonder zijn ook twee beelden van Pieter d'Hont (1917-1997). Voor de H. Laurentius in Bilthoven maakte d'Hont een onconventioneel beeld van de patroonheilige van de kerk. De Heilige Laurentius houdt zijn attribuut, het rooster, waarop hij zijn martelaarschap volbracht, stevig in beide handen, recht voor zich uit. Zijn gezicht is naar boven, naar het hogere, gewend.
Ook in de St. Petrus' Banden in Rijsenburg staat een bijzondere bronzen beeldengroep, die ‘Het Gesprek’ voorstelt tussen paus Johannes XXIII en kardinaal Bea (voorzitter van het Secretariaat voor de eenheid van de Christenen), op het moment vlak voor ze het conclaaf na de dood van Pius XII binnengaan. Het ongeveer 60 cm. hoge beeld werd in 1960 ontworpen, maar kwam pas in 1985 door een schenking aan de kerk, in een periode dus, waarin er nog maar weinig nieuwe stukken aan de kerkinventarissen werden toegevoegd.
In de rooms-katholieke kerken van de Utrechtse Heuvelrug zijn nog twee voorbeelden van uitzonderlijk beeldhouwwerk van na de zestiger jaren te vinden. In opdracht van verzamelaar Theo Scholten construeerde beeldhouwer André Volten in 1972 een roestvrij stalen doopvont in de Bilthovense kerk van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand.
In de St. Petrus' Banden in Rijsenburg bevindt zich een lezenaar van gegoten brons, die Niel Steenbergen in 1988 vervaardigde. Het is een laat werk van Steenbergen, die met name in de jaren vijftig en zestig een toonaangevend beeldhouwer was voor kerkelijke opdrachten. Hij werkte voornamelijk in vroegchristelijke en Romaanse stijl. De lezenaar geeft, in de vorm van opengewerkte (medaillonvormige) reliëfs, het leven van Petrus weer. Op de hoeken van de lezenaar zijn de vier evangelistensymbolen aangebracht. Op het schuine leesblad staat ‘geef alle ruimte / aan de liefde / in haar leeft god / zich naar ons toe / vergeef het kwaad / van wie je griefde: / de liefde wordt een mens niet moe’ en verder als schenkingsinscriptie: ‘jacqueline me donavit, albertus me concepit, niel steenbergen me fecit anno domini 1988’. De lezenaar werd betaald uit de nalatenschap van Jacqueline Koot-Vredenburg. Albertus Sturkenboom, de toenmalige pastoor, leverde het concept en Niel Steenbergen voerde het uit.
| |
Schilderkunst
In de rooms-katholieke kerken van de Utrechtse Heuvelrug bevindt zich een beperkt aantal schilderijen van vóór de 19de eeuw. Zo bezit de St. Petrus' Banden in Rijsenburg een niet onverdienstelijk schilderij, olieverf op doek, uit de School van Rembrandt. Het stelt het patrocinium van de kerk voor: Petrus wordt door de engel uit de gevangenis bevrijd, onopgemerkt door een medegevangene en een bewaker, beiden diep in slaap. Het werk is geschonken door bouwheer Van Oosthuyse en diende tot 1922 als altaarstuk boven het hoofdaltaar. Na jarenlang in de pastorie te hebben gehangen, kreeg het in 1978, na restauratie, weer een plaats tegen de wand achter het altaar.
Een olieverf op doek, eveneens in de St. Petrus' Banden in Rijsenburg, dat Maria met Kind voorstelt, is een laat 18de- of begin 19de-eeuwse kopie naar een schilderij uit 1630-1632 van Anthony van Dijck, dat zich tegenwoordig bevindt in de Alte Pinakothek in München. Ook dit doek is aan de parochie geschonken door Van Oosthuyse en wellicht is hij ook degene geweest die de opdracht heeft gegeven tot vervaardiging.
In de 19de eeuw zijn met name de typisch katholieke pastoorsportretten in grote getale gemaakt.
De oudste bevinden zich in Rijsenburg. Het portret van P.J. Noots, de eerste pastoor van de kerk, werd rond 1810 vermoedelijk geschilderd door de Belgische schilder J.J. Loose.
| |
| |
304 De eerste van de veertien kruiswegstaties die Jan Dunselman in 1924 vervaardigde voor de H. Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
Een andere Belg, Anton Fock uit Antwerpen, schilderde in 1894 het portret van pastoor A. Kortland, die Noots in 1819 opvolgde. Hij overleed in 1869 en pas 35 jaar na zijn dood werd dit portret naar een foto vervaardigd. Tegelijkertijd met het portret van Kortland werd ook de toenmalige pastoor C.B. Verheul door Fock geportretteerd.
Opvallend is het aantal pastoorsportretten dat vervaardigd werd door schilder Louis de Breet. Voor Rijsenburg legde hij de trekken van pastoor R.J.J. ter Horst en M.R. Andriessen vast in 1912 en 1923. De Breet sloot in compositie aan bij de in de parochie bestaande portretten: het zijn allemaal kniestukportretten, de pastoors zitten op een stoel, driekwart naar de toeschouwer gewend en meestal met een boek in de hand.
Van de H. Jozef in Zeist kreeg De Breet in 1915 de opdracht voor een hele reeks pastoorsportretten voor een bedrag van f 75, -. Vijf hangen er in de kerk, een zesde bevindt zich tegenwoordig in de H. Familie, Jezus, Maria, Jozefkerk in Zeist. Voor deze serie koos De Breet voor het heupstuk, waarop geen handen te zien zijn. De geportretteerden zijn afwisselend naar links of naar rechts gewend. Aangezien de meeste pastoors al overleden waren, werkte De Breet naar foto's. In 1915 schilderde De Breet eveneens een portret van Mej. J.M.J.C. Heymans, weldoenster van de parochie. Zij was het jaar ervoor overleden en daarom diende ook hier een foto als voorbeeld. Het schilderij van Mej. Heymans completeerde de twee portretten van haar ouders, die in 1915 in bezit van de kerk kwamen. Deze werken zijn in 1907 ontstaan en werden vervaardigd door J.H. Bogaerts van het in het Brabantse Boxtel gevestigde ‘Peinture Bogaerts’. ‘Peinture Bogaerts’ en ook het atelier van Louis de Breet in Arnhem, waren bedrijven, gespecialiseerd in het ‘aan de lopende band’ schilderen van pastoorsportretten naar foto's. Soms zelfs werd zo'n foto op het doek geplakt en letterlijk overgetrokken.
Een ander typisch rooms-katholiek genre is dat van de kruiswegstaties, een serie van meestal veertien voorstellingen uit het lijdensverhaal van Christus. In de 19de eeuw hangen ze bijna standaard aan de wanden van het kerkschip. Ook dit genre kende zo zijn specialisten. Eén daarvan was Jan Dunselman, die, samen met broer Kees, de kruiswegstaties schilderde in de H. Jozef in Zeist, waartoe hij in 1924 opdracht kreeg. Dunselman experimenteerde geregeld met nieuwe technieken en materialen. De staties in Zeist zijn in tempera geschilderd op triplex en sommige zelfs op karton. De achterzijden zijn voorzien van een afsluitende menielaag. De gassen die in het triplex ontstaan kunnen daardoor helaas alleen aan de voorzijde ontsnappen, waardoor veel verfverlies is opgetreden. Tot nu toe is nog geen verantwoorde oplossing gevonden voor dit probleem en blijven de werken in slechte staat.
