| |
| |
| |
Gebouwen van sociale zorg
Vrijwel alleen in Gorinchem is, of liever was, er sprake van verscheidene historische ‘liefdadigheidsinstellingen’, gebouwen van sociale zorg. De instellingen en daarbij de gebouwen zijn bijna alle in de loop der tijd verdwenen of hebben een andere bestemming gekregen. Dit geschiedde hetzij omdat de behoefte zich niet meer voordeed - dat geldt bijvoorbeeld voor het Pesthuis en het Leprooshuis - hetzij omdat de bestaande opstallen niet meer voldeden en er nieuwe, ruimere gebouwen gezocht dan wel neergezet werden. Dat is onder andere het geval geweest bij het Ziekengasthuis, het Oude-Mannenhuis, het Diaconie-Armhuis en het R.C. Wees- en Armhuis. Van de meeste gebouwen van sociale zorg in Gorinchem: de gasthuizen, weeshuizen, armenhuizen, oude-mannen- en -vrouwenhuizen, het Pesthuis, Leprooshuis en hofjes zijn in meer of mindere mate restanten nog aanwezig. In bijna alle gevallen - alleen het Oude-Vrouwenhuis en het Burgerweeshuis hebben nog een sociale bestemming - is de ‘liefdadige’ functie komen te vervallen.
Dat laatste geldt overigens ook in de overige gemeenten in de Alblasserwaard. In Nieuw-Lekkerland werd het bejaardentehuis uit 1885 aan de Lekdijk in 1960 als raadhuis in gebruik genomen. De 19de-eeuwse diaconiewoningen naast de Hervormde kerk te Wijngaarden hebben allang hun charitatieve functie verloren en hebben na verkoop een ‘normale’ woonbestemming gekregen.
Vanouds bezat de diaconie van de Hervormde gemeente van Giessendam enkele huisjes beneden aan de Dam, schuin tegenover het gemeentehuis. Zij stonden aan een (verdwenen) steeg naar de Giessen die Pompsteeg heette. In 1908 werden de vijf woninkjes door kalkstenen huisjes aan de Damstraat
302 Het Oude Mannenhuis aan de Molenstraat vlak voor de afbraak (foto RDMZ, 1961).
| |
| |
vervangen. De huisjes bestonden uit een begane grond en een zolder onder een gemeenschappelijk zadeldak. Ieder huisje was een venster en een deur breed (Den Breejen, 177, 180).
Een overeenkomst bij de gebouwen van sociale zorg is de grootte; er moesten immers nogal wat personen in gehuisvest kunnen worden. De oudere gebouwen van sociale zorg blijken dan ook steeds uit verschillende (woon)-huizen te zijn samengetrokken. In stijl, vorm van plattegrond, bouwmassa en constructie onderscheidt dit soort gebouwen zich tot in de 19de eeuw echter niet van de woonhuizen. Diverse instellingen in Gorinchem als het Oude-Vrouwenhuis, het Oude-Mannenhuis en het Burgerweeshuis werden immers in al bestaande huizen ingericht. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw worden uitsluitend voor dat doel bestemde gebouwen van sociale zorg ontworpen.
De Gorinchemse gemeente-architect C.J. Loeven ontwierp na het midden van de 19de eeuw zowel het Ziekengasthuis aan de Haarstraat, als het R.C. Weesen Armhuis aan de Molenstraat. De overeenkomst in stijl ligt daarom voor de hand. Loeven paste aan beide gebouwen een gepleisterde gevel met risalieten en (hoek)pilasters toe in de eclectische stijl. Ook de ligging van beide gebouwen, een weinig terug en scheluw ten opzichte van de rooilijn, met een ijzeren hek als afsluiting van het voorterrein, is dienovereenkomstig.
