| |
| |
| |
25 ‘De Markt, tot Rheenen, den 18 Junij 1745’. Rechts achter de stadspomp ligt het stadhuis, aan de westzijde van het Marktplein de stadswaag en in de zuidelijke gevelwand de iets vooruitspringende vismarkt. Alles dominerend is de Cunerakerk met haar rijzige toren (coll. Schwartz, Amsterdam, gewassen pentekening door Jan de Beijer, 185 x 163 mm).
| |
| |
| |
Overheidsgebouwen
In dit hoofdstuk worden gebouwen met een openbare functie behandeld. Dat kunnen gebouwen zijn, waarin het bestuur van het land, de provincie of de gemeente zetelt. Voorts verstaan wij onder deze categorie bouwwerken waarin overheids- en semi-overheidsdiensten zijn gevestigd. Om wat voorbeelden te noemen: recht- en raadhuizen, tolhuizen, politiebureaus, postkantoren en gevangenissen vallen onder dit hoofdstuk. De ‘openbare’ functie die kerken in zich kunnen herbergen als bijvoorbeeld bergplaats voor de brandspuit of als locatie voor het cachot, meestal in de toren, is in het hoofdstuk over de kerkelijke gebouwen nader toegelicht.
Van het grote aantal tolhuizen op de Heuvelrug zijn de meeste afgebroken. Langs de straatweg van De Bilt naar Soest werden in 1826-1827 drie tolhuisjes gebouwd. Een is er nog over. Dit stond op de hoek van de Soestdijkseweg en de Groenekanseweg. In 1960 is het om verkeerstechnische redenen naar de overkant van de weg verplaatst (Soestdijkseweg Zuid 98). Aan de Leersumsestraatweg tussen Doorn en Leersum kwam in 1821 een tolhuis tot stand. Tussen 1822 en 1881 is hier tol geheven. Het tolhuisje is in 1881 herbouwd. In Maarsbergen staat aan de Maarnse Grindweg 51 een tolhuis dat tot kasteel Maarsbergen behoorde en dat dan ook aan de hoofdas van het kasteel ligt. Tot 1925 heeft het dienst gedaan. Nu heeft het gebouwtje een woonfunctie.
Over het algemeen zijn overheidsgebouwen op een plaats gebouwd en in een bepaalde bouwstijl opgetrokken die ze onderscheidt van de ‘normale’ bebouwing in hun omgeving.
De gebouwen worden hieronder per type nader beschouwd.
| |
Raad- en rechthuizen
Het gebouw waar het dagelijkse bestuur van een stad zetelde duidde men gewoonlijk aan met de naam ‘raadhuis’ of ‘stadhuis’. De eerste benaming is afgeleid van het college dat tot de Franse tijd met het begrip ‘vroedschap’ of ‘raad’ wordt aangeduid, een in bestuursaangelegenheden adviserende vergadering. Een dorpsbestuur kwam bijeen in een ‘rechthuis’, meestal een speciaal voor het doel gehuurde kamer in de plaatselijke herberg. De schout vervulde in een aantal gevallen de functie van herbergier, waardoor het één eenvoudigweg met het ander gecombineerd kon worden.
De naam ‘rechthuis’ of ‘rechtkamer’ herinnert aan één van de belangrijkste taken van het lokale bestuur, die van de rechtspraak. Tot de Franse tijd waren schout en schepenen bevoegd om recht te spreken in civiele aangelegenheden, maar ook in kleine strafrechtelijke vergrijpen. Op het platteland was de rechtspraak anders geregeld dan in de stad. In de stad speelden heerlijke rechten geen rol. De landsheer of -vrouwe ontbrak daar. Schout en schepenen - samen het gerecht geheten - spraken in de stad ook recht in andere dan civiele zaken, inclusief de zware strafrechtelijke zaken. Op het platteland kwamen zware zaken óf voor de ambachtsheer (hoge jurisdictie, hoge heerlijkheid) die daartoe een drost kon aanstellen óf voor een rechtscollege elders. Pas na 1805 kwam de term ‘gemeente’ in zwang. Het begrip ‘gemeentehuis’ is sedert de gemeentewet van 1851 de gangbare, en enig juiste, benaming voor het gebouw waarin het lokale bestuur zetelt.
Pas vanaf de 17de en 18de eeuw is in de meeste dorpen op de Heuvelrug sprake van een vaste plaats voor een rechthuis. Over het algemeen bestond het rechthuis
| |
| |
26 De Dorpsstraat in De Bilt in het derde kwart van de 18de eeuw. Rechts bevindt zich - met uithangbord - het logement 't Staten Wapen (pentekening 80 x 100 mm, door J. Bulthuis, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, P.S. A/T 479).
uit niet meer dan een vertrek in een bestaande locatie als bijvoorbeeld een herberg of een boerderij. Alleen Amerongen had een volledig rechthuis. Het 17de-eeuwse rechthuis in Zeist was tevens de woning van de drost. De enige oude stad op de Heuvelrug, Rhenen, beschikte al in de 14de eeuw over een eigen stadhuis dat in de stukken ook raadhuis genoemd wordt. Een verschil in de benaming maakte men in die tijd niet. In alle gevallen herbergden de raad- en rechthuizen meerdere functies. Afgezien van de herberg kon men er ook, zoals bij Amerongen, een waag, de arrestantencel en een of meer schoollokalen in aantreffen. Na het midden van de 19de eeuw ziet men dat de gemeentehuizen gecombineerd worden met een postkantoor, een politiepost en dienstwoningen voor de postdirecteur en/of veldwachter. Door de centrale ligging van het huis der gemeente lag de combinatie van diverse openbare functies voor de hand. Bij de bouw werd daar vanaf het begin rekening mee gehouden.
De herberg of café als vergaderlocatie voor de gemeentelijke overheid heeft tot 1881 gefunctioneerd. In dat jaar werd de drankwet van kracht die bepaalde dat er geen alcoholische dranken geschonken mochten worden in lokalen die voor openbare activiteiten in gebruik waren, waarmee een historische combinatie voorgoed verleden tijd werd.
De raad- en rechthuizen worden op geografische volgorde onder de loep genomen.
| |
De dorpen
Het Biltse gerecht kwam vanouds bijeen in het logement 't Staten Wapen aan de noordoostkant van de Steenstraat (nu Dorpsstraat). In het logement had het gerecht zijn eigen vergaderkamer. De herbergier combineerde zijn beroep met dat van gerechtsbode. Pas in 1844 kocht de gemeente De Bilt een voormalig rijtuigenfabriekje aan de overzijde van de straat en bestemde dat tot gemeentehuis. De
| |
| |
27 Het voormalige gemeentehuis annex postkantoor aan de Dorpsstraat 25 in De Bilt uit 1883-1884 is in neorenaissancestijl opgetrokken. De architect Pothoven benadrukte de middenrisaliet met een trapgevel die is afgesloten met een segmentvormig fronton (foto RDMZ, 2000).
Utrechtse architect N. Kamperdijk maakte het verbouwingsplan, waarna niet alleen de raadkamer en het cachot, maar ook een veldwachterswoning, twee schoollokalen en een onderwijzerswoning daar een plaats vonden.
In 1883-1884 werd dit gebouw vervangen door een nieuw gemeentehuis aan de Dorpsstraat 25. Dit ontwerp werd geleverd door C. Pothoven uit De Bilt. In het gebouw waren tevens het postkantoor met directeurswoning ondergebracht en een veldwachtersbureau met woning. Zelfs voor de brandspuit was nog plaats. Pothoven bouwde het raadhuis cum annexis in een dorpse neorenaissance-stijl. Het gebouw is van donkerrode baksteen opgetrokken en heeft een schilddak. Sierende onderdelen als banden en blokken boven de vensters en de lijst tussen de verdiepingen zijn in stuc uitgevoerd. Boven de linkeringang kwam ‘Gemeentehuis’ te staan, boven de rechter ‘Postkantoor’. Het jaar van voltooiing 1884 staat in stucletters op de middenrisaliet.
In 1912 kreeg het postkantoor zijn eigen onderkomen. Gemeentehuis en politiebureau bleven tot 1933 in het pand aan de Dorpsstraat. Daarna verhuisden de gemeentelijke diensten naar het buiten Jagtlust, dat in 1932-1933 hiervoor was verbouwd. De politie bleef nog tot 1977 in de Dorpsstraat. Nadat zij eruit getrokken was, zijn er wooneenheden tot stand gebracht (Broekhoven, 1995, 66, 118; Goede, 1993, 7; Stenvert, 1995, 26).
Na de aankoop van de hoge heerlijkheid en de instelling van een drostambt door Willem Adriaan van Nassau-Odijk in 1677 werd in Zeist een eigen rechthuis gebouwd. In dit huis vergaderde het gerecht en was bovendien de ambtswoning van de drost. ‘Het Rechthuys staat omtrent midden in het Dorp’, aldus de Geheym-schrijver in 1759 (p. 332). Dat ‘midden in het dorp’ was aan de straat die tegenwoordig Eerste Dorpsstraat heet. Na de afschaffing van de heerlijke rechten in de Franse tijd moest het gemeentebestuur het voormalige rechthuis huren van de heer van Zeist. In 1818 werden de bezittingen van de heerlijkheid verkocht. In de veilingcatalogus staat over het rechthuis de volgende omschrijving: ‘Het Regtshuis der Ambachts Heerlijkheid van Zeijst, met Arduin Steenen Gevel, gedeeltelijk georneerd, gelegen in de Dorpstraat.... hebbende hetzelve gelijkvloers eene Gijzelkamer, Portaal en Bodenkamer, en boven eene ruime Zaal’. Daarbij stond de aantekening dat het huis tot 1820 aan het gemeentebestuur verhuurd was voor 150 guldens per jaar. In de jaren daarna wisselde het bezit een aantal malen van eigenaar, de gemeente bleef huurder. In 1839 kwam het weer te koop en de gemeente kon uiteindelijk het gebouw in bezit krijgen. De overwegingen voor de aankoop waren duidelijk: het bewuste gebouw was sinds ‘onheugelijke jaren’, aldus de overwegingen bij de aankoop, ‘als gemeentehuis in hure gebruikt en daar toe bij den opbouw door de vroegere Ambachtsheeren van Zeijst, bijzonder is ingerigt’. De gemeente was bezorgd dat een andere eigenaar een andere bestemming aan het gebouw zou geven ‘waar door het plaatselijk bestuur niet alleen het locaal van deszelfs vergaderingen maar ook de bewaarplaats, voor
28 De buitenplaats Jagtlust in Bilthoven is in 1932 tot gemeentehuis verbouwd (foto RDMZ, 1999).
| |
| |
29 Het oude Zeister raadhuis uit 1877-1878 aan de Dorpsstraat 15. Een fors segmentvormig fronton, versierd met hellebaarden, morgensterren en vazen met ramskoppen, bekroont de top van het middendeel. Het wapen van Zeist is boven de voordeur aangebracht (foto RDMZ, 1999).
