Voorwoord
‘Er was eens een tijd dat de Nederlanders de onvruchtbare zandgronden vermeden. Men verkoos toen de weilanden op de klei. Pas met de opkomende romantiek in de tweede helft van de 18e eeuw verhuisden de eerste welgestelde kooplieden naar het zand en stichtten tussen de oude sloten menig fraai buitengoed. Met grote moeite en kosten hebben zij de ruwe gronden daar herschapen in de prachtige bosschen, waarvan wij thans genieten’.
Zo zag R. van Luttervelt in 1949 de Stichtse Lustwarande, dat deel van de Utrechtse Heuvelrug dat vooral in de 19de eeuw bekend is geworden door zijn talloze buitenplaatsen en zijn lommerrijke omgeving. Maar niet alleen buitenplaatsen, ook de dorpen met hun kerken, woonhuizen, boerderijen en kleine industriële ondernemingen hebben de Heuvelrug gevormd tot het huidige landschap. Kenmerkend voor dit midden in de provincie Utrecht gelegen gebied is de samenhang tussen de bebouwing en de omgeving en de afwisseling tussen gebouwd en ongebouwd, tussen open en dichte delen, tussen buitenplaatsen met de parken en de bossen en de lagere open gedeelten richting rivieren- en Valleigebied met hun wei- en bouwlanden.
Het beeld dat Van Luttervelt in 1949 aantrof, is er niet meer. Hij had dit zelf overigens al voorzien en verzuchtte: ‘de wijdheid en de rust van het Utrechtsche land is verdweenen door de moderniseringen. De laatste halve eeuw heeft aan de schoonheid van de Stichtsche Lustwarande geen goed gedaan. De gemeenschap die jaarlijks van de bezitters belangrijke sommen gelds inde in den vorm van belastingen, berokkende zichzelf daarmee maar al te vaak schade. Zal het nageslacht eens onzen tijd een dergelijken lof toezwaaien? Het valt te betwijfelen’.
Toch heeft het de Utrechtse Heuvelrug sinds Van Luttervelt niet aan positieve belangstelling ontbroken. Gebouwen zijn gerestaureerd, parken opgeknapt, lanen opnieuw ingeplant, maar sneller dan dat gaat het volbouwen van de open gedeelten, het uitdijen van de dorpskernen, het verbreden van de wegen, het kappen van oude lanen en het aanleggen van verkeersrotondes. De bedreigingen zijn legio, toch kan men nog steeds het oude stramien op de meeste plaatsen moeiteloos herkennen.
De opmerkelijke rijkdom aan cultuurhistorische elementen en de bedreigingen waaraan het gebied bloot staat, waarbij de verbreding van de A12 en de verdubbeling van de dwars door de Heuvelrug lopende spoorlijn niet de minste zijn, heeft ertoe geleid dat er extra aandacht in woord en beeld geschonken wordt aan ‘een door particulieren geschapen lustoord’, aldus Van Luttervelt, ‘zooals geen gemeenschap in Nederland ooit tot stand heeft weten te brengen’. Deze aandacht wordt samengevat in twee delen over de Utrechtse Heuvelrug, waarvan dit het eerste deel is. Het boek begint met een uitvoerige historisch-geografische inleiding over het Utrechtse Heuvelruggebied. Dan volgt een hoofdstuk over de kastelen en buitenplaatsen, gevolgd door een beschouwing over de interieurs door de eeuwen heen, mét de voorbeelden waar men ze nog kan aantreffen. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk over de parken en de tuinen van de buitenplaatsen.
In het tweede deel komt de ‘rest’ van het bouwbestand aan bod. Te denken valt aan de kerken, de woonhuizen en villa's, boerderijen, industrieel erfgoed, openbare gebouwen, gebouwen van sociale zorg en de verdedigingswerken in de vorm van de middeleeuwse stadsmuren van Rhenen en de Grebbelinie.