| |
| |
| |
Kastelen en buitenplaatsen
Het hoofdstuk over kastelen en buitenplaatsen in de Alblasserwaard is kort, omdat vrijwel niets bewaard is gebleven. Alle middeleeuwse kastelen en hun opvolgers, de 18de-eeuwse buitenhuizen, zijn gesloopt. In een enkel geval bleven er bouwfragmenten over (Giessenburg, Herlaer, Souburg, Liesveld) of zijn de kasteelterreinen nog in het landschap herkenbaar (Souburg, Langerak, Schoonenburg). Hetzelfde geldt voor de ‘lusthoven’ die vanaf de 17de eeuw binnen de vestingwal in Gorinchem tot stand kwamen.
Alleen de kleine 16de-eeuwse buitenplaats Schelluinderberg in het dorp Schelluinen ten westen van Gorinchem bestaat nog. Dat is de reden dat hieraan vrij uitvoerig aandacht geschonken wordt.
Over de stichting en geschiedenis van de middeleeuwse kastelen is doorgaans alleen bij benadering iets bekend. Zij behoorden tot de goederencomplexen van de grote territoriale heren Arkel en Uten Goye. Langerak hangt samen met Uten Goye, de rest met Arkel. Volgens de geldende genealogieën komen de heren van Herlaar en Liesveld voort uit takken van de Arkels, evenals de heren van Noordeloos. Wouter van Langerak, heer van Hagesteyn is een zoon van Gijsbert Uten Goye, landcommandeur van de Duitse Orde, genoemd omstreeks 1270. Ook Herlaar, Liesveld en Noordeloos verschijnen pas in de tweede helft van de 13de eeuw op het toneel van de regionale geschiedenis. Er is alle reden om aan te nemen dat ook hun kastelen niet ouder zijn dat de jaren zeventig van diezelfde eeuw.
Van de meeste kastelen en herenhuizen zijn in de 17de en 18de eeuw tekeningen gemaakt door topografische tekenaars als Roghman, Pronk en De Beijer, Rademaker, Tavenier, Spilman en Stellingwerf. Men kan zo een indruk krijgen van de aard en de ligging van de gebouwen. De tekeningen dienen echter met prudentie te worden geïnterpreteerd. Niet alle afbeeldingen zijn namelijk even betrouwbaar gebleken. Iets zeggen over het type van de kastelen aan de hand van die tekeningen is dus een hachelijke zaak.
Aan de rivier de Lek lagen de kastelen Ameyde of Herlaer, Langerak, Liesveld en Schoonenburg. Aan de Linge zou gelegen hebben volgens de verhalen tegenover de kerk in Arkel het oudste kasteel van de Arkels. Aan de Merwede bevond zich de burcht van de Arkels en later het grote kasteel te Gorinchem. In het midden van de Alblasserwaard lag aan de rivier de Giessen het slot Giessenburg, aan het stroompje de Noordeloos het kasteel van Noordeloos en in de meander van de Alblas bij Alblasserdam het hof te Souburg.
In historische publikaties wordt verder melding gemaakt van een ‘Huys te Donck, hebbende vier toornen; is gelegen in de Alblasserwaard ontrent Brandwijk en Bleskensgraaf. In 1575 is het van de Spanjaarden in genomen en afgebrand; doch A. 1616 weder vernieuwd en namaals noch verbeterd’ (Smids, 63). Er zijn echter geen concrete aanwijzingen dat dit kasteel daadwerkelijk heeft bestaan. Het lijkt alsof de schrijvers een vergissing gemaakt hebben met het kloostergebouw dat op de Brandwijkse Donk heeft gestaan (zie: Kerkelijke gebouwen).
| |
| |
| |
Archivalia
RDMZ, Dossiers slot Liesveld 1977-1979; 1980-1988.
| |
Literatuur
Van der Aa, diverse delen; Brouërius van Nidek, M., Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche outheden, 4, Amsterdam 1727-1733; Busch, A.J. en Carla S. Oldenburger-Ebbers, Lusthoven in Gorinchem, Gorinchem, 1990; Groningen, C.L. van, ‘Schelluinderberg, een 16de-eeuwse buitenplaats’, in De Woonstede door de eeuwen heen, 86 (1990), 3-16; Horden, A., Wij heeren van Noordeloos, Alphen aan den Rijn 1973; Labouchere; Ouweneel, G. (red.), Beschrijving van de heerlijkheid Alblasserdam door Leonardus Gerardus Herfst anno 1817, Alblasserdam 1990; Smids, L., Schatkamer der Nederlandsse oudheden; of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen (...) Vercierd met LXII verbeeldingen (...) meerendeels geteekend door Roeland Rochman. Tweede druk, Haarlem 1737; Stamkot 1982; Waale, M.J., ‘Het Arkelse kasteel in het Wijdschild bij Gorinchem’ in Oud-Gorcum Varia 1990-3, 137-148; Wyck, H.W.M. van der, De kasteeltekeningen van Roelant Roghman I, Alphen aan den Rijn 1989.