In de O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand in Bilthoven bevindt zich een scala aan kunstwerken van protégés van de eerder genoemde Clemens Meuleman en het Instituut van Kerkelijke Kunst St. Bonifacius, waaronder ook veertien kruiswegstaties op een bijzondere drager. Ze werden in 1934 gemaakt door autodidact Lambert Simon in olieverf op asbest.
| |
| |
Verder vinden we in deze kerk muurschilderingen van glazenier en Bergense School-schilder Matthieu Wiegman (op het priesterkoor, 1928 en 1930), van de benedictijn (Frère Francois) Jacob Mes (in de Mariakapel, 1932) en van Otto van Rees (in de doopkapel, 1946). Vooral het kerkelijk werk van Van Rees gold in zijn tijd als zeer modern. Na een verblijf in Parijs in 1910 werd hij een van Nederlands eerste kubisten. In zijn kerkelijke opdrachten zijn ook invloeden te zien van de Byzantijnse en vroeg-Romaanse kunst.
Uit de periode na de Tweede Wereldoorlog worden er door de kerk bijna geen opdrachten meer verstrekt aan kunstschilders. Zelfs daar waar vraag blijft bestaan, namelijk in het genre van de pastoorsportretten, worden (al vanaf de dertiger jaren) de na- of overgeschilderde foto's meestal vervangen door echte foto's, die de pastoorportrettengalerij van de parochie completeren.
| |
Textilia
Typisch katholiek is ook de toepassing van vaandels en andere textilia in een kerkgebouw. In dit verband zijn een viertal wandkleden vermeldenswaard in de H. Johannes de Doper in Zeist, oorspronkelijk de kapel van het Philosophicum, in 1951 gebouwd als afdeling van het Groot-Seminarie in Driebergen. Drie van de vier kleden hebben de vorm en afmetingen van een vaandel; achter het hoogaltaar hangt een veel groter doek, dat een belangrijk deel van de absiswand beslaat. In een grootse compositie is hierop de aanbidding van het Lam Gods afgebeeld. De kleden werden in de jaren 1952-1959 vervaardigd door de textielkunstenares Hildegard Brom-Fischer, afkomstig uit Westfalen en opgeleid aan de kunstnijverheidschool in Münster. Zij had een eigen atelier in het St. Bernulphushuis, gesticht door Jan Eloy - haar latere echtgenoot - en Leo Brom en waarvan Clemens Meuleman enkele jaren directeur was. Na diens vertrek in 1931 kreeg Hildegard samen met Joanna Brom zelfs de leiding over het St. Bernulphushuis, waar de door haar met witte zijde en bloemstukken ingerichte etalages de aandacht van de voorbijgangers trokken.
| |
(On)edele metalen en zilver
In de rooms-katholieke kerken van de Utrechtse Heuvelrug bevinden zich nog slechts enkele stukken zilver uit de 17de eeuw, de tijd van de schuilkerken. Er is geen zilver uit de 18de eeuw en alleen in de St. Petrus' Banden in Rijsenburg bevinden zich stukken uit de eerste helft van de 19de eeuw. In vergelijking tot veel katholieke kerken in Nederland treft men in die van de Utrechtse Heuvelrug relatief weinig zilver aan uit de tweede helft 19de eeuw, maar juist wel weer veel uit de 20ste eeuw, ook uit de periode van na de Tweede Wereldoorlog.
Een van de oudste stukken katholiek kerkzilver in deze streek is een bijzonder fraaie ciborie in de H. Laurentiuskerk in Bilthoven, die in 1650 gemaakt werd door de Utrechtse zilversmid Michiel de Bruyn van Berendrecht. De Bruyn, waarschijnlijk een leerling van Adam van Vianen, was een van de meest fameuze Utrechtse zilversmeden van zijn tijd. Bij de ciborie in Bilthoven is zowel de zeslobbige voet als de tegencuppa versierd met de door hem veelvuldig toegepaste gevleugelde engelenkopjes. Op de nodus dragen drie putti enkele van de Arma Christi en ook op de cartouches van de nodus zijn lijdenswerktuigen afgebeeld. Het is niet bekend hoe deze ciborie in de kerk terecht is gekomen. Op de voet zijn, naast de gekruisigde Christus, waarschijnlijk de H. Franciscus Xaverius en de H. Ignatius van Loyola afgebeeld, twee typische Jezuieten-heiligen die wellicht naar de oorspronkelijke herkomst van de ciborie verwijzen. Het is in ieder geval aannemelijk dat deze ciborie oorspronkelijk vervaardigd is voor een van de vele katholieke schuilkerken die Nederland in de 17de eeuw rijk was.
Voor de eveneens uit de 17de eeuw stammende kelk en ciborie in de St. Petrus' Bandenkerk in Rijsenburg, is dat zeker niet het geval, want zij zijn afkomstig uit een Belgisch klooster. Ze werden in het begin van de 19de eeuw bij de bouw van de St. Petrus' Banden door de bouwheer aan de kerk geschonken. De ‘Heer van Rijsenburgh’ schonk ook inventarisstukken aan ‘zijn’ kerk, waaronder de 17de- | |
| |
eeuwse kelk en ciborie. Van beide stukken is de herkomst bekend: ze zijn
305 De zilveren ciborie uit 1650 in de H. Laurentius te Bilthoven (foto RDMZ, 2000).
afkomstig uit de Cisterciënzerabdij te Cambron in Henegouwen, België. De kelk behoorde aan Johannes Coene die in 1633 de 35ste abt van Cambron werd. De ciborie werd gemaakt in opdracht van Antonius Le Waitte, vanaf 1662 de 37ste abt van Cambron.
Van de schenking door Van Oosthuyse getuigen de inscriptie ‘p.j. van oosthuyse heer van rijsenburgh’, alsmede het wapen van Rijsenburg, welke op beide stukken gegraveerd staan. Het is niet duidelijk hoe de stukken in het bezit van Van Oosthuyse zijn geraakt. Het kan zijn dat inventarisstukken uit de abdij van Cambron na de opheffing door de Fransen in 1796 verspreid zijn geraakt en dat de kelk en ciborie via de handel in handen van Van Oosthuyse zijn gekomen. Aannemelijker is een link met de Spaanse Ambassade in Den Haag en de laatste abt van Cambron, Florent Pepin. In 1794, in de roerige tijden vlak voor de uiteindelijke opheffing van de abdij, verliet hij het klooster en er zijn aanwijzingen dat hij daarna in de Spaanse Ambassade verbleef. Na het vertrek van de Spaanse gezant stond de ambassade aan het Haagse Westeinde enige tijd leeg en ook de zogenoemde Spaanse kapel in dit gebouw dreigde hiermee te verdwijnen. De uit Frankrijk gevluchte priester Franciscus Raynal wist de kapel tot statie te verheffen, maar in 1810 dwongen financiële problemen hem toch de kapel te sluiten voor openbare diensten. Het was Van Oosthuyse die het jaar daarop de ambassade en de kapel van de Spaanse regering kocht. Mogelijk is hij toen in het bezit gekomen van de kelk en de ciborie.
De kelk is ongemerkt, maar dateert uit omstreeks 1640 en werd in ieder geval gemaakt in de periode tussen 1633 toen Coene abt van Cambron werd en zijn
306 De voet van de ciborie in de H. Laurentius met de H. Franciscus en gevleugelde engelenkopjes (foto RDMZ, 2000).
overlijden in 1649. De kelk is rijk versierd met engelen(kopjes) en veel bladwerk. Op de zes lobben van de voet prijken afwisselend de Genadestoel, de Arma Christi en vruchtenfestoenen.
Ook de ciborie is versierd met engelenkopjes, bladwerk en druiventrossen. In de ciborie, een kelk met deksel, worden de geconsacreerde hosties bewaard. De wijnranken, die als versiering op de ciborie zijn aangebracht, zijn een eucharistisch symbool en verwijzen naar de miswijn, het bloed van Christus. De ciborie werd in 1666-1667 vervaardigd door een ongeïdentificeerde meester met als merk een brandend hart, die werkzaam was in Mons/Bergen.