Het een twintig jaar later tot stand gekomen bejaardentehuis aan de Lekdijk 354 te Nieuw-Lekkerland vertoont sporen van een bescheidener eclecticisme, doordat de uit baksteen opgetrokken voorgevel gesierd is met een gebosseerd gepleisterde plint en gepleisterde hoekblokken op de risalieten. Het fronton op het dakhuis van de middenrisaliet en de vorm van de acroteria op de hoekrisalieten geven een levendig aspect aan het betrekkelijk strenge gebouw.
| |
Archivalia
Archieven Rijksdienst Monumentenzorg te Zeist: Oude-Mannenhuis aan de Molenstraat 28 te Gorinchem, dossier 1939-1961; Oude-Vrouwenhuis aan de Groenmarkt 8 te Gorinchem, dossiers 1973-1979; 1981-..; Burgerweeshuis aan de Molenstraat 15 te Gorinchem, dossiers 1936-1969; 1971-1972; Vm Ziekengasthuis aan de Haarstraat 39 te Gorinchem, dossiers 1975-1977; 1980-..; Vm Diaconiehuis aan de Westwagenstraat 14 te Gorinchem, dossiers 1984-...
| |
Literatuur
Van der Aa, deel E-G (1843); Den Breejen; Busch, A.J., Huize St. Clara, 1966-1991, Gorinchem 1991; Busch, A.J., Van een oud gasthuis tot 't nieuwe gasthuis, Heusden z.j.; Dijk, R.F. van, ‘Adel voor de armen?’, in: Oud-Gorcum Varia, 23, (1992-1), 16-18; Dijk, R.F. van, ‘Van Godskamer tot zwijnestal’, in: Oud-Gorcum Varia, 15 (1989-2), 97-105; Dijk, R.F. van, ‘Naakte onnozele kinderen’, in Oud-Gorcum Varia, 22, (1991-3), 156-160; Emck, 1914; Emck 1929; Van Goch; Labouchere; Slob, J.G., Nieuw-Lekkerland in oude ansichten, Zaltbommel 1972.
| |
Het Gasthuis
De stichting van een gasthuis aan de Gasthuisstraat heet uit omstreeks 1300 te dateren. De eerste betrouwbare berichten over het bestaan van een gasthuis dagtekenen echter pas van 1331. Het complex strekte zich uit aan weerszijden van de Gasthuissteeg. In het Gasthuis werden aanvankelijk oude mannen en vrouwen verpleegd, later was het de plaats waar arme vreemdelingen konden worden opgenomen. Als patroonheilige wordt doorgaans de heilige Elisabeth (van Thüringen) genoemd. Ook is er in de 16de eeuw sprake van een patronage van St. Kathrijnen of Catharina (Busch, Gasthuis; Emck, 1914, 61). Op 13 juni 1598 werd het Gasthuis naar de Haarstraat verplaatst naar het ten gevolge van de Reformatie vrijgekomen terrein van het Begijnhof. De oude gebouwen en de bijbehorende kapel aan de Gasthuisstraat werden tot woningen verbouwd. Restanten van muurwerk met bogen en van de vroeg 15de-eeuwse kap bestaan nog steeds in de panden die aan de Gasthuisstraat 47-47A en 49 is gesitueerd.
303 Gorinchem, Gasthuisstraat 47-49. Isometrische projectie van de 15de-eeuwse kapconstructie van het middeleeuwse gebouw waarin het Gasthuis gezeten heeft. De muurplaat en de sporen zijn gedeeltelijk gereconstrueerd.
Schaal 1:250. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1991.
| |
| |
304 Het laat 16de-eeuwse poortje aan de Gasthuisstraat (foto RDMZ, 1992).
Achter de Kerk tussen de nummers 3 en 4 staat het Gasthuispoortje. Het is een vroeg 16de-eeuws, uit rode baksteen opgetrokken poortje met een geprofileerde hardstenen doorgang, afgesloten door een boog die op eenvoudige consoles rust. Hierboven zit een rechthoekige opening in het metselwerk. In de driehoekige geveltop is het jaartal 1391 gekrast. Aan de andere kant van de steeg zit, aan Gasthuisstraatzijde ook een poortje op nummer 47a. Het is een 16de-eeuws poortje van natuursteen met een gedrukte boog en een sluitsteen met een verweerd kopje.