| |
Herlaer
De plaats van het huis Herlaer tussen Ameide en Tienhoven is nog uitsluitend aan de aanwezigheid van een hek aan de voet van de dijk te herkennen. Aan de Lekdijk 84 te Tienhoven staan namelijk het 18de-eeuwse toegangshek van het verdwenen huis.
Over de geschiedenis van dit kasteel is het volgende bekend. In 1312 beschouwt Diederik van Herlaer zijn huis en heerlijkheid als een leen van de bisschop van Utrecht. In 1388 werd het belegerd in een oorlog tussen Jan van Arkel en Hendrik van Vianen (Kabinet van Ned. Outheeden, 238-240). Op de plaats van het middeleeuwse kasteel is in 1730 of vlak daarna een huis gebouwd. Brouërius van Nidek schrijft in zijn uitgave van 1727-1733 nog dat het Huis ter Ameyde het vervallen huis aan de westkant van het dorp is, dat ook huis Herlaer genoemd wordt. Het 18de-eeuwse huis is vóór 1822 gesloopt.
Het staat al niet meer getekend op de kadastrale minuut van dat jaar. Van der Aa meldt in 1844 dat er op de plaats van het huis dan notebomen staan (Van der Aa, deel H (1844), 461). In de jaren dertig van deze eeuw is het huidige gebouw op de plaats van het oude huis gekomen. De hekken aan de dijk
422 Hekken bij het huis Herlaer (foto RDMZ, 1965)
| |
| |
dateren uit de tijd van dit 18de-eeuwse huis. Zij bestaan uit twee bakstenen pijlers, afgedekt met overstekende en geprofileerde natuurstenen dekplaten. Hierop zitten schildhoudende leeuwen. De wapens die met doken aan de natuurstenen schilden bevestigd waren, zijn verdwenen. Op de pijlers is de naam van het huis vermeld: ‘het huys’ en ‘herlaar’. Tussen de pijlers zitten gebogen smeedijzeren hekken, die eindigen met een rozet.
| |
Langerak
Het terrein van het kasteel Langerak ligt ten westen van de Hervormde kerk. In het terrein is het beloop van de vroegere gracht te zien, de enig overgebleven visuele herinnering aan het grote kasteel met zijn hoektorens en bijgebouwen op de voorburcht. In de 18de eeuw is de bouwtechnische staat van het middeleeuwse gebouw al niet meer optimaal. Brouërius van Nidek
423 Het kasteel Langerak, getekend door Jan de Beijer (coll. Gem. mus. Arnhem, top. atl. buiten Gelderland G.M. 1168 (nr. 57 Verhuell).
schrijft dat het slot zeer oud is, doch sedert enige jaren vertimmerd (Kabinet van Ned. Outheeden, 232). Van der Aa weet in 1846 te vermelden dat het slot aan het eind van de 18de eeuw is gesloopt (Van der Aa, deel L-M, 1846, 51). Dat zal in grote lijnen juist zijn want de kadastrale minuut van 1827 geeft op het kasteelterrein alleen een (dienst?)gebouwtje met een langgerekte plattegrond weer. Met een lijn is de omtrek van het grote kasteel aangegeven.
| |
Schoonenburg
Van het kasteel Schoonenburg is slechts een heuvel in het landschap over. De heren van de Lek beschikten over een kasteel dat stond op een heuvel ten westen van de Zijdeweg, op de grens tussen Nieuw-Lekkerland en Streefkerk. Vóór 1277 lag de burcht nog buitendijks. Met de bedijking van de Alblasserwaard is het binnendijks komen te liggen. Het lijkt waarschijnlijk dat het kasteel in verval is geraakt toen de heren in de loop van de 14de eeuw vertrokken waren. Volgens overlevering is het kasteel na 1450 gesloopt. Nadat de toren van Streefkerk in 1572 was afgebrand, schijnt die hersteld te zijn met stenen afkomstig van het kasteel.
| |
De kastelen en buitenplaatsen in en bij Gorinchem
Gorinchem had in het begin van de 13de eeuw, toen het nog viel onder de graven van Benthem en onder de heerlijkheid Wolferen, waarschijnlijk een kasteeltje. Waar dit precies gelegen moet hebben is niet duidelijk (Stamkot, 8, 9).