Behalve de kelk en de ciborie schonk Van Oosthuyse nog enkele andere voor de eucharistieviering noodzakelijke voorwerpen aan de kerk. Zo dragen een monstrans, een hostiedoosje en een ampullenblad een zelfde inscriptie en wapen als de kelk en de ciborie. Uit archivalische gegevens is bekend dat P.L.Th. Ellinkhuysen en Pieter van der Toorn in 1810 zilverwerk leverden. Het is
307 Zilveren kelk uit omstreeks 1640 in de St. Petrus' Banden te Rijsenburg. De kelk is van Zuid-Nederlandse makelij (foto RDMZ, 2000).
308 Ciborie van de St. Petrus' Banden uit 1666-1667, vervaardigd in Mons, België (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
309 Zilveren wierookvat en scheepje uit 1809-1810 in de kerk St. Petrus' Banden te Rijsenburg. De voorwerpen werden door de Haagse zilversmid D. Pijsel vervaardigd (foto RDMZ, 2000).
echter niet bekend wat van welke hand is (HUA, Archief van Ryckevorsel, inv.nr. 1054).
Het vroeg 19de-eeuwse zilveren hostiedoosje is ongemerkt. Naast bovengenoemde inscriptie met wapen staat in de onderzijde van de hostiedoos gegraveerd: ‘gegeven door den eerwaarden heer f.j. raynal’ en daarmee herinnert ook deze doos aan de band met de Spaanse kapel in Den Haag.
De stralenmonstrans werd in Frankrijk of in de Zuidelijke Nederlanden gemaakt in het begin van de 19de eeuw. De monstrans is rijk versierd. Op de voet prijken in medaillons de voorstellingen van een wolk met de stenen tafelen der wet, een pelikaan die zijn jongen met eigen bloed voedt en een open boek in een wolk. Ook aan de bovenkant van de stam zijn drie medaillons aangebracht met christelijke symbolen als een kruis met dwaal, een kelk met hostie en het Lam Gods op boek
310 Rood en geel koperen godslamp in Empirestijl uit 1810 in de kerk St. Petrus' Banden (foto RDMZ, 2000).
met kruis. De stam is onder andere versierd met druiventrossen en vanuit de stam ontspringen korenaren en wingerdranken met druiventrossen, eucharistische symbolen voor het lichaam en het bloed van Christus.
Het ampullenblad werd in 1809-1810 vervaardigd door de Haagse zilversmid Daniel Pijsel. Aangezien Van Oosthuyse's woonplaats 's-Gravenhage was, ligt de keuze voor een Haagse meester voor de hand.
Omdat het wierookvat met scheepje evenals het ampullenblad gemaakt werden door de Hagenaar Pijsel is het aannemelijk dat ook deze voorwerpen langs dezelfde weg aan de kerk gekomen zijn, hoewel hier de schenkingsinscriptie ontbreekt. Slechts op het bijbehorende lepeltje prijkt het bekende wapen. De hand van meester Pijsel is met name te herkennen in het florale graveerwerk dat op alle drie de voorwerpen voorkomt.
Een zelfde relatie bestaat er tussen de 19de-eeuwse monstrans uit Frankrijk of de Zuidelijke Nederlanden en de bij het eerder genoemde blad behorende ampullen. De monstrans en de ampullen dragen allemaal dezelfde merken; op de ampullen ontbreken echter de schenkingsgegevens.
Uit de wijdingstijd van de St. Petrus' Banden (1810) stammen een altaarschel, een bedieningsdoosje en een godslamp. De zilveren altaarschel is ongemerkt, maar draagt wel een inscriptie, waaruit blijkt dat de schel in 1810 aan de kerk werd geschonken door Adrianus de Jongh, die een zwager van Van Oosthuyse was, en zijn echtgenote Cornelia Lucia Hansen. De schel is voorzien van een ajour uitgewerkte rand van gegraveerde bloemen en bladeren en heeft boven op twee medaillons met Petrus en Paulus.
Het bedieningsdoosje is wel gemerkt, echter alleen met het meesterteken van Johan Snoek, een Utrechtse meester, die werkzaam was tussen 1761 en 1811. Het doosje bestaat uit twee geledingen, één voor de ziekenolie en één voor de H. Communie en werd door de priester meegenomen naar (ernstig) zieken of stervenden. Het is voorzien van graveerwerk: op de deksel is een rand van bladeren aangebracht, op het bovenste deel olijftakjes en op het onderste deel staat ihs (Jezus), mar (Maria) en joes (Johannes).
Tot slot dateert ook een rood en geel koperen godslamp uit de bouwperiode. De lamp is uitgevoerd in Empirestijl. Bouwheer Van Oosthuyse hield vanaf 1809 een
| |
| |
311 Zilveren miskelk in de H. Michaël te De Bilt. De kelk werd in 1904 vervaardigd door J.H. Brom (foto RDMZ, 2000).
‘Register van de Kerk, Pastorie, Huis, Kerkhof en kerk Sieraade van de Roomsche Catholijke Kerk te Rijsenburg’ bij, waarop ook ‘Een kopere Lamp geel en rood koper’ figureert, een omschrijving die zeker op de nog bestaande lamp betrekking heeft. In het bovengenoemde archiefstuk wordt de naam genoemd van Joan Stenot die een ‘kerklamp’ leverde. Voorts werden er nog voor de kerk in 1810-1811 een kroon door M. Pitet, kandelabers door F. Lefebre en kandelaars van de hand van Antoni van Cuijck aangeschaft.
Vermeldenswaard is dat ongeveer 70 jaar later ‘de parochianen van rijsenburg aan hun geachten pastoor c.b. verheul bij plechtige viering van z. eerw. xxv jarig priesterschap 15 aug. 1877’ een nieuwe godslamp schonken, nu uitgevoerd in het kostbaarder zilver. De lamp werd gemaakt door G.B. Brom uit Utrecht. Diezelfde Brom vervaardigde voor de kerk ook een nieuwe ciborie, waarbij een 17de-eeuwse stam - nodus, tegencuppa en manchet - werd verwerkt en de voet, cuppa en het deksel van Brom's hand zijn.
| |
Het Utrechtse atelier van de familie Brom
Gerardus Bartholomeus en Johannes Henricus Brom
De meeste voorwerpen van zowel edel als onedel metaal in de katholieke kerken van de Utrechtse Heuvelrug zijn gemaakt in twee in Utrecht gevestigde ateliers: die van de familie Brom en die van de familie Van Roosmalen.
Het Utrechtse atelier van Brom werd even na het midden van de 19de eeuw opgericht door koperslager Gerard Bartel Brom. Van Gerard Bartel waren de bovengenoemde godslamp en ciborie uit de St. Petrus' Banden in Rijsenburg. Zijn zoon en zilversmid Jan Hendrik Brom vervaardigde twee kelken in deze streek: een kelk in de H. Michaël in De Bilt (1904) en een in de O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand te Bilthoven (1911). Jan Hendrik Brom was een van de eerste edelsmeden die de neogotiek de rug toekeerde.
De kelk in De Bilt is in vorm nog wel neogotisch, maar mist de gotiserende versieringen. De zevenlobbige voet en de zevenzijdige stam met meloenvormige nodus zijn geheel glad gehouden op een ingegraveerd kruisje van wingerdbladeren na. Ook de cuppa heeft niet de gebruikelijke gedecoreerde tegencuppa, maar is slechts omgeven door een eenvoudige tekstband.