In de loop van de tijd werd het (nieuwe) Gasthuiscomplex aan de Haarstraat steeds verbouwd en aan nieuwe behoeften aangepast. Zo werd in 1850 door de toenmalige gemeentearchitect D. Loeven aan het middeleeuwse gebouw een vleugel ontworpen. Wegens verregaande bouwvalligheid konden de middeleeuwse gebouwen echter uiteindelijk niet meer gehandhaafd blijven. Een heel nieuw hoofdgebouw verrees aan de Haarstraat naar ontwerp van C.J. Loeven, die geïnspireerd was door het Rotterdamse Coolsingelziekenhuis van bouwmeester W.N. Rose, hetgeen duidelijk tot uiting komt in de vormgeving van de voorgevel: een gepleisterde gevel met risalieten en (hoek)pilasters, gekoppelde rondboogvensters en een dwergfries onder de dakrand. Het werk werd aanbesteed op 30 maart 1866 en kon een jaar later worden opgeleverd. In 1916 was het de gemeentearchitect H.H. van Zeggeren die een volgende uitbreiding loodrecht op de vleugel van het hoofdgebouw tot stand bracht. In 1930-1931 werd opnieuw een grote uitbreiding ondernomen, waarvoor stadsarchitect B. van der Zijpp het ontwerp maakte. Het Ziekengasthuis bleef tot 1960 in gebruik. Daarna deed het tot 1971 dienst als verpleeghuis (Busch, Gasthuis). Toen ook deze functie verviel, dreigde de totale afbraak van het voor de (architectuur)geschiedenis van Gorinchem typerende gebouw. In 1978 werd het gebouw tot rijksmonument verklaard, wegens de karakteristieke voorgevel. Bij het tot stand komen van nieuwbouw in 1981 werd die dan ook daarin opgenomen.
305 het voormalig Ziekengasthuis tijdens de verbouwing, waarbij de voorgevel werd gehandhaafd (foto RDMZ, 1981).
| |
Het Vrouwenhuis, Groenmarkt 8
In 1604 werd een Oude-Vrouwenhuis gesticht in het na de Reformatie vrijgekomen patershuis van het Begijnhof aan de Haarstraat en wel naast het Gasthuis ten zuiden van het Pesthuis. Op 11 februari 1606 werd het gebouw in gebruik genomen. In de loop van de 19de eeuw werd het echter te klein. Een nieuwe locatie werd in 1865 aan de Groenmarkt 8 gevonden, een midden 18de-eeuws herenhuis dat had toebehoord aan oud-burgemeester W.A. Veruly Verbrugge. Het gebouw aan de Haarstraat werd van de hand gedaan. Op het vrijgekomen terrein werden woningen gebouwd (Labouchere, 84-85). Alle sporen van het huis aan de Haarstraat zijn nu verdwenen. Het gebouw aan de Groenmarkt daarentegen is nog steeds als ‘Vrouwenhuis’ in gebruik.
306 Het voormalig Ziekengasthuis na de verbouwing (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
307 Het Oude Vrouwenhuis aan de Groenmarkt voor de verbouwing in 1978, waarbij de buurpanden werden geamoveerd (foto RDMZ, 1976).