Nadat de overdracht van Gorinchem aan de heren van Arkel had plaats- | |
| |
gevonden
424 Het kasteel te Gorinchem met de Blauwe Toren (J. Schijnvoet naar R. Rochman (ca 1660) in Smids, Schatkamer etc., t.o. p. 20).
bouwden dezen tussen 1267 en 1290 een groot kasteel, een ‘keizerlijke burcht’ zoals die genoemd werd, in het Wijdschild, ongeveer ter hoogte van de tegenwoordige Kasteelplaats waar de Dalemse dijk de oostelijke vestingwerken nadert. Toen deze dijk in 1815 werd aangelegd is de exacte plaats teruggevonden en de fundamenten zijn opgemeten. De verbinding tussen dat kasteel en Gorinchem liep via de Burgstraat. Het voor die tijd sterke kasteel was omringd met een gracht en een aarden wal met houten palissade. Tijdens de Arkelse oorlog (1401-1412) kwam Gorinchem aan de graaf van Holland. Het kasteel in het Wijdschild werd op last van de graaf in 1412 met de grond gelijk gemaakt (Stamkot, 17; Waale, 142, 144, 146).
Aan de Merwede werd door de Hollandse graaf Willem VI een nieuw kasteel gebouwd ten zuiden van de lijn Krabsteeg-Tolsteeg. Daartoe liet hij de Wolferense poort afbreken. Het kasteel maakte deel uit van de middeleeuwse stadsversterking. Karel de Stoute, die door zijn vader Philips de Goede van Bourgondië met de stad Gorinchem begiftigd was, vatte in 1461 het plan op voor de bouw van een groot, nieuw kasteel met drie torens. Tevens wilde hij een stenen brug over de Merwede laten aanleggen, als bolwerk tegen zijn vader met wie hij in onmin geraakt was. De brug werd niet gebouwd, het kasteel slechts gedeeltelijk, aangezien vader en zoon zich in 1465 verzoenden. Het meest markante onderdeel van de werken was een grote uit natuursteen opgetrokken toren op de zuidoosthoek die dan ook ‘De Blauwe Toren’ genoemd werd (Labouchere, 55 ev; Stamkot, 36).
In 1572 werden de middeleeuwse vestingwerken gedeeltelijk geruimd om in later jaren verbeterd te worden (zie verder ‘Verdedigingswerken’). Het kasteel de Blauwe Toren was een der onderdelen van de middeleeuwse stadsversterking die het veld moest ruimen. De kostbare blauwe steen werd opnieuw gebruikt aan verschillende gebouwen in de stad en onderdelen van de verdedigingswerken.
Vanaf de 17de eeuw werd in Gorinchem binnen de nieuwe uitleg aan de westkant van de oude stad een aantal ‘lusthoven’ aangelegd. Ter plaatse van het huidige Kazerneplein lag in het begin van de 17de eeuw in een tuinaanleg een huis met bijgebouwen. De huizen werden tussen 1756 en 1771 gesloopt.
Op het terrein werd in 1826 de Willemskazerne gebouwd. Een 18de-eeuws hek aan de Struisvogelstraat in Gorinchem, fungeert nu als toegang tot het voormalige kazerneterrein. Het hek - het laatste overblijfsel van deze buitenplaats - bestaat uit hardstenen gebosseerde hekpijlers met Lodewijk
| |
| |
XIV-vazen als bekroning en smeedijzeren midden- en zijhekken. Tot 1900 stond het aan de Torenstraat tegenover de Nieuwstad. In dat jaar maakte het plaats voor een uitbreiding van de Citadelkazerne, en het hek verhuisde naar de plek waar het nu nog staat. Beide kazernes zijn inmiddels afgebroken. Het terrein doet nu dienst als parkeerplaats (Busch, 1990, 38; Van Goch, 321-322). Twee andere lusthoven lagen daar vlak bij, namelijk aan de oostkant en de westkant van de Nieuwstad. Van de tuinaanleg is niets meer over. Het huis aan de westkant werd in 1815 afgebroken, maar het huis aan de oostkant, Nieuwstad 3, bestaat nog. Het is een groot pand van drie traveeën breed en met drie bouwlagen onder een schilddak. De voorgevel is in 1884-1885 van een stucafwerking in neorenaissance-vormen voorzien. Het huis is via een deur in het rechts daarvan gelegen pand toegankelijk, de vroegere toegangspoort (Busch, 1990, 8-32).