Het exemplaar in Bilthoven dateert uit 1911. In de gekozen vormgeving en versiering - de welving van de ronde voet loopt ononderbroken door tot aan de ronde nodus en ook de wijnranken met druiventrossen gaan vanaf de voet, over de stam en de nodus door tot in de tegencuppa - borduurt men voort op het
312 Verguld zilveren ciborie uit 1942 door J.G.J.E. en L.H.M. Brom in de H. Michaël te De Bilt (foto RDMZ, 2000).
neoromaans, maar toch oogt de kelk veel strakker en moderner dan de neogotische exemplaren. Onder de voet van de kelk prijkt een schenkingsinscriptie, waaruit blijkt de ouders, broers en zusters van Herman Dijckhoff deze kelk aan hem schonken ter gelegenheid van zijn priesterwijding op de dag van Maria Tenhemelopneming in het jaar des heren 1911. Maria Hemelvaart is traditioneel de dag, waarop priesters gewijd worden.
| |
Jan Eloy en Leo Brom
De vernieuwing die Jan Hendrik inzette, werd tijdens het interbellum en ook na de Tweede Wereldoorlog voortgezet door J.G.J.E. & L.H.M. Brom. Jan Eloy en Leo Brom leidden de zaak Brom's Edelsmederij c.v. van 1915-1955. In deze periode werd ook de deksel van de doopvont in de H. Jozef in Zeist vervaardigd (1934). Het bolvormig deksel is van groen gepatineerd koper en voorzien van niet meer dan een tekstrand en een kruisje bovenop. De vont werd al in 1929 vervaardigd in een ander Utrecht atelier namelijk dat van firma Hans Mengelberg's Kerkelijke Interieurkunst. Zowel vont als deksel werden oorspronkelijke niet voor de Jozefkerk gemaakt, maar zijn afkomstig uit de doopkapel van de H. Hartkerk in Utrecht. Daar is ook de rekening voor het deksel bewaard gebleven: het kostte de parochie f 234, -.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd aan de H. Michaël in De Bilt een ciborie geleverd, gesigneerd ‘Brom Ultrai M.F.’. Het was een geschenk van de parochie aan pastoor G.L. Vergeer ter gelegenheid van zijn 25-jarig priesterfeest in 1942. Ook hier vindt men de kenmerkende vormgeving van ronde voet met een tot aan de nodus doorlopende stam. Als versiering zijn geometrische motieven
| |
| |
313 Het bronzen doopvont op standaard in de H. Familie, Jezus, Maria, Jozefkerk te Zeist kwam in 1951 tot stand en is door J.G.J.E. en L.H.M. Brom vervaardigd (foto RDMZ, 2000).
aangebracht. Zowel op de voet als op de deksel vormen bovendien ook de teksten met de karakteristieke staafletters een decoratief element op zich.
De ciborie, die twaalf jaar later werd gemaakt voor de H. Laurentius in Bilthoven heeft een vergelijkbare vorm en versiering; de teksten zijn nu in plaats van opgelegd, ingegraveerd, maar ook hier werd met de cursief majuskel gekozen voor een decoratief lettertype.
In 1950 werd in Zeist de H. Familie, Jezus, Maria, Jozefparochie opgericht. Daarbij werd de in 1846 door Th. Molkenboer gebouwde oude Jozefkerk weer in gebruik genomen na een ingrijpende renovatie onder leiding van de architecten G.A.M. van Bueren en W.P.V. Hartog uit Zeist. Bij de herinrichting werd het merendeel van de inventarisstukken betrokken uit het atelier van de firma Brom. In het gebouw heeft men nog 25 jaar gekerkt; vanaf 1975 vinden de vieringen plaats in het nieuwe oecumenische en multifunctionele kerkelijk centrum bij winkelcentrum ‘De Clomp’ van de architecten Van Wijk en Gelderblom. Bij de inrichting van de kerkruimte in ‘De Clomp’ werd gebruik gemaakt van de inventaris van 1950-1951. Zo bevinden zich in het nieuwe kerkelijk centrum een groot aantal voorwerpen die door J.G.J.E. en L.H.M. Brom in het begin van de vijftiger jaren werden geleverd. Het betreft, naast een eenvoudig zilveren hostiedoosje, vooral een grote verscheidenheid aan voorwerpen van onedel metaal: een lezenaar, een doopvont op standaard, een processiekruis, een kruisbeeld, een wijwatervat met kwast, een godslamp en een wierookvat met scheepje. Verder zijn er nog een altaarkruis met zes bijbehorende kandelaars en twee grote staande luchters voor elk zestien kaarsen in dezelfde stijl; voorwerpen die in 1950 alle op of bij het hoofdaltaar stonden. Acht kleine kandelaars van nog geen 30 cm. hoog behoorden oorspronkelijk tot een set van twaalf; zes op het Maria-altaar en zes op het Jozefaltaar. De voorwerpen zijn uitgevoerd in (gesmeed) brons, soms (groen) gepatineerd, in messing en roodkoper en in een enkel geval zijn zij voorzien van een versiering met halfedelstenen. Op het wierookscheepje na, waarop aan de binnenzijde het stempel ‘ brom’ is aangebracht, zijn de voorwerpen ongemerkt. In de kerkarchivalia zijn echter de opdrachten aan Jan Eloy en Leo Brom bewaard gebleven. Over diverse voorwerpen werd
rechtstreeks tussen de ‘bouwpastoor’ van de nieuwe parochie, K.G.Th. Meurs, en de gebroeders Brom gecorrespondeerd. Soms werd over de prijs onderhandeld, zoals bij de twee grote luchters. Het begrote bedrag hiervoor bedroeg f 450, -, maar bij nader inzien bleek dit te laag en werd de prijs verhoogd naar f 650, -. Voor de aanschaf van sommige objecten werd door de pastoor ook machtiging gevraagd aan zijn meerderen. Zo vroeg Meurs in een brief van 19 april 1951 aan kardinaal
314 Koperen en bronzen godslamp uit 1954 in de vorm van een gestileerde draak in de H. Familie, Jezus, Maria, Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
De Jong diens goedkeuring voor de aanschaf van de twaalf kandelaars voor het Maria- en Jozefaltaar.
De meeste stukken behorende tot deze kerkinventaris zijn uitgevoerd in een robuuste, utilitaire stijl. Een uitzondering daarop vormt de godslamp die de vorm van een draak heeft met strak gestrekte vleugels en poten.
In dezelfde periode waren de gebroeders Jan Eloy en Leo Brom eveneens in Zeist druk bezet met een minstens even zo grote levering aan de toenmalige kapel van het Philosophicum, in 1951 gebouwd als afdeling van het Grootseminarie in Driebergen. In 1972 werd de kapel parochiekerk, gewijd aan de H. Johannes de Doper. In de inventaris van de H. Johannes de Doper bevinden zich meer zilveren stukken, dan in die van de H. Familie. Er zijn maar liefst zes (deels vergulde) zilveren kelken, alle met het meesterteken van J.G.J.E. en L.H.M. Brom en dezelfde jaarletter (R = 1952), terwijl op het merendeel ook nog de inscriptie ‘brom. ultrai. m(e).f(ecit).’ met of zonder ‘1952’ voorkomt. Vier van de zes kelken zijn onderling zeer gelijkend. Ze zijn van gehamerd zilver en uiterst sober gehouden. Een vijfde kelk heeft een zelfde basisopbouw als de vorige kelken met ronde voet, doorlopend in een ronde stam met nodus. De vijfde kelk is echter enkele centimeters kleiner en oogt lichter en sierlijker dan de andere vier exemplaren. De zesde kelk, wederom met de inmiddels bekende basisvorm, is rijker gedecoreerd met gedreven teksten, filigrainwerk en gekleurde halfedelstenen. Blijkens een inscriptie en gegraveerd wapen was de kelk oorspronkelijk van Mgr. Huurdeman. Aan de H. Johannes de Doper zijn ook vele voorwerpen van onedel metaal door de werkplaats van Brom geleverd. Het grootste deel zal gemaakt zijn rond 1952, dus in de periode van J.G.J.E. en L.H.M. Brom, maar ook later in de jaren vijftig
| |
| |
315 Grote koperen kandelaar van de H. Johannes de Doper parochie (voorheen Philosoficum) te Zeist. De kandelaars werden omstreeks 1952 vervaardigd in de kenmerkende stijl van het atelier Brom (foto RDMZ, 2000).