30 Ontwerpschets in potlood uit 1906 voor het raadhuis te Zeist door Jan Stuivinga (tekening part. coll.).
gevangenen, passanten enz. zou missen’. Het was een 18de-eeuwse gebouw met getoogde vensters en een eenvoudige Lodewijk XIV- decoratie boven de middenrisaliet.
In begin jaren zeventig van de 19de eeuw was het gemeentehuis toch te klein geworden voor het zich steeds verder uitbreidende dorp Zeist. Plannen voor de bouw van een nieuw gemeentehuis stonden geregeld op de agenda van het college van B&W, maar leidden uiteindelijk tot niets. Op 15 mei 1876 kwam het naastgelegen perceel te koop. Dit was dé gelegenheid voor de gemeente om daar, ter plaatse van beide panden, een heel nieuw en groter raadhuis te laten bouwen. Albert Nijland, van 1871-1895 gemeentearchitect van Zeist, werd hiertoe aangezocht. De eerste steen voor het nieuwe gebouw werd op 12 september 1877 gelegd door burgemeester W.K. Huydecoper. Het jaar daarop vond de ingebruikneming plaats. Aan de Eerste Dorpsstraat 15 stond toen een gebouw met decoraties in natuursteen in een stijl die het midden hield tussen de Hollandse renaissance en het Hollands klassicisme. De segmentbogen van het voorgaande rechthuis kwamen weer terug in de vormgeving van de vensters op de benedenverdieping.
Tussen 1877 en 1905 verdubbelde het aantal inwoners van Zeist. Het gemeentehuis was weer dringend aan uitbreiding toe. De gemeente kon in 1904 een stuk grond verwerven op de hoek van de Eerste Dorpsstraat en het Rond waar een nieuw raadhuis zou moeten komen. Het gemeentebestuur schreef begin 1906 een landelijke prijsvraag uit waarop 75 inzendingen binnen kwamen. Jan Stuivinga, architect te Rotterdam, was daarvan de winnaar. Zijn ontwerp had als motto ‘Junkfern-Adler’ (meestentijds verbasterd tot ‘Jungfrau mit Adler’), een verwijzing naar het stadswapen van Nürnberg, de stad waar Stuivinga in 1906 werkte en zijn inspiratie had geput voor het ontwerp. Zijn bekroonde ontwerp werd echter gewijzigd uitgevoerd: de jury en daarmee de gemeenteraad vond het te Duits. Men had liever een ‘Hollandsch raadhuis’. In het tweede ontwerp, dat is
31 Uitgewerkte perspectieftekening in potlood van het Zeister raadhuis uit 1906 door Jan Stuivinga (coll. GAZ, BWT 7748 (1906-1908).
uitgevoerd, is de toren hoger gemaakt en de dakhelling minder steil, waarmee het Duitse aspect aanzienlijk teruggedrongen was. Aan de kant van de Eerste Dorpsstraat werd een conciërgewoning toegevoegd. De ingangspartij tot het raadhuis werd in een torenvormig lichaam opgenomen. Bewust koos men voor een situering uit de rooilijn van ongeveer zestien meter. Het gebouw kwam daardoor beter tot zijn recht en de fraaie lindebomen op de hoek van de Dorpsstraat konden zo gespaard blijven. De eerste steenlegging had op 6 juli 1907 plaats. H. Copijn & Zn uit Groenekan verzorgde de inrichting van het terrein rond het raadhuis. Enige jaren daarvoor had deze firma het naastliggende Walkartpark ontworpen, dus de keuze lag voor de hand. Op vrijdag 13 november 1908 vond de opening van het nieuwe raadhuis plaats.
Jaren na de bouw bleven de meningen over het ontwerp toch verdeeld. In 1930 schrijft A. Loosjes nog in ‘Utrecht in Beeld’: ‘... een over het algemeen goed geslaagd Nederlandsch renaissance namaaksel, dat echter min of meer ontsierd
| |
| |
32 Blauwdruk van de voorgevel van het raadhuis door Jan Stuivinga uit 1907 (coll. GAZ, BWT 8080, blad 4).
33 Blauwdruk van de zijgevel van het raadhuis door Jan Stuivinga uit 1907 (coll. GAZ, BWT 8080, blad 5).
wordt door een zware toren, die in het geheel niet bij de levendige gevels past...’. Het predikaat ‘Nederlandsch’ had het raadhuis inmiddels verworven. Dat in ieder geval wel.
De ingebruikneming van een nieuw raadhuis betekende niet het einde van de ruimteproblemen voor Zeist. Hoewel de gemeente nu over drie panden beschikte bleek dat toch niet genoeg. Het bureau Jan en Theo Stuivinga maakte in 1938 een ontwerp in dezelfde trant voor een uitbreiding van het bestaande gebouw met een vleugel aan de noordzijde langs het park. Wegens de hoge kosten die daarmee gemoeid waren werd dit niet geaccepteerd door de gemeenteraad. Door het uitbreken van de oorlog werden de plannen op de lange baan geschoven. Na de oorlog zijn er houten noodgebouwen neergezet, maar het zou nog tot 1984 duren voordat een uitbreiding ter hand genomen kon worden. In 1976 heeft een felle brand een deel van het gemeentehuis in de as gelegd. Die schade werd hersteld. In 1984-1985 maakte architect J. Lengkeek uit De Bilt een verbinding tussen de gebouwen aan de Eerste Dorpsstraat en het hoofdgebouw aan het Rond. Daartoe moesten de 19de-eeuwse panden aan de Eerste Dorpsstraat 17, 19, 21 en 23-25 het veld ruimen. De voorgevels bleven gehandhaafd.
Aan het exterieur van het raadhuis van Stuivinga zijn op verscheidene plaatsen symbolen aangebracht die verwijzen naar de functie van het gebouw en zijn gebruikers. In het ingangsportaal worden de gewelfribben door consoles ondersteund met afbeeldingen van een uil (Wijsheid), een pelikaan (Zorgzaamheid) en een lezende en schrijvende man (de symbolisering van de werkzaamheden van de gemeente). De haan op de geveltop aan de Eerste Dorpsstraat verpersoonlijkt de Waakzaamheid, een eekhoorn aan parkzijde de Spaarzaamheid.
Het interieur is in de loop der tijd gemoderniseerd. Slechts een aantal elementen resteert van de bouwtijd, zoals de achtzijdige hal met koepel die door marmeren zuilen wordt opgevangen, de trouwzaal op de begane grond en de raadzaal en de
34 Het raadhuis van de gemeente Zeist (foto RDMZ, 1999).
burgemeesterskamer op de verdieping. Diverse vertrekken hebben glas-in-loodvensters gemaakt door J. Schouten van atelier 't Prinsenhof te Delft. De bewaard gebleven betimmeringen zijn alle in Hollandse renaissance of klassicistische trant. Het plafond van de trouwzaal op de begane grond bestaat uit een samengestelde balklaag in 17de-eeuwse trant die wordt ondersteund door consoles met pelikanen en dwergachtige figuren met lange baarden. In halfronde nissen naast de deur staan beelden van Adam en Eva van de hand van L. Schütz. De raadzaal is door een houten tongewelf met forse gordelbogen overspannen. De kleine publieke tribune aan de zijkant is apart toegankelijk vanaf de straat (Blijdenstein, 1983, 75-79, 110-122; Stenvert, 1995, 57; Visser, 1978, 3-24; Visser, 1980, 30-33)
De gemeente Driebergen-Rijsenburg is ontstaan door een samentrekking van de gerechten Driebergen, Rijsenburg en Sterkenburg.
Het gerecht van Sterkenburg had vanouds zitting in een boerderij en herberg aan de Sterkenburgerlaan 1, die nog steeds ‘Het Rechthuis’ heet. In 1857 werd Sterkenburg bij de gemeente Driebergen gevoegd, waarmee de functie van rechthuis verviel.
Het Rijsenburgse gerecht vergaderde in de herberg ‘Het Wapen van Rijsenburg’. Het huidige ‘Wapen’ aan de Hoofdstraat 83 werd in opdracht van P.J. van
| |
| |
35 Het rechthuis en herberg het Wapen van Rijsenburg in Rijsenburg. Het gebouw kwam tussen 1811 en 1813 tot stand in opdracht van P.J. van Oosthuyse (foto RDMZ, 1999).
36 De Hoofdstraat in Driebergen in het derde kwart van de 18de eeuw. Rechts ligt - met uithangbord - de dorpsherberg het Wapen van Driebergen. Het gebouw met het torentje ertegenover is de 17de-eeuwse Hervormde kerk (pentekening 81 x 108 mm, door J. Bulthuis, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, D-B. A/T 162).