| |
Giessenburg
Restanten van grachten en wallen, een lange oprijlaan alsmede enkele muurfragmenten markeren de plaats van het grote kasteel Giessenburg aan een bocht van de rivier de Giessen tegenover de dorpskern van Giessen-Oudekerk. Roghman geeft in het midden van de 17de eeuw het kasteel weer als een rijzige rechthoekige woontoren door water omgeven (Van der Wyck, cat. nr. 54). Op een 18de-eeuwse pentekening die bewaard wordt in de collectie Bodel Nijenhuis (port. 304 I 22) staat het kasteel Giessenburg als ruïne afgebeeld. De resten van het middeleeuwse kasteel werden in 1802 voor afbraak verkocht (Van der Aa, E-G, 843). Op de kadastrale minuut uit 1822 zijn al geen gebouwen meer getekend.
| |
Noordeloos
Ook in Noordeloos stond ooit een middeleeuws kasteel. In 1573 werd dit door de Watergeuzen in brand gestoken, aangezien er Spaanse troepen in gehuisvest waren. Gedurende anderhalve eeuw heeft het kasteel daar als ruïne gelegen. In de eerste helft van de 18de eeuw liet de toenmalige heer van Noordeloos, Hendrik van Barnevelt, op dezelfde plaats een nieuw huis
425 Het voormalig huis te Noordeloos (foto RDMZ, 1965).
| |
| |
bouwen. Tot 1880 heeft dat er gestaan. In dat jaar werd het op last van de familie Van Dam van Noordeloos vervangen door een neogotisch ‘slot’. Dit was een gebouw van vijf vensterassen breed, geheel gepleisterd, met keperbogen boven de vensters, kantelen en een ‘poortgebouw’ in de middenrisaliet. Bij het slot dat door een gracht was omgeven en via een brug toegankelijk was, hoorden lanen, wandelwegen, boomgaarden en bouw- en weilanden. Het laatste huis te Noordeloos is in 1968 afgebroken. Op die plaats verrees een moderne villa. Alleen het neogotische bruggetje is over (Horden, 6, 49, 54, 55).
| |
Hof te Souburg bij Alblasserdam
Het middeleeuwse gebouw dat volgens overlevering omstreeks 1280 is gebouwd, lag op een eilandje in de Alblas. In het midden van de 17de eeuw was het al zo deerlijk vervallen dat alleen nog maar restanten van muurwerk en fundamenten te zien waren. In 1817 was dat al niet meer het geval. Wel was en is de plaats waar het oude gebouw stond herkenbaar aan de brede gracht die er omheen loopt (Ouweneel, 1990, 20). Vlak daarbij is in de 18de eeuw een nieuw huis gebouwd, dat in 1857 door een boerderij met een rijk gedecoreerd voorhuis is vervangen.
426 Alblasserdam, Souburg.
18de-eeuws toegangshek tot het hof te Souburg aan het Kortland. De zijhekken zijn gereconstrueerd.
Schaal 1:100. Tekening T. Brouwer, 1990.
Het terrein van het 18de-eeuwse Hof Souburg ligt in de zuidoostelijke hoek van de polder Souburg bij Alblasserdam. Het was oorspronkelijk via twee toegangen aan het Kortland te bereiken: een westelijke en een oostelijke. Van de twee vrijwel identieke inrijhekken aan beide toegangen is het oostelijke hek tegenover Kortland 48 het best bewaard gebleven. De beide bakstenen pijlers staan op een natuurstenen voet en hebben een gezwenkte en geprofileerde bekroning in hardsteen met aan de straatzijde cartouches en aan landzijde schelpmotieven in Lodewijk XIV-stijl. De hoofdpijlers waren voorzien van gegroefde, bolvormige bekroningen. Oorspronkelijk waren er ook zijhekken aanwezig, die tegen een eenvoudiger bakstenen pijler eindigden. Het ijzeren hekwerk, nog aanwezig bij de oostelijke toegang, dateert van omstreeks 1930. Bij de westelijke toegang is de laatste pijler met zijhek in 1985 geamoveerd. Deze was van een gebosseerde bepleistering voorzien. De bekroningen van de beide hoofdpijlers zijn ondersteboven op lage voetstukken gezet. De hekpijlers dateren uit het midden van de 18de eeuw. Tussen 1752 en 1787 heeft de toenmalige eigenaar Mr. J.G. de Mey Souburg tot een buitenplaats verfraaid. De pijlers hebben deel uitgemaakt van deze verfraaiing.