316 Kleine koperen kandelaar van de H. Johannes de Doper parochie te Zeist uit dezelfde tijd (foto RDMZ, 2000).
werden nog voorwerpen bij het atelier Brom besteld. Het gaat om kandelaars,
317 Koperen hostiedoosje in de vorm van een reliekschrijn uit de jaren vijftig van de 20ste eeuw. H. Johannes de Doper parochie te Zeist (foto RDMZ, 2000).
groot en klein, kruisbeelden, schalen, ampullen, wierookvaten, een wierookscheepjes, een wijwatervat, een godslamp, een hoge staande lezenaar, een paaskandelaar, een processiekruis en een altaarlezenaar. Ze zijn bijna steeds ongesigneerd. Een enkele maal is er een stempel brom of brom vltrai aanwezig. Bijna al deze bronzen en koperen voorwerpen hebben een enigszins stoere uitstraling. De Berlagiaanse regel van het zichtbaar maken van de constructie is in veel van deze min of meer utilitaire voorwerpen terug te vinden. Zo zijn de constructief noodzakelijke nagels die twee onderdelen aan elkaar verbinden, steeds in het oog springende elementen. Het functionele is hier tevens decoratief. Weer andere voorwerpen zijn in een van het smeedwerk afgeleide stijl uitgevoerd en op een groot aantal objecten is dik koperdraad, gewonden rond een deel van stam of handvat, een steeds terugkerend motief.
Twee voorwerpen springen in het oog. De hostiedoos heeft de uitzonderlijke vorm van een reliekschrijn en boven het hoofdaltaar hangt een door Brom uitgevoerde votiefkroon.
Na de dood van Jan Eloy in 1954 nam Leo Brom de leiding van het familieatelier op zich. Hij ging een ander merk voeren en het bedrijf heette vanaf 1955 Brom's Edelsmidse c.v.
Een kan in de H. Johannes de Doper en een monstrans in de H. Familie, Jezus,
318 Verguld zilveren monstrans uit 1955-1956 van de hand van Brom's Edelsmidse c.v. voor de kerk van de H. Familie, Jezus, Maria, Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
Maria Jozef te Zeist dateren ondubbelzinnig uit deze eerste jaren van Brom's Edelsmidse c.v. De (verguld) zilveren monstrans is gemerkt met het meesterteken dat Leo vanaf 1955 voerde. Uit de archivalia weten we dat het parochiebestuur de monstrans in 1955 bij de fa. Brom bestelde en er maar liefst f 2.000,- voor reserveerde. Het ‘ brom m(e). f(ecit).’ gesigneerde werk is dan ook van zilver, deels verguld en tevens rijk bezet met sierstenen. Bijzonder is de uitmonstering van blauw met gouden sterren aan de binnenzijde van het ostensorium, dat het firmament in herinnering brengt. De monstrans heeft een rechthoekige platte voet en een deels ivoren stam. Het ostensorium neemt een centrale plaats in en is omgeven door drie banden met sterren en rozetten. In vorm wijkt deze monstrans sterk af van de gebruikelijke toren of stralenmonstrasen. Vooral monstransen geven aanleiding tot variatie in stijl en vormgeving en na de Tweede Wereldoorlog werd er dan ook hiermee juist bij monstransen veel geëxperimenteerd en gevarieerd en ontstonden er de meest uiteenlopende modellen.
De kan in de H. Johannes de Doper is van geel koper met roodkoperen details en strak van vorm. Het opvallend hoog opgaande handvat wordt nog eens extra geaccentueerd doordat het met koperdraad omwonden is. De kan is gesigneerd met ‘leo. brom. fecit.a.d. 1956’. Ook de bij de kan horende schaal, gemerkt brom, zal vermoedelijk van de hand van Leo Brom zijn.
Dat zal ook zo zijn met twee eenvoudige cibories in de H. Michaël in De Bilt, gesigneerd met ‘Brom 1955’. In dezelfde H. Michaël in De Bilt tot slot is het grote koperen triomfkruis uit 1956 aan Leo Brom toe te schrijven. Op de uiteinden van de kruisbalken zijn groen gepatineerde metaalplastieken aangebracht die de vier evangelistensymbolen voorstellen.
| |
| |
319 Geel en rood koperen kan uit 1956 van de hand van Brom's Edelsmidse c.v. voor de H. Johannes de Doper te Zeist (foto RDMZ, 2000).
Dit zijn, in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug, de meest recente voorwerpen uit het atelier van de familie Brom, dat in de meer dan honderd jaren van haar bestaan zo veel kerkelijke kunstvoorwerpen geleverd heeft aan katholieke kerken in heel Nederland. In 1962 kwam hieraan met de opheffing van het atelier een einde.
| |
Het Utrechtse atelier van de familie Van Roosmalen
Naast het atelier van de familie Brom was in het Utrechtse ook de firma van de familie Van Roosmalen actief. Het bedrijf werd in 1887 in het leven geroepen en bestaat tot op de dag van vandaag. Het door dit atelier vervaardigde zilver- en metaalwerk in de katholieke kerken van de Utrechtse Heuvelrug dateert uit de periode, waarin vooral oprichter J.A.B. van Roosmalen en zijn vier zonen P.A.A., J.H.M., A.H.M. en J.J.W. actief waren. J.A.B. (Jos) van Roosmalen richtte het bedrijf op in 1887. Na de geboorte van zijn zonen werd het ‘J. van Roosmalen & Zonen’ en na het overlijden van J.A.B. in 1919 veranderde de naam van het bedrijf in ‘Gebr. van Roosmalen’. Het handelsmerk van het atelier werd een gestileerde symbolistische stijl, die overigens niet alleen bij de Van Roosmalens maar ook in de eerder genoemde ateliers van Brom en Mengelberg toonaangevend was.
De oudste bewaard gebleven voorwerpen van de Van Roosmalens zijn een lunuladoos in de H. Johannes de Doper in Zeist (XXa) en twee kelken in de H. Michaël De Bilt (1902) en de H. Laurentius in Bilthoven (1903). Het zijn uiterst eenvoudige en sobere voorwerpen.
In de H. Jozefkerk in Zeist levert het atelier van Van Roosmalen in de opeenvolgende decennia een keur aan voorwerpen. In 1906, naar aanleiding van een schenking van mr. F. Westerwoudt van de villa Rozenhoeve ter gelegenheid van zijn gouden huwelijksfeest, werden door Van Roosmalen zes zilveren altaarkandelaars vermaakt. De bestaande exemplaren ‘welke bij het nieuwe altaar volstrekt niet pasten’ werden omgewerkt tot kandelaars in ‘gotischen’ stijl. Twee zilveren lustres aan weerskanten van de expositietroon werden bijgeleverd. Deze lustres zijn drie-armig en elke arm is bezet met twee fleurs-de-lys. Zowel de vermaakte kandelaars als de lustres zijn gestempeld ‘J.v. Roosmalen en Zn. Utrecht’.
In respectievelijk 1913 en 1915 vervaardigt de firma voor de Jozefkerk een monstrans en een kelk met pateen en lepeltje. De cilindermonstrans werd geschonken door parochianen ter gelegenheid van het priesterjubileum van pastoor G.J. Reinders. Bovendien schonken enkele bij naam bekende parochianen de edelstenen (briljanten en parels), die in de monstrans verwerkt zijn. In de
320 Een van de zes 19de-eeuwse zilveren altaarkandelaars in de H. Jozefkerk te Zeist die in 1906 is vermaakt in neogotische stijl (foto RDMZ, 2000).