Oosthuyse, heer van Driebergen en Rijsenburg, tussen 1811 en 1813 gebouwd (gevelsteen 3-4-1811). Het maakt deel uit van het totaalplan voor Rijsenburg dat de Haagse architect Adrianus Tollus in 1808-1809 had ontworpen. Het Wapen van Rijsenburg diende tevens als logement en was van een stalling en tuin voorzien. Het gebouw ligt vrijwel recht tegenover de kerk, naast de as van de Rijsenburgerlaan die naar de ridderhofstad Rijsenburg voerde. De ridderhofstad was net een aantal jaren daarvoor verdwenen. Tussen 1798 en 1800 had Willem van Dam als heer van Rijsenburg de resten van de ridderhofstad Rijsenburg doen slopen. Van Oosthuyse, die de heerlijkheid in 1800 verwierf, maakte gebruik van het sloopmateriaal om de fundamenten van de kerk te bouwen. De halfronde vorm van het Kerkplein met belendende huizen moest gespiegeld worden. Volgens het ontwerp zou de herberg kwartrond gebogen belendingen krijgen. Die zijn echter niet tot stand gekomen. Aan noordoostzijde kwam een koetshuis (dat in 1845 door een stalgebouw is vervangen). Aan de noordwestkant is de kwartrond bebouwing wegens de aanwezigheid van de Rijsenburgerlaan nooit tot uitvoering gekomen. Tot 1877 waren de functies van herberg en rechthuis gecombineerd. Na dat jaar kwam de raad van Rijsenburg bijeen in een pand uit 1859 aan de Diederichslaan (voorheen Kraaijsteeg) 4, dat wethouder P.P. van Gelre van Vrijberghe van Westerschouwen om niet ter beschikking had gesteld. In 1931 fuseerde Rijsenburg met Driebergen, waarmee de noodzaak voor Rijsenburg om een eigen raadhuis te hebben verviel.
De vierjaarlijkse zittingen van schout en schepenen in Driebergen werden vanaf de 17de eeuw in het rechthuis, beter bekend als de dorpsherberg ‘Het Wapen van
37 Het oude gemeentehuis van Driebergen dat bijna honderd jaar aan de Bosstraat heeft gestaan. In 1974 is het afgebroken om plaats te maken voor een nieuw gemeentekantoor (foto coll. RDMZ, 1972).
Driebergen’, gehouden. De herberg lag schuin tegenover de Hervormde kerk. De vergaderingen van de Driebergse gemeenteraad in Het Wapen leverde in de loop van de 19de eeuw, vooral in de zomer, problemen op, wegens de groeiende hoeveelheid toeristen die zich daar ophielden. Het was niet altijd makkelijk om dan een lokaal voor de vergaderingen te vinden. De gemeente zocht daarom naar een andere vergaderplaats. Bij de bouw in 1861 van een nieuwe school aan de Engweg werd er een ruimte voor de gemeente aan toegevoegd. Lang heeft de gemeente er niet van kunnen profiteren. Binnen tien jaar had de school het lokaal zelf nodig als huisvesting voor de onderwijzer met zijn gezin. Men moest weer terug naar de oude vergaderlocatie in Het Wapen van Driebergen. Dat bleef echter behelpen. De raad had in 1873 zelfs al eens in de theekoepel van het logement moeten vergaderen! Pas in 1876 kreeg de gemeente Driebergen de beschikking over een eigen gemeentehuis annex post- en telegraafkantoor aan de Bosstraat, hoek Hoofdstraat, naar ontwerp van de Utrechtse architect G.J. Cubes. Het was een bakstenen gebouw in eclectische stijl, met een hoog middenstuk en lage zijvleugels. De vleugels werden in 1895 verhoogd om meer ruimte te krijgen. In
| |
| |
38 Doorn in de 18de eeuw. Haaks ten opzichte van de kerk staat ‘Het Wapen van Doorn’, rechthuis en herberg tegelijk (gewassen pentekening 193 × 262 mm, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, D-B A/T 157).
1964 werd het huis Sparrendaal als gemeentehuis in gebruik genomen. Het oude gebouw aan de Bosstraat bleef nog enige tijd staan maar werd in 1974 afgebroken en vervangen door het huidige gemeentekantoor. Dat werd in december 1975 geopend. Sparrendaal bleef een representatieve functie houden voor de gemeente. De oude herberg Het Wapen van Driebergen was al in 1965 afgebroken. Ter plaatse is een warenhuis gebouwd (Gaasbeek, 1996, 70-72, 206-207; Stenvert, 1995, 31).
In de 17de eeuw stond in de dorpskern van Doorn aan de noordkant van het Kerkplein pal naast de kerk een herberg met de naam ‘Het wapen van Doorn’. Ook deze herberg deed dienst als rechthuis. In 1810 werd ter plaatse een nieuwe herberg gebouwd, die de oude naam kreeg. In later tijd werd de naam veranderd in ‘Hotel Lagerweij’. Het gebouw viel in 1938 onder de slopershamer, omdat het door zijn situering een obstakel betekende voor het steeds toenemende verkeer. Het gebouw stond namelijk haaks op de Dorpsstraat, waardoor de doorgang nogal nauw was. Rechthuis was het overigens al lang niet meer. In 1881-1882 was naar ontwerp van architect G.J. Cubes - dezelfde architect die in Driebergen in 1875-1876 het nieuwe raadhuis had gerealiseerd - een gemeentehuis gereed gekomen. Hier waren net zoals bij Driebergen bovendien het post- en telegraafkantoor en het politiebureau ondergebracht. De verdieping bevatte de woning van de postdirecteur. Evenals dat in Driebergen was het raadhuis van Doorn uitgevoerd in een eclectische stijl met rondboogvensters op de begane grond en rechthoekige vensters op de verdieping. In vergelijking met Driebergen waren de bouwvolumina echter omgedraaid: het middendeel was laag gehouden en de zijvleugels waren van een verdieping voorzien. Het Doornse gemeentehuis werd een aantal malen verbouwd: in 1894 voegde men een arrestantencel toe. Toen in 1937 het nieuwe postkantoor aan de Dorpsstraat in gebruik kwam, werd de vrijgekomen ruimte al snel ingenomen door verschillende gemeentelijke diensten.
| |
| |
39 Ontwerp van een post-telegraafkantoor, gemeentehuis en directeurswoning te Doorn door de Utrechtse architect G.J. Cubes (linkeren rechterzijgevel). Het ontwerp dagtekent van 1881 (GAD).
Desondanks kampte men met een aanmerkelijk ruimtegebrek. Tussen 1968 en 1970 werd dan ook een nieuw gemeentehuis gebouwd ter hoogte van het oude, met dat verschil dat het gebouw ten opzichte van de rooilijn van de Dorpsstraat verder naar achteren werd gelegd. Het ontwerp voor het ‘aquarium’ zoals het gemeentehuis in het dorp wordt genoemd, is van A. Rothuizen & P.J. 't Hooft uit Goes. Zij kregen de opdracht na het winnen van een prijsvraag. Het nieuwe gemeentehuis werd op 1 mei 1970 geopend (Demoed, 1997, 219; Stenvert, 1995, 30).
De gemeente Leersum is samengesteld uit de gerechten Darthuizen en Leersum. De in oorsprong vroeg 16de-eeuwse herberg aan de Darthuizerweg 3 bood van oudsher tevens onderdak aan het gerecht van Darthuizen. De opkamer boven de boogkelder in het rechtergedeelte diende als rechtkamer. Een gelagkamer annex paardenstal bevond zich in het linkergedeelte van het gebouw. Welke functie de middenkamer heeft gehad is niet bekend. Vanaf het begin van de 19de eeuw is sprake van een bakkerij in het pand. Bij een restauratie in 1972-1973 bleek dat de bakoven in de middenkamer gezeten heeft. Het rechthuis werd in 1835 in opdracht van Van Nellesteyn, heer van Broekhuizen en Darthuizen, ingrijpend verbouwd. Het gebouw werd naar achteren uitgebreid, kreeg een pleisterlaag, de gevel werd regelmatig ingedeeld en een verdieping werd toegevoegd, waarbij het oude kaphout opnieuw is toegepast. Ter herinnering aan dat feit werd in de gevel een steen aangebracht met de tekst: ‘W. en C.J. van Nellesteyn den 24 Aug. 1835’. De gevelsteen is inmiddels verdwenen. In 1857 werd Darthuizen definitief bij de gemeente Leersum gevoegd (tussen 1798 en 1802 was dat ook al eens geschied). Daarmee kwam een einde aan de functie van rechthuis. Het pand bestaat nog steeds en is als woning in gebruik. Tot 1959 werd het zelfs door drie gezinnen bewoond.
Het voorste gedeelte is het oudste. Tijdens de restauratie in de jaren zeventig bleek dat er een groot formaat baksteen (28-29 x 6,5-7 × 15 cm.) is gebruikt. Rechts bevindt zich de onderkelderde opkamer, waar het tongewelf in de kelder en de samengestelde balklaag met sleutelstukken van de opkamer getuigen van de vroeg 16de-eeuwse oorsprong. Het vertrek bezat een schouw tegen de zijgevel die bij de ingrijpende verbouwing van 1835 op die plaats is gehandhaafd. Het middenvertrek, direct via een deur in de voorgevel toegankelijk, was eveneens van een schouw voorzien. In dit vertrek bevonden zich rechts de toegangen tot de kelder en de opkamer, die hoogstwaarschijnlijk gecombineerd waren. Bij de verbouwing van 1835 is alleen de keldertoegang naar de achterzijde verplaatst. Het linkergedeelte waar zich ooit de gelagkamer (met samengestelde balklaag met sleutelstukken) en een stal (met eenvoudige, ongedecoreerde balklaag) bevonden, zijn bij de restauratie van 1972-1973 tot één vertrek samengevoegd. Op een (onbetrouwbare) tekening uit 1728 van Serrurier en een gravure naar een tekening van Jan de Beijer uit het midden van de 18de eeuw ziet men de oude gevelindeling: de opkamer rechts had twee kruisvensters met luiken in het onderste deel. Ook
40 Het voormalige rechthuis van Darthuizen, getekend in 1728 door L.P. Serrurier. Zijn weergave is topografisch niet correct. Hij rekte het huis in zijn tekening op, zodat het lijkt of er sprake is van een gebouw met twee bouwlagen en een kap. Links van de ingang ziet men een mededelingenbord bevestigd (gewassen pentekening in grijs en zwart, HUA, TA 792).
| |
| |
41 Het voormalige rechthuis in Darthuizen. Na een verbouwing in 1835 is het huis met een verdieping verhoogd. De gevels zijn toen gepleisterd (foto RDMZ, 2000).