| |
Liesveld
Van het kasteel of huis te Liesveld is wel een zeer klein gedeelte, namelijk een deel van het poortgebouw, bewaard gebleven. Over de geschiedenis is niet veel met zekerheid bekend. Brouërius van Nidek meldt dat het kasteel vanouds een van de uitmuntendste kastelen van Holland qua grootte en sterkte was. Het heet gesticht te zijn door het geslacht van Liesvelt dat ook de naam aan het kasteel heeft geschonken. Het zou gebouwd zijn in 1042. Er bestaan echter geen bronnen die deze bouwdatum bevestigen. De eerste heer van Liesvelt
| |
| |
treedt op in 1283: Arent van Liesvelt. Het kasteel wordt in 1319 een Hollands leen genoemd. Van der Aa geeft aanvullende gegevens over de geschiedenis. In 1572 zou het kasteel door Prinsgezinden in brand gestoken zijn en daarna direct weer zijn opgebouwd. Een tekening van Roelant Roghman uit 1646 laat twee vleugels van het gebouw zien met twee ronde hoektorens en een rechte. Het tussenliggende muurwerk is onversierd en wordt alleen door enkele vensters onderbroken. Een borstwering (met weergang) op een uitkragend dwergfries sluit de gevels af. Een dergelijke weergang tussen afsluitende muren komt in Nederland vanaf de 15de eeuw vaker voor (Duurstede, Hernen en Well). Het kasteel wordt door water omringd. Op de achtergrond is de omringende muur van de tuinen en de kap van het poortgebouw te zien (Van der Wyck, cat. nr. 103). Op een kaart van vijftig jaar later (ARA, Inv. Hingman II, 2457) staan het kasteel, bijgebouwen en een park afgebeeld. Het door water omgeven voorterrein is voor de helft ingenomen door een symmetrische tuinaanleg en voor de helft door bijgebouwen, bestaande uit een poortgebouw en drie vleugels. Van daaruit is via een brug het kasteel
427 Kasteel Liesveld, gewassen pentekening (151 ½ 230 mm) door C. Pronk, 1731 (coll. RPK, inv. nr.: A3084).
bereikbaar. Een tekening van Cornelis Pronk uit 1731 (coli. RPK, inv. nr. A 3084) vertoont het complex nog eens overhoeks: voorterrein en kasteel beide door water omgeven. Tijdens de grote watervloed van 1740 heeft het kasteel nog als schuilplaats gediend, maar direct daarna is het afgebroken. Het afkomend materiaal is aangewend voor de versterking van de dijk. In 1745 werd volgens Van der Aa een nieuw gebouw opgetrokken voor de drossaard en de vergadering van de hoge vierschaar. Of dat werkelijk zo was, kan bij gebrek aan gegevens niet vastgesteld worden. In ieder geval is elk spoor van het kasteel en huis thans verdwenen. Op de kadastrale minuut van 1827(?) staat de zuidelijke vleugel van het poortgebouw met drie halfronde uitbouwen in plattegrond getekend. De overige gebouwen bestaan al niet meer. Van de zuidvleugel van het poortgebouw resteert nu nog het linkerdeel dat zal dateren van de herbouw na 1572 (Kabinet van Ned. Outheden, 4, 155, met afb.; Van der Aa, deel L-M, 1846, 318).
In 1978 ontstond het plan het resterende stuk, dat koetshuis genoemd wordt, te restaureren en op een deel van de oude funderingen nieuwbouw in oude vormen te realiseren. Na enig heen en weer geschrijf tussen rijk, gemeente (beide tegen) en de opdrachtgever werd in 1979 uiteindelijk alleen tot de
| |
| |
428 Restant van het koetshuis van kasteel Liesveld (foto RDMZ, 1992).
restauratie van het ‘koetshuis’ besloten. Tussen 1980 en 1984 vond de restauratie plaats onder leiding van J. Walraad.
Het gebouw op rechthoekige plattegrond ligt onder een zadeldak met een dakschild aan de westkant. In de noordgevel zitten enige geblokte ontlastingsbogen. De zuidgevel heeft een half kruisvenster en een aantal schietgaten. De binnenmuren zijn bij de restauratie alle vervangen en een groot deel van het muurwerk is opnieuw opgetrokken. Ook de schuifvensters met roedeverdeling zijn restauratieprodukten.
| |
Schelluinderberg
In 1220 werd in het dorp Schelluinen een commanderij van de Duitse Orde gevestigd. Aanleiding voor deze vestiging was de schenking door Diederik van Altena van het patronaatsrecht van de St. Nicolaaskerk te Schelluinen aan de Duitse Orde. Nadat in 1232 in Utrecht eveneens een Duits Huis gesticht was, werd de vestiging te Schelluinen, met de overige commanderijen in de Noordelijke Nederlanden, bij de Utrechtse ingedeeld. De ‘Balije van Utrecht’ bestaat tot op de dag van vandaag.