321 Verguld zilveren neogotische monstrans in de H. Jozefkerk te Zeist uit 1913. De monstrans is bezet met parels en edelstenen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
322 Gebronsd koperen Jozefbeeld van 1,40 meter hoog uit 1937 voor de H. Jozefkerk te Zeist. Het werd door de firma Van Roosmalen geleverd (foto RDMZ, 2000).
323 Zilveren en verzilverd koperen ciborie uit 1934 voor de H. Jozefkerk te Zeist door de firma Van Roosmalen (foto RDMZ, 2000).
324 Van 1935 dateert de door Van Roosmalen vervaardigde verguld zilveren kelk met email versiering in de H. Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
archivalia wordt gesproken over een totaal van omstreeks 240 edelstenen. De monstrans is in stijl nog helemaal neogotisch. Bijzonder is dat we in dit geval weten dat de middeleeuwse monstrans in de St. Plechelmuskerk in Oldenzaal als voorbeeld diende.
Hoewel slechts twee jaar later vervaardigd, is de kelk van een vernieuwender vormgeving met de inmiddels bekende opbouw, waarbij de welving van de ronde voet ononderbroken doorloopt in de ronde stam met nodus. Ook de versiering van wingerdranken loopt in één vloeiende beweging door vanaf de voet tot aan de tegencuppa. Op de voet is behalve een gegraveerde tekstband ook een in drijfwerk uitgevoerde voorstelling van Het Laatste Avondmaal aangebracht. Op de voetrand van de kelk is gestempeld: ‘fecit J.v. roosmalen en Zn. ultrajecti’. Aan de H. Jozefkerk leverde de Van Roosmalens ook later nog diverse stukken. Ter gelegenheid van het zilveren priesterjubileum van pastoor B.F. Overmaat zijn er in 1937 wijzigingen in het interieur doorgevoerd, waarvoor de firma Van Roosmalen een aantal interieurstukken en liturgisch vaatwerk leverde (een communiebank, een preekstoel, Jozefbeeld en wat kerkelijk vaatwerk, zoals een kelk en een ciborie). De communiebank en preekstoel zijn inmiddels verdwenen, maar de andere stukken zijn nog aanwezig. Het Jozefbeeld is van gebronsd koper en uitgevoerd in de eerder omschreven gestileerd-symbolistische stijl, zoals die vooral tijdens het interbellum populair was in de kerkelijke kunst. Jozef zit rechtop en frontaal op zijn zetel en heeft in zijn linkerhand ‘Het schip der Kerk’. Het beeld kostte f 1.200,- en verving het neogotische Jozefbeeld, dat F.W. Mengelberg leverde voor de ‘oude’ Jozefkerk.
De kelk en de ciborie ogen allebei strak en modern. De geheel gladde ciborie, in 1934 geschonken door een parochiaan, wordt gevormd door een robuuste conische voet van verzilverd koper, waarop een brede zilveren cuppa met deksel. De kelk is een fraai stuk. Het werd in 1935 door kardinaal J. de Jong geschonken aan pastoor Overmaat voor zijn inspanningen bij de bouw van het Klein Seminarie te Apeldoorn. In de stam zijn gestileerde nissen aangebracht, waarin, in email uitgevoerd, staande figuurtjes van elf apostelen en Maria, Johannes en Petrus.
Uit hetzelfde jaar (1935) dateert ook de monstrans in de H. Michaël in De Bilt. Ook dit is een fraai en rijk versierd kunstwerk. De monstrans is mandorla-vormig: een vernieuwende vormgeving, die Jan Hendrik Brom als eerste in de kerkelijk edelsmeedkunst introduceerde als reactie op de alles overheersende stijl van de
| |
| |
325 Verguld zilveren monstrans uit 1935 voor de H. Michaël in De Bilt door de firma Van Roosmalen (foto RDMZ, 2000).
326 Verguld zilveren stralenmonstrans uit 1946 in de vorm van de boom van Jesse. A.H. van Roosmalen vervaardigde de monstrans voor de H. Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
neogotiek. Op de monstrans zijn een aantal bijbelse thema's uitgebeeld. Op de welving van de voet zijn de vier paradijsstromen Phison, Geon, Tiger en Euphraat voorgesteld door middel van personificaties, allen met een kruik in de handen waaruit water stroomt. Tussen de medaillons zijn de wortels van een braamstruik te zien, die als takken overgaan in de stam en waarvan de nodus bestaat uit braamstruikbladeren. Dit verwijst naar het Brandend Braambos. Op de stralen rond de met edelstenen en diamanten bezette lunula zijn beeldjes aangebracht van Christus tussen Mozes en Elia: de verbeelding van de Transfiguratie of Verheerlijking op de berg Tabor. Rond deze centrale middenvoorstelling slingeren zich takken, waarin beeldjes zijn geplaatst van de aartsengel Michaël (de patroonheilige van de kerk), de vier evangelisten en van Maria en Jozef. Bovenaan zijn de geestesduif en een tronende God de Vader met tiara aangebracht. De monstrans is gesigneerd ‘fecerunt van Roosmalen Ultrai’ en is bovendien voorzien van een schenkingsinscriptie: ‘A.J. de Groot en M.v. Zijl 19 jan 1910 19 jan 1935’.
Uit de naoorlogse periode bevindt zich een door Van Roosmalen vervaardigde kelk in de H. Familie in Zeist. Het is een priesterwijdingskelk: de inscriptie onder de voet vermeldt: ‘aan karel. van vader en moeder, chris, grada, anna, theo en bernard meurs. gendt o.b. 23 jan. 1946’. Na de dood van pastoor K.G.Th. Meurs in 1952 - hij was de eerste pastoor van deze kerk - verviel de kelk aan de parochie. Op de voet is de kruisiging afgebeeld. Het kruis heeft de vorm van de levensboom, waaruit water stroomt en waarvan twee herten drinken. Het beeld van de aan de bron drinkende herten is een in die tijd veelvuldig toegepast symbool in al die ateliers van kerkelijk smeedwerk, die in de ‘Van Roosmalen’ stijl werkzaam waren.
| |
Ad van Roosmalen
In de H. Jozef in Zeist bevindt zich een gevarieerd assortiment voorwerpen, dat in de late jaren veertig en in de vijftiger jaren vervaardigd is door A.H. (Ad) van Roosmalen (werkzaam 1940-1981). Hij is de tweede zoon van J.A.B. van Roosmalen, de oprichter van het atelier in de vorige eeuw. Ad volgde zijn opleiding in het familieatelier en was daar aanvankelijk ook werkzaam, maar koos later zijn eigen weg. Van de door Ad van Roosmalen gemaakte stukken in de
| |
| |
327 Altaarkruis uit de jaren veertig-vijftig van de 20ste eeuw door A.H. van Roosmalen voor de H. Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
328 Bronzen beeld van Maria met kind uit de jaren vijftig van de 20ste eeuw door A.H. van Roosmalen voor het Maria-altaar in de H. Jozefkerk te Zeist (foto RDMZ, 2000).
329 Ongedateerd schetsontwerp van Van Roosmalen voor het Maria-altaar in de Zeister H. Jozefkerk (Archief H. Jozefparochie, Zeist).
Jozefkerk is de monstrans uit 1946 het enige dat van edelmetaal is. Het is een mandorla-vormige monstrans, die de boom van Jesse verbeeldt: op de voet de liggende Jesse, op de takken rond de lunula beeldjes van de acht voorvaderen van Jezus met midden onder koning David en geheel boven patroonheilige Jozef met een bloeiende lelietak.