308 Stucwerk in de gang (foto RDMZ, 1976).
Het grote dubbele pand is ontstaan door samentrekking van drie gebouwen. Het rechtergedeelte is samengesteld uit een in het midden van de 16de eeuw tot stand gekomen dwars huisje en een daarachter gelegen 17de-eeuws gedeelte. Het dwarse huis kan op grond van de kap, de samengestelde balklaag met sleutelstukken en de aard van de telmerken omstreeks 1560 worden gedateerd. Van het 17de-eeuwse gedeelte, waarin tot 1978 de regentenkamer van het Oude- Vrouwenhuis was gevestigd, is de samengestelde balklaag op de begane grond overgebleven. Het linkerhuis was een diep huis dat in het midden van de 18de eeuw, toen het huidige gebouw werd neergezet, ingrijpend is verbouwd. Hier werd niet zoals rechts de oude kap gehandhaafd.
Wel werd er in de nieuwe kap gebruik gemaakt van oud materiaal. Bij die verbouwing werd op de begane grond een lange gang met kamers te weerszijden gemaakt. De gang werd met stucwerk en een hardstenen fonteintje versierd. Of de kamers ook van stucplafonds voorzien werden is niet meer na te gaan. Wel zijn er hier en daar restanten van de 18de-eeuwse lambrizering te vinden. Op de verdieping handhaafde men de samengestelde balklaag met sleutelstukken in het rechtergedeelte, alsmede, zoals gezegd, de kapconstructie. Toen het huis in 1865 tot Oude-Vrouwenhuis ingericht werd, zullen er ongetwijfeld aanpassingen en vernieuwingen hebben plaats gevonden. De rechtervoorkamer heeft een met bloemboeketten en slingers versierd stucplafond dat uit die tijd zal dateren.
In 1978 is het gebouw verbouwd, gepaard gaande met afbraak en nieuwbouw ter linkerzijde. Het achterste gedeelte van het oude pand is toen afgebroken en door nieuwbouw vervangen. Van de lange gang met stucwerk resteert nog maar een fragment. Het fonteintje werd verplaatst. De 18de-eeuwse houten trap met balusters werd verzaagd en weer toegepast. De schouw die in de regentenkamer stond, is naar de kamer links voor gebracht.
309 Het hardstenen fonteintje (foto RDMZ, 1976).
| |
Het voormalig Burgerweeshuis, thans huize Matthijs Marijke aan de Molenstraat 15
In 1557 schonken Matthijs Aalberts en zijn vrouw Marytje Kolff hun nieuwe woonhuis aan de Molenstraat dat zich uitstrekte tot aan de Stadswatergang, om daar, na hun dood, een weeshuis in te richten voor arme weeskinderen. Dat
| |
| |
310 De gepleisterde voorgevel van het voormalige Burgerweeshuis aan de Molenstraat (foto RDMZ, 1959).
311 De voorgevel na de restauratie (foto RDMZ, 1992).
kon al snel plaats vinden, want Matthijs stierf nog in hetzelfde jaar en zijn echtgenote een jaar later. In 1558 werd het huurpand aan de Molenstraat van Cornelis Michielsz Schimmelpenning, dat zich eveneens tot de achter de huizen van de Molenstraat en de Langendijk gelegen Stadswatergang uitstrekte, via een schenking bij het Weeshuis gevoegd. Het was voor het Weeshuis een belangrijke aanwinst, want aan dit huis was een recht van in- en uitgang verbonden over de erven der belendende percelen. Hierdoor kon men een gang bereiken die op zijn beurt op de Langendijk uitkwam. Bij vroedschapsbesluit van 17 februari 1592 werd besloten tot het maken van een steeg door het erf van de wezen (Emck, 1929, 61), waarmee een directe verbinding Molenstraat-Langendijk tot stand kwam. Hiertoe werden enige oude huizen naast het Weeshuis afgebroken. In 1565, voor de Reformatie, is er sprake van een (huis?)kapel bij het Weeshuis, waar een altaar stond. Een derde pand aan de Molenstraat werd in 1568 bij het bestaande complex gevoegd. In het achterste deel zou later een bakkerij gevestigd worden. In 1591 en 1592 werden nog eens twee (vervallen) huisjes geschonken, die achter het Weeshuis lagen. Deze werden afgebroken en het vrijkomende terrein werd als binnenplaats voor het complex gebruikt.