Lange tijd is gedacht dat het Duitse Huis en het huis Schelluinderberg een en hetzelfde gebouw waren. Zuidervaart heeft echter overtuigend kunnen aantonen, dat er twee ‘stenen huizen’ in het dorp stonden: één ten noorden van de kerk: het Duitse Huis, en één ten zuiden van de kerk: de kleine buitenplaats Schelluinderberg. Het Duitse Huis te Schelluinen is in het midden van de 18de eeuw afgebroken. Op die plaats is nu een nieuwbouwwijkje verrezen. Bij werkzaamheden in de jaren '50 van deze eeuw, toen de nieuwbouw werd gerealiseerd, zijn de fundamenten van het Duitse Huis (even) aan het licht gekomen.
| |
(Bouw)geschiedenis
Jan Snouck, burgemeester van de stad Gorinchem, liet in 1546 een nieuw huis bouwen op een terrein met een bestaande woning, zeer waarschijnlijk een boerderij, dat hij in 1545 had weten te verwerven. Hij behield zijn huis in de stad aan de Langendijk. Het Schelluinse huis diende hem en zijn gezin uitsluitend als buitenverblijf.
| |
| |
429 Schelluinderberg aan de zuidzijde voor de restauratie (foto RDMZ, 1912).
Het nieuwe huis was een heel eenvoudig, zeer klein rechthoekig gebouw. Het was eigenlijk niet meer dan een zaal voorzien van een schouw met een zeskante traptoren op de zuidwesthoek. Heden ten dage valt het oudste stuk aan de buitenkant te herkennen als het deel aan de noordzijde onder een zadeldak. Ongeveer twintig jaar later liet Snouck het huis fors uitbreiden: aan de oost- en de westkant werd een smalle vleugel (thans onder lessenaardak) aangebouwd. De vleugel aan westzijde werd wat hoger en rijker uitgevoerd. Aan de achterkant werd het oorspronkelijke bouwblok zelfs verdubbeld waardoor de traptoren bijna helemaal werd ingebouwd. De zuidgevel kreeg een moderne, in- en uitzwenkende gevel. De aan twee zijden verlengde noordgevel werd helemaal met beeldhouwwerk opgesierd.
Het precieze bouwjaar van de uitbreiding is ongewis. In 1568 begon de opstand tegen het Spaanse gezag. De stad Gorinchem koos in 1572 de zijde van de prins van Oranje en in hetzelfde jaar werden in Schelluinen de kerk en het Duitse Huis in brand gestoken door de opstandelingen. Jaren bleven beide gebouwen als ruïne staan. Pas in 1593 was de toestand in het land zo gestabiliseerd dat herstel van kerk en commandeurshuis ter hand genomen werd. Het huis van de protestantse Jan Snouck was door de plunderende troepen echter ontzien. De uitbreiding zal toen al plaats gehad hebben. Na 1568 lijkt op grond van de historische gegevens onaannemelijk: de tijd was er niet naar. De toegepaste versieringen, het beeldhouwwerk in Renaissance-stijl aan de gevels, duiden evenmin op een ontstaansdatum ver na 1568. De motieven van de engeltjes in bandwerk in de frontons en het rolwerk aan de cordonlijsten, ter zijde van de medaillons met de koppen, komen voor het eerst voor in de ornamentprenten van de Vlaamse kunstenaars Cornelis Floris en Cornelis Bos in de jaren '40 van de 16de eeuw. Aan buitenarchitectuur wordt het motief van het vrij platte rolwerk in de Noordelijke Nederlanden niet vóór 1560 gevonden. Daarenboven, en dat argument is doorslaggevend, staan in de stad Gorinchem twee gedateerde huizen met zeer vergelijkbaar beeldhouwwerk: het huis ‘Dit is in Bethlehem’ uit 1566 aan de Gasthuisstraat 25 en het huis ‘'t Coemt al van God’ uit 1563 aan de Burgstraat 30. Het huis uit 1563 heeft nog laat-gotische elementen als korfbogen boven de vensters. Het rolwerk is daar uitsluitend als vullingsornament in cartouches in de bogen
| |
| |
430 Schelluinderberg aan de zuidzijde (foto RDMZ, 1975).
aangebracht. Het huis ‘Dit is in Bethlehem’ van drie jaar later laat een meer architectonische verwerking van het rolwerk zien. De ornamentatie van Schelluinderberg lijkt stilistisch tussen 1563 en 1566 in te zitten. Een datering van de uitbreiding en de toen aangebrachte decoratie omstreeks 1565 is daarom alleszins aannemelijk.