Voor de H. Jozef ontwierp Ad van Roosmalen ook grotere ensembles, zoals het Maria- en het Jozefaltaar. Beide zijn inmiddels ontmanteld, maar er zijn nog wel enkele onderdelen van overgebleven. Het tabernakel van het Jozefaltaar werd hergebruikt. Het is gemaakt van verschillende soorten onedele metalen: brons, koper en geoxideerd en gebronsd koper. Het front van de deur is in vier vakken verdeeld door een gelijkarmig kruis. In de vakken zijn in reliëf de vier evangelistensymbolen aangebracht. Zij dragen banderolles, waarin hun namen zijn gegraveerd. Het tabernakel is gesigneerd: ‘ad v. roosmalen utrecht’. Ook een altaarkruis met een gestileerd corpus en twee vierkante lage kandelaars van gehamerd koper hadden oorspronkelijk een plaats in de voormalige Jozefkapel, alsmede een hoge, staande godslamp. Een vijf-armige luchter (wellicht oorspronkelijke een set van twee?) en een staande lezenaar hebben eenzelfde vormgeving als deze godslamp.
Van het Maria-altaar bleef het bronzen beeld van Maria met Kind bewaard. Het in het kerkelijk archief aanwezige schetsontwerp in aquarel geeft een goede indruk hoe het altaar eruit heeft gezien. De begeleidende tekst vermeld: ‘bronzen beeld in gepatineerde nis met haag van in brons gedreven rozen. blokje met brons bekleed en versierd met mariamonogram. gesmeed bronzen lusters en bronzen tombe versiering’. Onder de tekening staat verder: ‘edelsmidse gebr. v. roosmalen oosterkade 21 utrecht’ en het serienummer 03012861. Ad van Roosmalen ontwierp dit altaar kennelijk nog in de periode dat hij in het familieatelier werkzaam was. Van dit ensemble bleven overigens ook de console met Mariamonogram en een van twee drie-armige lustres bewaard.
In de kerk bevinden zich verder nog diverse voorwerpen, die aan Ad van Roosmalen kunnen worden toegeschreven: het 75 cm. hoge corpus dat tegenwoordig bevestigd is op een kruis van plexiglas, een doopschaal met een kruis en de Geestesduif op het deksel, een processiekruis, een wijwatervat met kwast en de sacristiebeldhouder.
| |
| |
| |
Enkele andere zilversmeden
In de katholieke kerken van de Utrechtse Heuvelrug bevinden zich nog enkele vermeldenswaardige werken van (edel)metaal van twee in de omgeving werkzame kunstenaars, namelijk de Rijsenburgse beeldhouwer W.A.M. Harzing (1898-1978) en de Utrechtse edelsmid Jan Noyons (1918-1982). Beide maakten (vernieuwend) werk voor vele katholieke kerken in geheel Nederland.
Wim Harzing voelde zich nauw betrokken bij de katholieke parochie in zijn woonplaats Driebergen-Rijsenburg. Hij publiceerde naast twee artikelen over het ontstaan en de groei van Driebergen en Rijsenburg ook een uitvoerig stuk over de kerk en parochie van Rijsenburg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we hier diverse stukken van zijn hand aantreffen.
De in 1810 gebouwde kerk werd in 1879 onder leiding van architect L. Hezenmans uit Den Bosch flink uitgebreid. Toen werd ook het hoofdaltaar van 1810 afgebroken en vervangen door een nieuwe. In 1926 maakte Harzing daarvoor een tabernakel, waarvan de deuren voorzien zijn van koperen platen, waarin, in drijftechniek, twee geknielde engelen in aanbidding zijn aangebracht. Zoals eigenlijk al het werk van Harzing is ook dit gesigneerd: rechtsonder staat ‘Wim A.M. Harzing inv. 1926’. In 1952 vond een tweede verbouwing van de kerk plaats, waarbij onder andere de oostpartij van de kerk het tegenwoordige uiterlijk kreeg. Op het toen alweer vernieuwde hoofdaltaar werd het tabernakel uit 1926 opnieuw toegepast. Het stond daar tot 1978, waarna het bij de herinrichting van de kerk in dat jaar in de oostwand geplaatst werd.
Verder leverde Harzing een zilveren ciborie, die, zoals de schenkingsinscriptie ons vertelt ‘op 23 juli 1944 door de parochie geschonken (werd) aan haar priesterzoon jozef willem van dijk’. Deze priester verongelukte op 1 augustus 1944 tijdens het bombardement op autofabriek Jongerius in Utrecht, waarna de ciborie eigendom van de parochie in Rijsenburg werd. De ciborie is door Harzing in hoofdletters gesigneerd met: ‘wim harzing fec.’. Hier echter zou het invenit (heeft mij getekend/ontworpen) beter op zijn plaats geweest zijn dan het fecit (heeft mij gemaakt). Als beeldhouwer kon Harzing uiteraard geen edelsmeedwerk uitvoeren en daarvoor was dan ook een zilversmid verantwoordelijk, namelijk de in Utrecht gevestigde Arie Lisman met wie Harzing vaker samenwerkte. Lisman ‘signeerde’ de ciborie met zijn meesterteken. Hetzelfde geldt voor de kelk die in de periode van gedeeltelijke herbouw van de kerk in 1951 geleverd werd. Ook deze is voorzien van het meesterteken van Lisman, terwijl onder de voet ‘Wim Harzing M(e) F(e)cit’ is gegraveerd.
Edelsmid Jan Noyons was een van de kunstenaars, die zich bewust afzette tegen de toen behoudend geworden ‘Van Roosmalen’ stijl en hij droeg bij aan de vernieuwing en modernisering van de kerkelijke (edel)smeedkunst in de 50ger en 60ger jaren. Noyons ontwikkelde een eigen stijl met als karakteristieken eenvoud
330 Zilveren ciborie naar een ontwerp uit 1944 van W. Harzing in de kerk van St. Petrus' Banden te Rijsenburg (foto RDMZ, 2000).
331 Koperen monstrans uit 1964 voor de H. Laurentius in Bilthoven door J. Noyons (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
en het toepassen van geometrische motieven. Een sterke invloed onderging hij van de theorieën en de persoon van Dom Hans van der Laan, de grondlegger van de Bossche School. Dat blijkt uit de van de jaren zestig daterende werken van Noyons in de H. Laurentius in Bilthoven. Hij deed prijsopgave voor een afwisselend assortiment kerkelijke utensilia. Tegenwoordig zijn in de kerk nog aanwezig: een tabernakel, twee kruisbeelden en een monstrans, alles uit 1961. Het tabernakel heeft een schil van koper, waarin een gestileerd golfmotief is uitgezaagd. Het is een methode die Noyons in de jaren zestig vaker toepast. Bijna al zijn tabernakels hebben in die tijd zo'n mantel van opengewerkte abstracte motieven. Hij wordt daarin mede beïnvloed door stromingen in de beeldende kunst, zoals Opart. De monstrans in de H. Laurentius, waarvoor Noyons in 1964 f 1.500,- in rekening bracht, is tot de uiterste essentie teruggebracht en weerspiegelt de jarenlange gang naar abstraheren, die hij gedeeltelijk samen met Dom van der Laan aflegde. Aan de H. Johannes de Doper in Zeist leverde Noyons in 1963 een zilveren kelk en schaal. Ook dit zijn uiterst sobere voorwerpen.
| |
Glas-in-lood
In de oudste katholieke kerk van de Utrechtse Heuvelrug, de St. Petrus' Banden in Rijsenburg, bevindt zich tevens ook het oudste ‘katholieke’ glas-in-lood van dit gebied. Tussen 1839 en 1841 plaatste men hier drie glas-in-loodramen: twee in de sacristie, met voorstellingen uit het leven van Tobias en één in de kerk, waarop de sleuteloverdracht aan Petrus staat weergegeven. De ramen zijn uitgevoerd in neorenaissancestijl. Er is een combinatie toegepast van in stukken lood gezet glas, die door en door gekleurd zijn en van glas, dat beschilderd en gebrand is met emailleverven. Vervaardiger is Joannes van Rijckevorsel. Reeds op 21-jarige leeftijd kreeg hij van het stadsbestuur van Den Haag een bronzen medaille voor zijn ‘proeven van schilderijen op glas’. Waarschijnlijk betroffen deze ‘proeven’ de twee medaillons, die zich tegenwoordig in de sacristie bevinden. Zeker is dat hij twee jaar later voor het Petrusraam door Den Haag met een zilveren medaille werd onderscheiden. De bijzonderheid van het werk werd ook door de parochie erkend. Naar aanleiding van de plaatsing van het Petrusraam in 1841 schreef men: ‘Het is het eerste voortreffelijke gedenkstuk van dien aard hetwelk sedert de Hervorming in 1572 in eene katholieke kerk in Nederland de Heer tenoffer is gebracht...’.