42 Leersum, Darthuizerweg 3, voormalige rechthuis Darthuizen.
Situatie en plattegrond. Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 1999 naar een opmeting van G. van Dolderen uit Leersum van 1973 en eigen waarnemingen.
Het voormalige rechthuis en herberg van Darthuizen kent drie bouwfasen. De oudste fase wordt gekenmerkt door een rechthoekig gebouw van één bouwlaag. Van dit gebouw zijn grote delen van het casco bewaard gebleven. Zowel de samengestelde balklagen als ook grote delen van het muurwerk dateren nog uit het eerste kwart van de 16de eeuw, een datering die vooral gebaseerd is op de bewerkte sleutelstukken met peerkraalprofiel die zich in de opkamer rechts en de grote kamer links bevinden. Onder de opkamer ligt een overwelfde kelder. In 1835 vond een grote verbouwing plaats. Bij deze verbouwing is het huis verhoogd met een lage verdieping en gemoderniseerd. Er kwamen nieuwe schuifvensters en aan de achterzijde werden twee kamers en een trappenhuis bijgebouwd. In 1973 is het pand gerestaureerd. Daarbij werd aan de achterzijde tegen het trappenhuis een schuur met portaal en sanitair aangebracht.
het kelderlicht kon met een luik gesloten worden. Ter hoogte van de middenkamer bevond zich de ingang met bovenlicht, alles gevat in een boog. De kamer kreeg zijn licht door een kruisvenster met luiken dat ook in een boog was gevat. Boven de ingang was de gevel met een trapgevel verhoogd. De stal links had een eenvoudige rondboogdeur, de gelagkamer twee kruiskozijnen. Van de verbouwing uit 1835 getuigen de voorgevel met zijn symmetrische indeling zoals die thans nog te zien is en de achterbouw. In het inwendige is een aantal schouwen van deze fase bewaard gebleven.
Vanouds zetelde het gerechtsbestuur van Leersum in het rechthuis annex herberg aan de Rijksstraatweg 80, naast de kerk. De herberg, die ook als gevangenis dienst deed, dateert van omstreeks 1700. Het gebouw ontleent zijn naam ‘King William’ aan koning-stadhouder Willem III, achterneef van Willem van Nassau-Zuylestein. De herberg was bezit van de heer van Zuylestein die dan ook zijn wapen op een uithangbord boven de deur had laten aanbrengen. Na de Franse tijd verbood de heer van Zuylestein het houden van raadsvergaderingen in zijn herberg, waarna de gemeente naar een andere vergaderlocatie moest omzien. King William werd weer in zijn geheel herberg. In de loop van de 19de eeuw wisselde de gemeente nogal eens van vergaderplaats, tot men uiteindelijk in 1861 de villa Hogereng aankocht. Deze was in 1848 door C. Versteegh gebouwd. De villa werd verbouwd tot gemeentehuis, school en onderwijzerswoning. Het in neoklassieke stijl opgetrokken huis onder overstekend zadeldak had een rurale uitstraling, passend bij het landelijke dorp dat Leersum was. In 1884 kreeg de gemeente de beschikking over het hele pand: de school trok eruit. In 1936 werd het gemeentehuis gerestaureerd. Geleidelijk aan werd ook dit gebouw te klein. In 1957 werd de nog
43 ‘King William’ in Leersum in 1998. De 17de-eeuwse indeling is nog goed herkenbaar. Thans is in de voormalige herberg een slijterij gevestigd. Het rechthuis is verhuisd naar een groter onderkomen (foto RDMZ, 1998).
| |
| |
44 Het gemeentehuis van Leersum aan de Rijksstraatweg 46. Het linkerdeel is de oorspronkelijke villa Hogereng uit 1848, het rechterdeel kwam in 1995-1996 tot stand (foto RDMZ, 2000).
bestaande woonruimte in het gemeentehuis tot kantoor omgevormd.
Uitbreidingen en aanpassingen volgden in 1966, 1969-1970 (nieuwe raadzaal), 1974 en 1979. In 1995-1996 tenslotte werd aan de rechterzijde in dezelfde stijl een vleugel bijgebouwd naar ontwerp van J. de Jong uit Woudenberg. Het raadhuis
45 Afbeelding van het dorp Amerongen met de kerk en de Hof met bebouwing (vermoedelijk het raadhuis) en het kasteel met voorburcht. Detail uit een kaart van de Allemanswaard uit 1597 door landmeter J. Rz. van den Berch (HUA, archief S. Pieter 615).
staat aan de Rijksstraatweg 46 (Demoed, 1997, 130, 170; Stenvert, 1995, 36).
Het rechthuis van Amerongen stond van oudsher aan het Hof, tegenover de Andrieskerk. Op een tekening uit 1597 door J. van den Berch (HUA, TA P 615), de oudst bekende afbeelding van het dorp, staat het mogelijk al weergegeven als een gebouw onder zadeldak tussen trapgevels. De weergave is schematisch maar goed herkenbaar. Een betrouwbaarder indruk van het gebouw krijgen wij uit 18de-eeuwse tekeningen van P. van Liender (midden 18de eeuw) en J. Bulthuis (1789). Zij komen aardig overeen en laten een gebouw zien met een hoge bel-etage en een bordes van vijf treden hoog. De trapbalusters waren gesierd met bollen op de aanzetten en met wapendragende leeuwen op het bordes. De indeling van de gevel was asymmetrisch: links van het midden zat een rondboogtoegang met daarboven een oeil-de-boeuf. De gevel bezat rechts vier kruiskozijnen en links één. Waarschijnlijk lag de raadszaal ter hoogte van de vier kruiskozijnen. Op de daknok stond een open dakruiter met helmdak. Er is een opmerkelijk verschil tussen beide tekeningen. Van Liender tekende twee forse dakhuizen, bij Bulthuis zijn zij tot een eenvoudige dakkapel geworden. Mogelijk heeft dit te maken met een grootscheepse renovatie die in 1765 heeft plaats gevonden. De tekening van Van Liender is niet gedateerd, maar die zou dan vóór 1765 gemaakt moeten zijn. Dit type renaissanceraadhuis komt in de 16de en 17de eeuw heel veel voor in
46 De Hof te Amerongen met het raadhuis in het midden van de 18de eeuw, getekend door P. van Liender (pentekening, 332 x 229 mm, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, P.S. A/T 474).
| |
| |
48 Het gemeentehuis van Amerongen uit 1951 (foto RDMZ, 2000).
47 De oostzijde van de Hof te Amerongen in 1789 naar een tekening van J. Bulthuis (pentekening 79 × 105 mm, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, P.S. A/T 475).
Nederland. Het kan dan ook als een standaardtype voor kleinere steden en dorpen beschouwd worden. Een bouwdatum van het Amerongse raadhuis is niet bekend. De bestaande literatuur houdt het op omstreeks 1630, zonder nadere motivatie. Gezien de tekening uit 1597 zal die bouwdatum eerder gezocht kunnen worden. Het laatste kwart van de 16de eeuw is meer voor de hand liggend.
Het gebouw deed, afgezien van raadhuis, ook dienst als waag en opslagruimte. In de 18de eeuw werd de zolder gebruikt voor het drogen van tabak. Kennelijk was het onderhoud een bezwaar voor de stad, want in 1750 werd het ‘Raedthuys’ overgedragen aan de heer van Amerongen. Deze liet het in 1765 op zijn kosten opknappen. In 1857 kocht de gemeente het pas weer terug. Het gebouw was toen maar gedeeltelijk in gebruik als gemeentehuis. Er volgde een ingrijpende verbouwing in 1865. De buitenkant werd van een pleisterlaag voorzien. Een trap verving het bordes. Inwendig werd het ‘naar de eisen des tijds’ ingericht. Wat dat inhield is niet duidelijk. Maar effectief was het wel: pas in 1951 was het raadhuis te klein geworden. Er werd besloten op dezelfde plaats een nieuw gebouw op te richten. Architect J.G.A. Heineman uit Velp, die in die tijd bezig was met de restauratie van de toren van de Andrieskerk, leverde het ontwerp. Heineman ontwierp een gebouw in Delftse School-vormen. Als type was het niet wezenlijk verschillend van zijn voorganger, een gebouw op rechthoekige plattegrond onder zadeldak tussen topgevels. Alleen de grootte was anders. Het gebouw van zes traveeën breed en twee bouwlagen hoog kreeg ook weer een dakruiter. Links werden een conciërgewoning en politiepost aangebouwd (Kurpershoek, 1996, 60;
49 Het gemeentehuis van Maarn kwam in 1925 tot stand en is een ontwerp van architect H.A. Pothoven uit Amersfoort (foto RDMZ, 2000).
Demoed, 1997, 288; Stenvert, 1995, 23).