Na het overlijden van Jan Snouck in 1585 en van zijn echtgenote Anna van Sevenbergen in 1586 wordt het huis door de erven al spoedig van de hand gedaan. In de 17de eeuw zal het huis nog vaker verkocht worden. Uit 1643 dateert een koopakte waarbij het bezit precies omschreven is: er is een boomgaard met grachten rondom, waarop het huis en verdere opstallen staan. Aan de rand van het terrein, vlak bij het kerkhof staan een schuur en een poort.
Aan het eind van de 17de eeuw verandert de functie. Was het steeds een buitenhuis voor in Gorinchem wonende regenten geweest, omstreeks 1690 is het huis als pastorie bij de Hervormde kerk in gebruik. Pastorie zou het tot ver in de 20ste eeuw blijven. Pas in 1954 wordt het huis aan particulieren verkocht. In 1768 wordt gestart met een grote verbouwing. Aan de zuidoostkant wordt een vleugel bijgebouwd. Door de metselaarsbaas Kobus Wallaards en timmerman Jacob Vuurens is niet gestreefd naar een harmonische aanpassing aan het bestaande gebouw: zowel de gele baksteen als het formaat en de indeling van de vensters met roederamen waren geheel eigentijds van maat en constructie. In 1813, tijdens het beleg van Gorinchem, diende het huis als huisvesting voor de Pruisische Luitenant Kolonel Graaf Finkenstein. Dat was dan ook de reden dat Schelluinderberg werd uitverkoren als onderhandelingsplaats tussen beide strijdende partijen. Op 4 februari 1814 kon de capitulatie worden getekend. De Fransen gaven de vesting Gorinchem over. Na de capitulatie werd herstel van huis en tuin voortvarend ter hand genomen. Het is bij die gelegenheid dat in de noord- en de zuidgevel op de begane grond de ouderwetse vensters met de kleine roedeverdeling (24-ruits en 30-ruits) vervangen werden door twaalfruitsvensters. De voordeur in de noordgevel werd gemoderniseerd en kreeg een bovenlicht met gebogen roedeverdeling.
In de zaal aan de zuidkant werd de grote schouw gesloopt. Op die plaats kwam een groot venster met twaalf ruiten. Van die zaal werd bovendien een gang
| |
| |
afgescheiden. In de zuidgevel werd een toegang gemaakt met een zelfde deur als voor.
Een volgende verbouwing vindt plaats in 1834 of 1844. Aan de keuken wordt een aanbouw gemaakt waar de pomp is ondergebracht.
Het onderhoud van het gebouw was steeds een punt van zorg voor de Hervormde gemeente. In het begin van de 20ste eeuw begon het ernstige constructieve gebreken te vertonen. De afbraak van de schouw in de zaal en het venster op die plaats deed de zuidmuur naar buiten hellen. Een niet nader aangeduid bijgebouw, waarschijnlijk het oostelijke, had zich van het hoofddeel losgescheurd. De traptoren vertoonde eveneens scheuren. Dat was kennelijk al eerder geconstateerd, want in vroeger tijden was er een steunbeer tegenaan gezet om verder overhellen tegen te gaan.
In 1920 gaat de restauratie met de nodige moeilijkheden van start met als restauratie-archietect Wolter te Riele Gzn uit Deventer. Ondanks alle opmerkingen en bijstellingen van de kant van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg is het een ingrijpend werk. Alle 19de-eeuwse vensters en deuren zijn vervangen door exemplaren in ‘passender’ vormen: kruiskozijnen in het 16de-eeuwse deel en een eikehouten voordeur met ijzerbeslag. De twee grote kamers, de zaal of salon en de hal kregen een eikehouten lambrizering naar ontwerp van professor Sluyterman. Alle overige betimmeringen, deuren en kasten zijn gemaakt naar ontwerp van de architect Te Riele. Heel consequent heeft hij dezelfde fijne profilering in de kozijnen, de ramen, deuren en deurlijsten doen toepassen. Een van de weinige originele elementen die niet werden aangepakt is de eikehouten spiltrap in de traptoren. Slechts een enkele trede is vervangen. Aan de hand van de rekeningen kan gereconstrueerd worden dat de balken en hoofdbalken in de studeerkamer, de westelijke aanbouw, zijn verwijderd en weer teruggebracht, waarbij sleutelstukken zijn gemaakt. De balken met sleutelstukken in de keuken en de woonkamer zijn geheel vernieuwd. Ook de balklaag in het vertrek boven de hal is opnieuw gelegd. Alle sleutelstukken in salon, studeerkamer en hal zijn gerestaureerd. De kappen van huis en torentje werden eveneens geheel nieuw gemaakt.