In de tweede helft van de 19de eeuw komen steeds meer glas-in-loodateliers in Nederland, die al de nieuwe (neogotische) kerken voorzien van de nodige gebrandschilderde ramen, veelal uitgevoerd in dezelfde stijl als het kerkgebouw. In het Utrechtse en dus in het gebied van de Heuvelrug is - naast vele andere - ook het atelier van vader Otto Maria Maximiliaan en zoon Martinus Wilhelmus Marinus Mengelberg actief. Voor de St. Petrus' Banden ontwierp Otto Mengelberg in 1900 een raam, dat door de parochie werd geschonken ter gelegenheid van het 50-jarig priesterfeest van pastoor Cornelis Verheul. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het raam de H. Cornelius afbeeldt. Het is uitgevoerd in een bij de ramen van Van Rijckevorsel passende neorenaissancestijl.
Bij de bouw van de huidige H. Jozef in Zeist ontwierp Otto Mengelberg in 1923 ramen voor zowel de koepel als de absis. Deze nieuwe kerk verving de kerk aan de Utrechtseweg, waavoor zijn vader rond de eeuwwisseling veel beeldhouwwerk had geleverd. Van de door Otto ontworpen ramen zijn alleen nog de acht ramen in de koepel over. Zij hebben de Arma Christi als onderwerp. Op elk raam is een lijdenswerktuig afgebeeld. De kosten bedroegen f 17,- per raam.
Behalve de ramen in koepel en absis werden vlak na de bouw van de kerk drie ramen in de voormalige Jozefkapel geplaatst (1924 en 1926), die door een ander Utrechts atelier namelijk dat van Cornelis van Straaten werden vervaardigd. De grote staande figuren van de heiligen Cunera, Ansfried en de in 1925 heilig verklaarde Theresia van Lisieux zijn afgebeeld in een traditionele en realistische neogotische stijl en dito architecturale setting. De ramen van Ansfried en Theresia werden geschonken door parochianen. Dat het niet altijd makkelijk was de benodigde financiële middelen te genereren blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het in 1924 geplaatste raam van St. Ansfried pas in 1926 door een parochiaan betaald werd.
| |
| |
332 Het raam met de H. Cornelius in de St. Petrus' Banden te Rijsenburg is in 1900 door Otto Mengelberg ontworpen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
Het was in de meeste gevallen (financieel) niet mogelijk om meteen bij de oplevering van een nieuwe kerk alle glazen te voorzien van gebrandschilderd glas. Bij de ingebruikname waren als het even kon in ieder geval de absisramen met gebrandschilderd glas-in-lood gevuld, maar in de overige kerkruimte was meestal nog veel venster- of kathedraalglas te zien. Pas in de loop van (vele) jaren werden voor de invulling van de overige ramen de financiën of schenkers gevonden. Zo zijn van de in 1923 gebouwde H. Jozefkerk de laatste ramen gevuld in 1957. Het meeste glas-in-lood in deze kerk is van Willem Mengelberg. Het eerste raam dat hij in deze kerk maakte is dat op het orgelbalkon in 1941.
Tussen 1947-1952 vervaardigde Mengelberg 6 × 4 ramen in het schip. In de twee middelste grote spitsboogvensters zijn per raam met elkaar verband houdende en duidelijk te onderscheiden voorstellingen geplaatst, die tezamen het Credo uitbeelden. Links en rechts van de centrale ramen is een kleiner spitsboogvenster geplaatst, waarin per raam twee figuren: boven is steeds een apostel en het betreffende credovers afgebeeld en onder een profeet met bijbehorend vers uit het Oude Testament.
Willem Mengelberg leverde in de jaren veertig en vijftig van de 19de eeuw ook de ramen van de vensters in een aantal kapellen. Het aantal figuren per raam vermindert, ze worden groter, monumentaler en minder naturalistisch. Dit zet zich door in de absisramen. In de jaren vijftig kreeg Willem de opdracht de tien, in 1923 door zijn vader vervaardigde ramen met scènes uit het leven van patroonheilige Jozef, te vervangen door nieuwe exemplaren. Per raam zijn boven elkaar twee staande monumentale engelen geplaatst in een gestileerde stijl. Tezamen verbeelden de ramen de negen engelenkoren, een thema dat rechtstreeks ontleend is aan de middeleeuwse ramen in de kathedraal van Chartres.
Een van de laatste werken van Willem Mengelberg voor de kerk is waarschijnlijk het met ‘Willem Mengelberg Zeist 1957’ gesigneerde en gedateerde raam in de voormalige Jozefkapel, waarop Longinus staat afgebeeld, die de zijde van de gekruisigde Christus doorsteekt. De uitdrukkingen van de figuren is expressief, waartoe ook de hoekige compositie van de loodlijnen sterk bijdraagt.
Willem Mengelberg leverde niet alleen ramen aan de H. Jozefkerk in Zeist, maar ook aan de O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand in Bilthoven (1941-1942), de St. Petrus' Banden (1953) en aan de H. Familie, Jezus, Maria, Jozef in Zeist (1951-1963). Bij het overlijden van Willem in 1969 is het atelier in Zeist opgeheven.
In de H. Jozef in Zeist is nog ander bijzonder glazenierswerk te zien. In het oorlogsjaar 1941 maakte Willem Wiegmans voor de toenmalige doopkapel en de Mariakapel een aantal mozaïekkramen. Gedwongen door de materiaalschaarste die in de oorlog voelbaar was, zocht Wiegmans in deze jaren naar nieuwe methoden. Zo vervaardigde hij de mozaïekramen van de Jozefkerk van kleine stukjes glas, die met speciale lijm op draadglas geplakt zijn.
De mozaïekramen staan ver af van het Willibrordusraam dat Wiegmans in 1938 leverde aan de St. Petrus' Bandenkerk in Driebergen-Rijsenburg. Daar moest hij zich aanpassen aan de neorenaissancistische ramen van Van Rijckevorsel en Otto Mengelberg. Het Willibrordusraam is in wezen een uitzondering in het oeuvre van Wiegmans.
Veel later, in 1982, werden in het transept van de St. Petrus' Banden vier gebrandschilderde glas-in-loodmedaillons geplaatst. Deze zijn echter niet voor de St. Petrus' Banden gemaakt. Ze werden in het laatste kwart van de 19de eeuw vervaardigd door Heinrich Geuer voor de kapel in het voormalige Seminarie te Rijsenburg. Geuer werd de belangrijkste glazeniers van het St. Bernulphusgilde. Hij werkte dan ook voornamelijk in neogotische stijl. Door gebruik van inferieure en goedkopere Belgische verven zijn veel van Geuers ramen in slechte staat. Vooral de tekening van de gezichten is vaak geheel verdwenen. Dat was ook in de St. Petrus' Banden het geval. Zo is in het medaillon dat de Emmaüsgangers voorstelt het gezicht van Christus vernieuwd. Als voorbeeld diende een stuk gebrandschilderd glas in het Diozesan Museum te Straatsburg. |
|