Architect H.A. Pothoven uit Amersfoort ontwierp het gemeentehuis van Maarn dat in 1925 gereed kwam in een traditionalistische neorenaissance-stijl. Het blokvormige bouwwerk onder een aangekapt (naar binnen gebogen) schilddak heeft een onmiskenbaar representatieve uitstraling, niet het minst door de dakruiter met ui-vormige spits. Het was niet de eerste vergaderingplaats voor de Maarnse bestuurders. In de 17de eeuw bezat Maarn al een rechthuis annex herberg aan de Buurtsteeg op de kruising van de zandweg tussen Doorn en Amersfoort. De heer van Maarsbergen had het op eigen grond laten neerzetten. Tot 1861 zou het rechthuis/herberg, inmiddels beter bekend als De Plattenberg, blijven bestaan. In dat jaar is het gebouw afgebroken en vervangen door een villa die de naam Plattenberg bleef behouden. De raadsvergaderingen werden voortaan in Doorn gehouden. Men had immers sedert 1848 ook een gemeenschappelijke burgemeester. Sedert 1905 vonden de raadsvergaderingen weer in Maarn plaats, nu in de uitspanning Klein-Plattenberg. De secretarie bleef in Doorn. Pas in 1925 kreeg Maarn een eigen burgemeester. Hiermee werd een eigen raadhuis voor de gemeente een noodzaak. Een prijsvraag voor een raadhuis werd uitgeschreven en
| |
| |
50 Bestektekeningen van het stadhuis te Rhenen uit 1738 door Hendrik van Zoelen. De drie tekeningen geven de voorgevel, de beletage en de eerste verdieping weer.
Op de tekening van de voorgevel staan de maten in voeten en duimen aangegeven. In de plattegronden zijn de namen van de vertrekken geschreven. Het linkerdeel bevatte de dienstruimtes als ‘Vier Schaar’, ‘Beneede Saal, Secretaris Vertrek’, drie gevangenissen en helemaal achterin het ‘Dienders Voor Huys’ en het ‘Dienders Binne Vertrek’. Het rechtergedeelte was als bodehuis in gebruik en bevatte op de begane grond het ‘Boodes Voor Huys’, een ‘Sijdelkamer’, twee bedsteden en kasten op de scheiding tussen voor- en achterhuis, de ‘gemeene Haart voor de Boode’ en de ‘Agterkucke voor de Boode’ in het achterhuis. Op de verdieping lagen de ‘Raatkaamer, de ‘Spreekkamer’ en de ‘Logement Zaal’ in het linkerdeel. Rechts staat uitsluitend ‘provenierskaamer’ geschreven in de plattegrond (OARHN, nr. 106, stadsbouwwerken 1659-1738).
het ontwerp van H.A. Pothoven werd uitgekozen. Aan de achterzijde kwam in 1964-1965 een aanbouw. In 1981 vond een inwendige verbouwing plaats (Demoed, 1997, 10, 143-144; Stenvert, 1995, 41).
| |
De stad Rhenen
De eerste vermelding van een raadhuis in de enige stad op de Heuvelrug, Rhenen, dateert van 1391. Dit gebouw lag ten westen van de huidige Markt en grensde aan het kerkhof. Hoe lang het ‘raethuus’, dat in hetzelfde jaar ook ‘stathuys’ genoemd wordt, daar al stond is niet bekend. Rhenen kreeg stadsrechten tussen 1230 en 1258. Het lijkt voor de hand te liggen dat in die tijd ook het eerste stadhuis is gebouwd. In 1400 woedde een grote stadsbrand. Over het algemeen wordt aangenomen dat het raadhuis daar niet ongeschonden uit is gekomen. In 1415 werd namelijk een raadhuis, op een erf iets ten zuiden van het oude, in gebruik genomen dat toen zeer waarschijnlijk nieuw gebouwd is en bestond uit twee verdiepingen. Bij dit pand hoorde een verdiepingloos achterhuis. In de tussentijd had men tijdelijk een pand aan de Herenstraat (toen ‘Langestraat’ genaamd) betrokken. In 1521 komt dit gebouw in de actes van de stad nog voor als ‘raethuis’, hoewel het al lang geen recht meer had op die naam.
Nog in de 15de eeuw werd het nieuwe raadhuis aan de Markt verbouwd. De verdieping, waar de raadzaal was, kreeg een grotere hoogte dan de oude. De verdiepingsvloer en de zoldervloer werden omhoog gebracht, de houtconstructie werd vernieuwd en een spiltrap werd aangebracht. Het is overigens niet zeker of de nog bestaande spiltrap van die verbouwing dagtekent. Het stadhuis was, getuige de kaart van Rhenen van Jacob van Deventer uit omstreeks 1558, een gebouw tussen twee topgevels. In de hal stond een schepenbank.
Tussen 1600 en 1611 werd het woonhuis aan de oostkant - ook dit was vrij snel na de stadsbrand van 1400 tot stand gekomen - bij het stadhuis getrokken en als bodewoning ingericht. Omstreeks 1630 is dat huis verhoogd. De beide gebouwen zijn afgebeeld op tekeningen van Pieter Saenredam uit 1644 (Teylers museum, Haarlem, cat. O. 81) en Cornelis Pronk uit 1729 (museum Flehite Amersfoort, coll. C.v.'sG. 11-10-2). Het huis links was wat rijziger en beide panden hadden een trapgevel. Het raadhuis prijkte met een dakruiter met klokje aan de voorzijde. Uit het bestek van de verbouwing uit 1738 blijkt dat achter het stadhuis nog een gebouwtje stond dat bij het complex hoorde, namelijk een diendershuis met logement.
| |
De verbouwing van 1738
In 1735 was de technische staat van het gebouw zo gebrekkig dat een ingrijpende restauratie niet langer kon worden uitgesteld. Vooral de stenen kozijnen die voor een deel zo slecht waren dat ze uit de gevel dreigden te vallen, baarden de bestuurders zorgen. Het ‘stathuijs en het bodeshuijs daar nevens staande en een dienders huijs met een logement zaal agter het stathuijs’ ondergingen drie jaar
| |
| |
later een aanmerkelijke verandering en verbetering. Tussen 1738 en 1739 vond de verbouwing plaats. De Amsterdamse meester-timmerman Hendrik van Zoelen (Soelen) die de bestekken en de tekeningen had gemaakt, kreeg daartoe de opdracht. De bestekken en een aantal tekeningen zijn bewaard en liggen in het gemeentelijk archief van Rhenen. Wanneer men die vergelijkt met de uiteindelijk gerealiseerde toestand, blijkt, dat de verbouwing niet geheel volgens de plannen is uitgevoerd.
De voorgevels van het stadhuis en het bodehuis werden vernieuwd en op dezelfde hoogte gebracht. Beide huizen kwamen onder één dakschild aan de voorzijde. Aan de achterzijde zijn het nog steeds twee afzonderlijke kappen. Voor het raadhuis kwam een bordes met een dubbele hardstenen trap en ijzeren balusters, waaronder een nieuwe toegang tot de kelder gemaakt werd. De oude kelderingang werd dichtgezet. Op de daknok verrees een koepeltje met luidklok. De lage achterbouw met het dienderhuisje werd hoogstwaarschijnlijk op de kelder na, geheel vernieuwd. De voorgevel aan Marktzijde kreeg in beide gebouwen schuifkozijnen met Engelse ramen en Frans glas, of, zoals het in het bestek verwoord staat: kruijs kosijne met engelse op schuijf raame (...) beglaase met goet bequaam vrans glas. De zijgevels werden van kruiskozijnen voorzien met schuif- en draairamen. Het stadswapen werd boven de toegangsdeur van het stadhuis in het fries aangebracht. In het interieur bleven de kelders en de vierschaar of schepenbank in de voorhal bestaan. Boven de raadkamer in het stadhuis op de verdieping kwam een nieuwe zolder. Op de begane grond en de verdieping werden de beide huizen onderling verbonden. In het bestek staat het maken van vier ‘gevange hokken’ vermeld in het achterhuisje van de diender. De bijbehorende bestektekening laat er echter niet meer dan drie zien. Uiteindelijk is men van beide versies afgeweken en werden de cachots over twee verdiepingen verspreid. De tekening wijkt op wel meer punten af van het bestek. Hierboven kwam het al ter sprake. Zo staan er op de verdieping van het bodehuis in de plattegrond maar twee vensters aangegeven, terwijl er drie beschreven staan (en gemaakt zijn). Het bodehuis is minder ruim uitgevoerd dan in de bedoeling lag. Men bleef binnen de middeleeuwse bouwmassa, waardoor uiteindelijk de beoogde achterkeuken in zijn geheel verviel en de binnenhaard veel kleiner werd.
Volgens een verfbestek van 1773 was de buitenmuur aan de westzijde gepleisterd en geschilderd in een hardsteenkleur met een donkerder plint, afgezet met een witte voeg.
Halverwege de 19de eeuw hebben wijzigingen aan het stadhuis plaatsgevonden. De ramen en kozijnen werden gemoderniseerd: op de begane grond werden zij in achtruits- en op de verdieping in zesruitsvensters veranderd. Ook het hoofdgestel onderging een verandering. De gedecoreerde 18de-eeuwse lijst werd vervangen door een vlak fries met kroonlijst op vrij forse blokken.
| |
De restauratie
Tot 1926 heeft het stadhuis aan de Markt gefunctioneerd. Een gemeentepand aan de Herenstraat dat al in het prille begin van de 20ste eeuw was aangekocht, werd verbouwd tot nieuw gemeentehuis. In dat jaar verkocht de gemeente haar eigendom. De reden voor de verkoop was dat het oude gebouw niet meer voor de gemeentelijke dienst bruikbaar was te maken. Bovendien was de technische staat nogal slecht. Gemeente, noch het Rijksbureau voor de Monumentenzorg achtte de waarde van het pand erg hoog. Het gebouw aan de Markt kreeg verschillende functies, waar die van sigarenfabriekje een van de meest opmerkelijke was. Direct na de oorlog is er nog even sprake geweest dat het gebouw zijn oude taak van gemeentehuis weer terug zou krijgen. Die plannen waren echter niet levensvatbaar. In 1954 en 1955 werd het gebouw door de gemeente in gedeelten teruggekocht met het doel het streekmuseum daarin te vestigen. Ook dat plan liep op niets uit. Pas in 1966 worden restauratieplannen ontwikkeld, die een jaar later in een verder stadium lijken te komen: architect D. Wijma uit Velp kreeg van de gemeente op 28 februari 1967 de opdracht om een plan uit te werken. Enkele maanden later kwam het gebouw op de definitieve Rijksmonumentenlijst te staan. De raad der gemeente tekende daar direct beroep tegen aan met de argumenten dat zij daardoor verplicht werd tot het restaureren van het gebouw (wat men toch al van plan was) en dat die restauratie door de bemoeienis van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg ongetwijfeld veel duurder en langduriger zou uitpakken dan wenselijk was (dit naar aanleiding van de perikelen met de torenrestauratie op dat moment). Frappant in dit opzicht is, dat geen der raadsleden bezwaar gemaakt
| |
| |
51 De Rhenense Markt, gefotografeerd in het begin van de 20ste eeuw, vanaf hetzelfde standpunt dat Jan de Beijer innam anderhalve eeuw daarvoor. Stadhuis, pomp, waag en vismarkt zijn alle in min of meer verwaarloosde staat nog aanwezig (foto RDMZ, coll. Steenbergh, z.j.).