Eind mei 1922 is de eerste oplevering. Toch blijken er nog zoveel gebreken te kleven aan het uiteindelijk resultaat, dat de laatste oplevering pas in december 1924 kan plaatsvinden.
Veel ingrijpende wijzigingen heeft het huis sedertdien niet meer ondergaan. In 1937 werd het gemoderniseerd: elektrische leidingen en waterleiding werden aangelegd. Na de verkoop in 1954 is het huis van een centrale verwarming voorzien.
| |
Het beeldhouwwerk
Het beeldhouwwerk aan de gevel is van mergel. Midden boven in het oudste deel van de noordgevel zitten de twee wapens van de stichter en zijn vrouw, Jan Snouck (links) en Anna van Sevenbergen (rechts). Daarnaast bevinden zich aan weerskanten medaillons met bustes van gehelmde krijgers. Tussen de ramen van de begane grond is in een rechthoekige cartouche het teken en motto van de familie Snouck te zien: een grote snoek in een ovale vatting, omgeven door bladwerk en engeltjes in bandwerk, met op een lijst het opschrift ‘int water clovc’. Ook naast het wapenteken zitten twee medaillons met koppen: een met het hoofd van een Romeins krijgsman, de ander met het hoofd van een Germaanse strijder, beiden te herkennen aan de vorm van hun helm. Boven de voordeur zit in een segmentvormig fronton een rijke renaissanceversiering bestaande uit twee vrouwenfiguren, met een gekuifd vogeltje op de knie die ieder met een hand een masker in het midden van het fronton vasthouden. In de beide hoeken is een vaasachtig voorwerp zichtbaar dat met de vrouwen door bandwerk verbonden is.
De westelijke aanbouw is ook met beeldhouwwerk getooid. Aan beide zijden van het venster op de begane grond zit een medaillon met een vrouwefiguur. De vrouw rechts symboliseert de Hoop (Spes). Zij draagt een anker op haar
| |
| |
431 Snoeck int Water Clouc (foto RDMZ, 1912).
432 De Hoop (foto RDMZ, 1912).
schouder, een kraai zit op haar hand, de vogel die met name in de Romeinse tijd met Spes geassocieerd werd. De vrouw links verbeeldt het Geloof (Fides). Zij houdt in haar linkerhand een kaars, haar rechterhand klemt zij tegen de borst, een karakteristiek gebaar voor Fides. Boven het beganegrondvenster zit een driehoekig fronton waar in het midden een engeltje in bandwerk staat, geflankeerd door twee gekuifde vogeltjes en vazen aan het uiteinde, zoals bij het fronton boven de voordeur. Naast het verdiepingvenster zitten weer twee portretmedaillons. Een vrouw rechts en een man links. Zij zijn niet van attributen voorzien, zodat het niet duidelijk is of zij iets en zo ja wat symboliseren. Boven het verdiepingvenster staat ook een driehoekig fronton waarvan de voorstelling in de loop van de tijd is vervaagd, maar waarin mogelijk een engeltje in bandwerk te herkennen viel. Tussen de begane grond en de verdieping van de westvleugel lopen fijne banden versierd met leeuwekopjes.
De voorstellingen op de frontons en op het motto van Snouck zijn duidelijk geïnspireerd op de ornamentprenten van Cornelis Bos en Cornelis Floris. Het omkrullende rolwerk, de engeltjes zonder nek, gevangen in bandwerk en de vogels met de kuifjes komen regelmatig voor op diens prenten. De medaillons hebben een andere inspiratiebron. Het hoge reliëf van de koppen en de plat uitlopende banden aan vier kanten komt eveneens voor aan de twee huizen in Gorinchem 't Coemt al van Godt' en ‘Dit is in Bethelem’.
433 Fronton boven het venster op de begane grond in de westelijke aanbouw (foto RDMZ, 1912).
|
|