52 Het Rhenense raadhuis in 1955, vóór restauratie (foto RDMZ, 1955).
had tegen de plaatsing van het gebouw op de ontwerp-Monumentenlijst in 1965. Wat die omslag in het denken bij de gemeente teweeg heeft gebracht is duidelijk: de torenrestauratie had net weer ernstige vertraging opgelopen; een deel van het restauratiewerk bleek namelijk ondeugdelijk en moest vervangen worden. Dit voorbeeld maakte de raad zeer huiverig voor de restauratie van dit soort grote
53 Het oude raadhuis van Rhenen in gerestaureerde staat. De meest in het oog lopende wijzigingen zijn de kleine roedenverdeling in de vensters en de toevoeging van schoorstenen en een klokkentorentje op het dak (foto RDMZ, 2000).
objecten. Bovendien was men van mening dat de afbraak van het oude stadhuis - want dat werd nu een serieuze optie - ruimte zou scheppen in de ‘oude’ binnenstad en dat de Cunerakerk met toren in het stadsbeeld beter tot haar recht zou komen. Het gevoel voor historie was bij de gemeenteraad op z'n zachtst gezegd tweeslachtig. Na de oorlog was deze hoek van de stad vrijwel het enige deel dat niet zwaar tot zeer zwaar beschadigd was. Bovendien was het toch in eerste instantie de gemeente geweest die zich het lot van het gebouw in 1953 had aangetrokken en aan de overheid om een bijdrage had verzocht om de aankoop ervan mogelijk te maken. De kwestie sleepte zich voort. De gemeente kreeg geen voet aan de grond in haar streven naar afbraak. In 1973 besloot men uiteindelijk het beroep tegen plaatsing op de Monumentenlijst in te trekken. De restauratie-plannen werden weer uit de kast gehaald en geactualiseerd. Op 29 juni 1975 ving het werk aan. Twee jaar later was het voltooid. Het oude raadhuis kreeg een representatieve functie.
Bij de restauratie hebben de beide panden aanzienlijke veranderingen ondergaan. Schouwen werden verplaatst. De begane grond van het voormalige bodehuis werd geheel uitgebroken ten behoeve van de trouwzaal. Het achterhuis van het oude stadhuis, het linkergedeelte, werd volkomen anders ingedeeld. De vloer van de logementzaal op de verdieping ging omhoog ten behoeve van een publieke tribune. Tussen de begane grond en de verhoogde verdieping kwam een tussenverdieping voor sanitaire voorzieningen. Aan de Rijnstraat verrees een trappenhuis met lift in eigentijdse vormen. Tijdens de restauratie verrichtte de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een uitvoerig bouwhistorisch onderzoek.
54 De tongewelfde kelder onder het voormalige bodehuis met schouw en kaarsnis (foto RDMZ, 2000).
Hierdoor werd de oudste geschiedenis van het pand een stuk duidelijker.
Het exterieur met de ruiten met kleine roedeverdeling kwam in deze vorm na de restauratie tot stand. Men heeft daarbij zoveel mogelijk de verbouwing van 1738 als uitgangspunt genomen. Onder het stadhuis bevinden zich twee boogkelders die bij de restauratie onderling verbonden zijn. In het muurwerk zijn kaarsnissen. De kelder onder het voormalige bodehuis heeft een haard. De toegang naar buiten onder de hal is dichtgezet, die onder het bodehuis bestaat nog.
In de hal van het stadhuis kwam de 17de-eeuwse vierschaar na restauratie weer terug. Deze had jaren in het museum gestaan. Tijdens de restauratie werd een plafondstuk aangekocht uit een huis in Oosterbeek met een mythologische voorstelling. De hal heeft een aantal kaarsnissen die ooit tussen de muurstijlen van de houtconstructie waren opgenomen. Tegen de achterwand is de plaats van de haard. Rechts is op de oorspronkelijke plaats de vierschaar met lange bank en afsluitend balusterhek herplaatst. Boven de vierschaar is een gestuct gewelfje dat
| |
| |
55 De 17de-eeuwse vierschaar in het voorste gedeelte van het oude stadhuis omstreeks 1890 (aquarel van J.P.G. Grolman, HUA, TA 441*).
56 De hal van het oude stadhuis na restauratie. De tussenmuur tussen voor- en achtergedeelte is geamoveerd. Rechts bevindt zich de (herplaatste) vierschaar. Het plafondgedeelte in het achterste gedeelte van de ruimte is gesierd met een mythologische schildering die tijdens de restauratie is aangebracht. De schildering komt uit een huis in Oosterbeek (foto RDMZ, 2000).
57 De raadzaal op de verdieping met de 18de-eeuwse schouw en de mogelijk 15de-eeuwse spiltrap in de hoek (foto RDMZ, 2000).
58 Het ovale venster met hardstenen omlijsting in de westwand van het stadhuis. Hierdoor had de burgemeester vanaf zijn zitplaats in de raadzaal een direct uitzicht op het torenuurwerk van de Cunerakerk (foto RDMZ, 1975).
de schouw op de verdieping erboven ondersteunt. Deuren van twee oude cachots zijn opnieuw toegepast in de dwarsgang vanaf de nieuwe ingang.
Boven de hal bevindt zich de raadzaal met rechts achter in de hoek de 15de-eeuwse (?) spiltrap. In de westwand is een ovaal raam. Hierdoor had de burgemeester vanaf zijn zitplaats een direct uitzicht op het torenuurwerk. Hoewel de burgemeesterszetel nog steeds op de oude plaats staat, is het niet meer mogelijk van daar af de wijzerplaat te zien. Bij de restauratie van de kerktoren is de wijzerplaat een geleding hoger aangebracht.
Aan de rechterkant van de raadzaal staat de haard in 18de-eeuwse vormen, voorzien van een beschildering die een altaar voorstelt waarop de tekst: Ziet wat gy doet, want gyen houdet het Gerichte niet den mensche maar den Heere, ende hy is by u in de zake van het gerichte.
Nu dan de verschrikking des Heeren zy op u-lieden: nemet waar, ende doet het: want by den Heere onsen Godt en is geen onrecht, nochte aanneminge van per= soonen, nochte ontfanginge van geschenken. 2 Cronica 19 vs. 6.7.
Op het ‘altaar’ liggen de tekenen van de macht: fasces, stenen tafelen met de Wet, een zwaard, weegschaal, bijbel, een wetboek, spiegel en het stralend alziend oog daarboven. De schildering dateert van 1795 en is vervaardigd door een schilder met de naam Volhard. Naast de schouw hangen borden met de namen en wapens van de bestuurders van Rhenen, mogelijk ook geschilderd door Volhard. Op de tegenoverliggende wand hangt het schilderij met de Inname van Rhenen in kopie. De trouwzaal op de begane grond rechts in het voormalige bodehuis, is via een trap uit de hal toegankelijk. Op de balklaag is een schildering aangebracht op basis van vondsten tijdens de restauratie. De beschildering heeft men 19de-eeuws gedateerd en zij bestaat uit gestileerde ranken en bloemen in groen en oker op een
| |
| |
59 Rhenen, voormalig stadhuis aan de Markt. Situatie, aanzicht voorgevel, plattegronden en doorsneden.
Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 1999 naar opmetingen van D. Wijma uit 1975, G. Berends uit 1975-1976 en naar eigen waarneming.
De tekeningen geven de toestand weer zoals die tot stand gekomen is bij de restauratie in 1975-1977. Bij deze restauratie werd het raadhuis grondig onder handen genomen en de vondsten en bouwhistorische waarden zoveel mogelijk gedocumenteerd. De vondsten zijn in de tekeningen verwerkt. De verschillende bouwfasen zijn in de tekening met arceringen weergegeven. Naast de bouwfasen zijn in de plattegronden de oude balklagen gestippeld. Moderne elementen als de recente balken in het achterhuis en de keukentjes zijn weggelaten.
De doorsneden tonen de hoofdconstructie met daarin aangegeven de aanzichten van de belangrijkste interieuronderdelen.
Uit het bouwhistorisch onderzoek verricht door G. Berends bleek, dat de oudste kern van het complex wordt gevormd door het linker bouwdeel. Dit gebouw dateert in opzet uit de vroege 15de eeuw en is voorzien van een grote kelder met tongewelf. Uit deze periode dateren behalve de kelder ook de zijmuren en de achtergevel. Het gebouw had van oorsprong een lagere begane grond- en verdiepinghoogte. De oorspronkelijke hoogte van de begane grond is nog herkenbaar in de verjonging van de achtergevel op circa vier meter boven de huidige vloer. Op regelmatige afstand zijn in de oude zijmuren van de beletage kaarsnissen aangetroffen die zich in de vakken bevonden tussen de oorspronkelijk ingelaten muurstijlen. Op de verdieping werden geen sporen aangetroffen van muurstijlen. Mogelijk waren de moerbalken hier slechts voorzien van sleutelstukken, opgelegd in de zijgevels.
In de tweede helft van de 15de eeuw werd het gebouw met ongeveer twee meter verhoogd. Met de verhoging werden nieuwe balklagen aangebracht, compleet met sleutelstukken, muurstijlen en korbeels. Alleen de korbeelstellen die zich onder de derde moerbalk vanaf de voorgevel bevinden zijn bewaard gebleven. In deze periode kreeg het raadhuis ook een nieuwe kap. De eikenhouten constructie is grotendeels nog aanwezig en bestaat uit drie jukken met daarop een grenen schaarspant uit een latere periode. Op de jukken zijn gesneden telmerken aangebracht waarvan een zijde uit gebroken merken bestaat. Om de verschillende bouwlagen met elkaar te verbinden kwam in de hoek rechtsachter een eiken spiltrap met omtimmering.
Tussen het raadhuis en het vroeg 15de-eeuwse woonhuis aan de oostkant rechts bleef een druipstrook van ongeveer 25 cm. open. Het rechter gebouw bestond uit een overwelfde kelder, een hoge begane grond en een lagere verdieping. Dit huis werd omstreeks 1630 verhoogd. Bij die 17de-eeuwse verbouwing werd een verdieping toegevoegd waarvan de balklaag bestond uit moer- en kinderbinten op muurstijlen met korbeels. Om de verdiepingen te ontsluiten werd in de linkerachterhoek een spiltrap aangebracht. Deze was tot aan de restauratie in 1975 nog aanwezig maar werd toen verwijderd. Uit de 17de-eeuwse periode dateert nog een kloosterkozijn in de oostgevel op de verdieping.
Een belangrijke en beeldbepalende ingreep vond plaats in 1738-1739. Beide huizen kwamen achter één voorgevel te liggen. Het achterhuis van het linkerbouwdeel werd vernieuwd, het voorste anders ingedeeld. Er werden balklagen vervangen en een doorbraak gemaakt in de beide muren grenzend aan de druipstrook, zodat de beide panden bij elkaar getrokken konden worden. Bij de restauratie van 1975, noodzakelijk na een lange periode van verval en leegstand, werd er drastisch ingegrepen en werden de 18de-eeuwse indelingen grotendeels ongedaan gemaakt.
| |
| |
| |
| |
60 Het gemeentehuis aan de Herenstraat 47 in Rhenen met een recente uitbreiding aan de achterzijde. Het oude gebouw dateert uit 1852 (foto RDMZ, 1999).
lichte ondergrond. Een raveelbalk (ook beschilderd) geeft de plaats aan van een verdwenen schouw.
De raadkamer boven de trouwzaal heeft een plafond met samengestelde balklaag en tegen de achterwand een forse schouw uit de 18de eeuw met de wapens van Rhenen, Utrecht en Holland en de tekst: Salus Populi Suprema Lex Esto. Deze schouw, van hetzelfde type als die in de raadzaal, is afkomstig van de voormalige logementszaal (dossiers RDMZ, Van Iterson, 1960, 86-87, 211-214).
Het huidige gemeentehuis aan de Herenstraat 47 in Rhenen, dat vanaf 1926 dienst doet, dateert van 1852 en is gebouwd als jongenskostschool. In 1979-1980 is het ingrijpend verbouwd, waarbij een groot bouwdeel aan de achterkant is toegevoegd.
| |
Postkantoren
In de eerste helft van de 19de eeuw waren postkantoren over het algemeen gehuisvest in de woning van de postdirecteur. Na de eerste Postwet van 1850 waarbij de dienstverlening aanmerkelijk werd uitgebreid, kwam de behoefte aan kantoren op waar de verschillende diensten, post en pakketdienst, telegraaf, telefoon en rijkspostspaarbank konden worden ondergebracht. De inrichting van postkantoren moest voldoen aan normen die door het Rijk werden vastgesteld. Het waren dan ook meestal rijksbouwkundigen die het ontwerp voor de nieuwe post- en telegraafkantoren voor hun rekening namen.
Het postkantoor van De Bilt was aanvankelijk onderdeel van het raadhuis uit 1885. Hierboven is dat vermeld. In 1912 moest men daaruit. De gemeente had de ruimte zelf dringend nodig. Tijdelijk werd een behuizing voor het postkantoor gevonden
61 Het postkantoor aan de Julianalaan 10-12 in Bilthoven dateert van 1918 en is een ontwerp van Joseph Crouwel (foto RDMZ, 2000).
in villa Rosenegg uit 1904 aan de Oude Bunnikseweg 7 in het Kloosterpark. Daar kwam ook de directeur te wonen. In 1913-1915 bouwde de Rijksgebouwendienst een nieuw postkantoor met directeurswoning aan de Burg. de Withstraat 10-12. De bouwstijl was weinig opmerkelijk en voor de tijd van ontstaan traditioneel: een blokvormig pand van twee bouwlagen met omlopend schilddak, waarvan het onderste gedeelte in rode baksteen is uitgevoerd en het bovendeel van een stuclaag voorzien is. Een bouwkundige van de Rijksgebouwendienst is niet met name bekend. Het postkantoor bleef daar, na een aantal uitbreidingen, tot 1968. Tussen 1968 en 1975 werd een noodpostkantoor aan de Rozenstraat gebruikt en in 1975 werd een nieuw postkantoor aan de Hessenweg 164-166 geopend. Het gebouw aan de Burg. de Withstraat is nu kantoor (Broekhoven, 1995, 66-67).
In Bilthoven verrees in 1918 een postkantoor met directeurswoning aan de Julianalaan 10-12, naar ontwerp van Joseph Crouwel jr. (1885-1962), rechterhand van rijksbouwmeester H.Th. Teeuwisse. Crouwel was in die tijd hoofdzakelijk werkzaam ten behoeve van Posterijen en Telegraaf. Vanaf 1906 had men zich in
| |
| |
62 Ontwerp voor een postkantoor met directeurswoning te Zeist aan Het Rond door J. Stuivinga, 1912. Blauwdruk van de westgevel (GAZ, BWT 8672).
63 Ontwerp voor een postkantoor met directeurswoning te Zeist aan Het Rond door J. Stuivinga, 1912. Blauwdruk van de gevel aan de kant van de Dorpsstraat (GAZ, BWT 8672).
Bilthoven moeten behelpen met een hulppostkantoor aan het Emmaplein. Het nieuwe postkantoor werd een vrijstaand gebouw onder een steile kap met een topgevel aan de voorzijde die op het dakvlak aanloopt en met een lage aanbouw aan de rechterkant waarin de toegang zat. Crouwel bouwde in een stijl die herinneringen oproept aan de Amsterdamse School - hij bouwde veel in deze stijl - vermengd met traditionele elementen die in het begin van de 20ste eeuw voor overheidsgebouwen in zwang waren. Zijn Bilthovense postkantoor heeft in de bouwmassa een monumentaliteit door de harmonische samensmelting van horizontale en verticale elementen. Het postkantoor was al heel snel te klein. In 1921 werd het gewijzigd en uitgebreid door dezelfde architect. Bij een verbouwing in 1962 is de toegang naar de linkerkant verplaatst. Van het oorspronkelijke interieur zijn geen sporen meer aanwezig (Broekhoven, 1995, 67, 159-160).
Een van de meest markant postkantoren op de Utrechtse Heuvelrug is dat van Zeist. Het eerste Zeister postkantoor lag aan de Eerste Dorpsstraat 21. In 1870 had de gemeente het woonhuis aangekocht voor de huisvesting van het post- en telegraafkantoor. Omstreeks 1900 voldeed het niet meer aan de eisen. De ruimte in het voormalige woonhuis was onpraktisch, ondanks een grootscheepse verbouwing die in 1885 naar plannen van Albert Nijland had plaatsgevonden en een uitbreiding in 1899. Er was behoefte aan een grotere en efficiënter ingedeelde ruimte. In 1906 was er sprake van dat het oude raadhuis aan de Eerste Dorpsstraat leeg zou komen, na voltooiing van de nieuwbouw op de hoek van de Dorpsstraat en het Rond. Uiteindelijk bleek de ruimte van het oude raadhuis niet toereikend voor een modern uitgerust postkantoor. Die ruimte kwam er wel toen er aan Het Rond in 1912 naar ontwerp van Jan Stuivinga een post- en telegraafkantoor met directeurswoning gereed kwam. De situering tegenover het raadhuis, eveneens
64 Het postkantoor te Zeist (foto RDMZ, 1999).
een ontwerp van Jan Stuivinga, vormt een bijzonder accent aan het ‘Rondeel’ voor het Slot. Evenals het raadhuis gaf Stuivinga het postkantoor een hoektoren. De stijl van het gebouw moest zich voegen in de omgeving tussen de 18de-eeuwse gebouwen van de Broedergemeente enerzijds en het neorenaissance raadhuis anderzijds. Stuivinga koos voor een voor de hand liggende oplossing: het gebouw werd in 18de-eeuwse stijl ontworpen. Vooral het gevelgedeelte aan de Tweede Dorpsstraat laat Stuivinga's beïnvloeding zien door de Lodewijkstijlen, waarin een groot deel van de huizen aan het Broeder- en Zusterplein is gebouwd. De gevel is regelmatig van indeling. In het iets uitspringende middendeel is een kuifstuk boven het middelste venster aangebracht in Lodewijk XIV-stijl. De toegang aan de Nassau-Odijklaan naast de ronde hoektoren kreeg een omlijsting met een Ionische pilasterstelling en nogmaals een kuifstuk in Lodewijk XIV-vormen met het wapen van Nederland. Op het fries kwam de tekst: Post- en Telegraafkantoor. In 1926 (door gemeentearchitect Johan Meerdink) en 1937 (Rijksgebouwendienst) is de gevel aan de kant van de Nassau-Odijklaan verlengd. Bij de laatste verbouwing bleven alleen de toren, de ingang en drie buitenmuren staan. Bij een opknapbeurt in 1973-1974 werd de gevel aan de Nassau-Odijklaan nogmaals vernieuwd. Aan de Tweede Dorpsstraat ligt de uitbreiding iets terug ten opzichte van de rooilijn (Blijdenstein, 1983, 123-127; Visser, 1980, 34-35).
| |
| |
65 Het postkantoor uit 1936-1937 aan de Dorpsstraat te Doorn dateert van 1936-1937 (foto RDMZ, 2000).
Ook in Doorn was het postkantoor aanvankelijk gecombineerd met het raadhuis. Het was daar gevestigd in de rechtervleugel. Hierboven is daar al melding van gemaakt. Ter plaatse van een villa uit 1823 werd in 1936-1937 aan de Dorpsstraat 23 tegenover het raadhuis een eigen postkantoor gebouwd naar ontwerp van Johan G. Robbers (1881-1943), architect bij de Rijksgebouwendienst. Robbers bouwde een postkantoor met de hoofdvleugel evenwijdig aan de Dorpsstraat in een sobere vormgeving met rondboogramen en gedeeltelijk gepleisterde muurvlakken, een traditionele stijl die na de drukke Amsterdams Schoolstijl gaandeweg meer in de belangstelling kwam. In een lage aanbouw aan de rechterkant maakte hij de ingang. In de loop van de tijd is het postkantoor diverse malen aan de achterkant uitgebreid. De gevel aan de Dorpsstraat heeft zijn oorspronkelijke uiterlijk behouden, het interieur is vernieuwd (Laman, 1995, 93-94).
Vanaf 1 oktober 1809 bestond er in Rhenen een zogenaamd postbijkantoor dat ressorteerde onder Utrecht. Dit kantoor was in een particulier huis gevestigd op
66 Het postkantoor te Rhenen aan de Fred. van de Paltshof 35-37 is een ontwerp uit 1905 (foto RDMZ, 2000).
de hoek van de Grutterstraat en de Herenstraat. Pas in 1874 kreeg Rhenen zijn eigen post- en telegraafkantoor met directeurswoning annex. Het werd volgens de richtlijnen van het Rijk gebouwd en ingericht en vervolgens aan de gemeente Rhenen verhuurd. Het gebouw kwam te staan aan de westkant van de stad, vlak bij de voormalige Westpoort aan het begin van de Herenstraat. Voor een groter en beter geoutilleerd postkantoor werd in 1905 de eerste steen gelegd, ook weer aan de Herenstraat (thans Fred. van de Paltzhof 35-37), op de plaats waar een Jongedames Kostschool stond. Op 1 augustus 1906 was het gereed. Het oude postkantoor werd tot twee woningen verbouwd. Het nieuwe was een fors pand van zes traveeën breed en twee bouwlagen en een kap hoog. De in een portiek liggende toegang kwam uiterst rechts. Het bakstenen gebouw kreeg getoogde vensters in een overigens zeer sober behandeld gevelvlak. Alleen een lijst met consoles onder de dakrand en gekrulde muurankers verlevendigen de voorgevel. Het postkantoor is als een van de weinige gebouwen in de Rhenense binnenstad niet onherstelbaar beschadigd in de Tweede Wereldoorlog. Wel werd het uitgebreid gerestaureerd en vernieuwd. In 1976 kon het weer voor het publiek worden opengesteld (De Jong, 1989, 33-47).
| |
Waag
Alleen in Rhenen en Amerongen is sprake geweest van een waag. In Amerongen stond tegenover het raadhuis aan het Hof een waag. In Rhenen was de stadswaag tot de eerste helft van de 18de eeuw verpacht en ondergebracht in een particuliere woning. In een verordening uit 1722 van de vroedschap betreffende de verpachting van het recht op de Waag staat: ‘... den pagter sal selfs een bequame plaatse tot dezelve waag t'sijnen kosten moeten besorgen sonder dat de Stadt daar mede of met het versetten van dien sal te doen hebben mitsgaders t'sijnen kosten’. Wel stelden de heren van de Vroedschap de ruimte van het Gasthuiskerkje beschikbaar.
67 De vervallen stadswaag van Rhenen aan de Markt, vlak voor de sloop (foto coll. RDMZ).
Maar, zo voegden zij aan dat aanbod toe: ‘Edoch ingeval den pachter mogt komen goed te vinden de Waegh op een andere plaets off in sijn huijs te houden mits daer toe bequaem geoordeelt werdende, sulx het gasthuijskerkje daer toe niet soude werden gebruijkt, sal het den pachter gepermitteert wesen jaerlijx vijfftien gulden van de bedongen pachtpenningen te mogen korten’. Die vijftien gulden kreeg de pachter echter niet in handen als hij zou besluiten de ‘grote’ waag in het Gasthuiskerkje te houden en de ‘kleine’ waag in zijn eigen huis. Afgezien van de locatie was de pachter ook verantwoordelijk voor het onderhouden van het gereedschap, de balans, schalen en gewichten. Kennelijk was dit uiteindelijk niet efficiënt, want vanaf 1735 wordt er door de stad gedacht aan een eigen waaggebouw. In 1737 kreeg de bouwmeester van het nieuwe raadhuis van de Vroedschap van Rhenen tevens de opdracht om een Stadswaag te bouwen.
Tegelijk met de renovatie van het stadhuis kwam tussen het stadhuis en de kerk, aan de westkant van de Markt, een nieuwe stadswaag. Ook dit werk kreeg Hendrik van Zoelen toegewezen. Niet verwonderlijk want de verbetering van het stadhuis en het bouwen van de waag zijn in één bestek opgenomen. Voor dit doel had de stad in 1735 al twee huisjes ‘staende op de Merkt’ aangekocht en laten afbreken. Een van de belangrijkste producten die in de Waag gewogen werd was tabak. In het bestek staat dan ook expliciet vermeld dat de toegangsdeur zodanige
| |
| |
68 Bestektekening van de stadswaag van Rhenen uit 1738 door Hendrik van Zoelen, gevel en balklaag (OARHN, nr. 106, stadsbouwwerken 1659-1738).
afmetingen moest hebben dat ‘een gelaade waage met tobak kan in en door rijde’. Het maken van een hijsbalk aan de voorgevel werd nog uitgesteld in afwachting van het oordeel hierover van de Edelachtbare Heren. Binnen werd een extra stevige houtconstructie aangebracht om de balans aan te hangen. De vier kruiskozijnen werden beglaasd met ‘goet grof glas’ (het Franse glas was ongetwijfeld te delicaat voor een dergelijk gebouw) en kregen houten luiken. Op de daknok stonden twee schoorstenen, waarvan alleen de zuidelijke een functie had. De noordelijke schoorsteen was om reden van symmetrie toegevoegd: ‘Ook zal den aanneemer moeten maken in het Noorden of aen de Noordzijde een solderingtje (...) alwaer bequaamlijk een lose schoorsteen kan opgemetselt worden’. Het werk moest in juni 1738 gereed zijn.
Toen in 1940 een groot gedeelte van de bebouwing om de kerk was verwoest en plannen tot herbouw werden gemaakt, voelde men de behoefte om in die restauratieronde ook de oude stadswaag te herstellen. Dat werd des te urgenter toen het tweede bombardement in 1944 nog eens een flinke bres geslagen had in de historische bebouwing rond de kerk. Het college van B&W van Rhenen verzocht daartoe om geldelijke steun van het Rijk. De Rijksoverheid bij monde van de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg voelde daar maar weinig voor. Ten eerste stond de stadswaag niet vermeld in de Voorloopige Lijst van de Nederlandsche Monumenten voor Geschiedenis en Kunst - in die tijd een voorwaarde voor subsidiëring - en ten tweede was de bouwkundige staat slecht. Zo slecht zelfs, dat, in de visie van de directeur, het pand grotendeels herbouwd zou moeten worden. Restaureren was niet meer mogelijk omdat zowel de voor- als de achtergevel geheel ontzet waren. Als laatste argument voerde hij aan dat de architectonische waarde van weinig betekenis was, zodat het verstrekken van een subsidie voor de bouwval niet verantwoord zou zijn. Rhenen liet zich niet zo snel uit het veld slaan. De burgemeester was van mening dat het gebouw wel degelijk van historische waarde was en bepleitte een herziening van het ingenomen standpunt. Het mocht niet baten, de stadswaag werd direct na de oorlog gesloopt (Deys, 1996, nr. 2).
| |
Vismarkt
In het al eerder genoemde verfbestek uit 1773 komt niet alleen de aanbesteding van het opschilderen van het stadhuis aan de orde, maar ook die van de waag en de vismarkt. Hoe zag die vismarkt eruit? Bij de bestektekeningen uit 1738 van de renovatie van het stadhuis en de nieuwbouw van de waag zit een tekening van een pannen afdak, ondersteund door twee muurpenanten en twee Toscaanse zuilen. Dat dit is uitgevoerd laat de tekening zien van Jan de Beijer uit 1745.
Tegenover het stadhuis aan de zuidkant van de Markt is dit bouwwerkje zichtbaar. Het springt iets uit ten opzichte van de rooilijn. Deijs veronderstelt in zijn artikel over de Rhenense waag uit 1986 dat dit de vismarkt geweest moet zijn. Op foto's van voor de oorlog is het vooruitgeschoven bouwlichaam nog steeds herkenbaar, zij het dat er geen sprake meer is van een open constructie met zuiltjes. Nadat het zijn functie als vismarktje verloren had, diende het als petroliehuisje voor de stadsverlichting. Daarna, na de invoering van gasverlichting in 1900, heeft het nog als kolenschuur gefunctioneerd (Deys, 1986, nr. 2).
69 Ontwerptekening voor de Rhenense vismarkt uit 1738 (OARHN, nr. 106, stadsbouwwerken 1659-1738).
|
|