Arme kinderen, die wegens de beperkte capaciteit niet in het Weeshuis terecht konden, werden opgevangen door een instelling die ‘Heilige Geestkamer’ heette. De beheerders van de Heilige Geestkamer, de Heilige Geestvaderen, hadden het beheer over de Heilige Geestkapel in de Arkelstraat, van waaruit uitdelingen aan de armen gehouden werden (zie ook: Kerkelijke gebouwen). De opvang van de arme kinderen geschiedde in de 16de eeuw in een gebouw dat lag achter het huidige pand Eind 32 (Van Dijk, 1991, 156-160). In 1657 werd de stichting van de Heilige Geestarmen met die van het Weeshuis gecombineerd en de 29 Heilige Geestkinderen werden in het gebouw aan de Molenstraat opgenomen.
In 1743 vond een grote verbouwing van het Weeshuis plaats. Het rechtergedeelte van het pand werd geheel vernieuwd. Het inwendige van het
| |
| |
voorhuis werd met een middengang min of meer symmetrisch ingedeeld. Het gebouw kreeg een nieuwe aankleding en - het meest opvallend- een nieuwe voorgevel. De bestaande 16de-eeuwse gevelsteen boven de voordeur werd toen uitgebreid met de wapens van de 16de-eeuwse stichters en het jaartal 1743.
Tijdens het beleg van Gorinchem in 1813-1814 werd het Weeshuis, evenals het nabijgelegen Tolhuis en het Oude-Mannenhuis tijdelijk als opslagplaats voor oorlogsbehoeften gebruikt. In de loop van de 19de eeuw is de roedeverdeling in de ramen gewijzigd en is de gevel van een pleisterlaag voorzien (Van Goch, 84-92; Labouchere, 85).
In 1963 kwam de wens op het gebouw te restaureren en een aantal niet meer van nut zijnde ruimten te amoveren, met name de laat 19de-eeuwse gedeelten en het 16de-eeuwse achterhuis. De voorgevel zou dan van de pleisterlaag ontdaan moeten worden en de ramen moesten weer een kleine roedeverdeling krijgen, aldus het door architectenbureau Krüger uit Voorburg opgemaakte restauratieplan. De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg ging (weliswaar node maar toch) accoord met de afbraak van de aanbouwen aan de achterzijde, die zoals hierboven gezegd, merendeels dateerden van de 16de eeuw.
Men was echter zeer sterk gekant tegen het ontpleisteren van de voorgevel en het aanbrengen van een andere roedeverdeling in de ramen, waarmee een zichtbaar deel van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebouw immers zou verdwijnen. Bij het besluit de voorgestelde wijzigingen toch uit te voeren werd de doorslag gegeven door de hierna volgende stellingname van de restauratiearchitect: ‘...Zo blijkt dat de toestand van de voorgevel na ontpleistering dermate slecht is, zowel wat het metselwerk als wat de kozijnen betreft, dat de enig verantwoorde oplossing is deze in gedeelten te slopen en opnieuw op te bouwen...’. Deze technische rechtvaardiging vormde de opening om gedaan te krijgen wat men vanaf den beginne al wilde: een ontpleisterde voorgevel met roederamen in kleine ruiten. Ook in het inwendige moesten 19de-eeuwse
312 Het plafond van de regentenkamer na restauratie. De console tegen de strijkbalk dateert van 1556, de console onder de moerbalk is tijdens de restauratie bijgemaakt (foto RDMZ, 1969).
moderniseringen om architectonische redenen verdwijnen. Het stucplafond in de gang werd verwijderd, waarmee de in 1743 aangebrachte balklaag weer in het zicht kwam. In de regentenkamer was een gestuct plafond aangebracht. Daarboven zat een moer- en kinderbinten balklaag uit de bouwtijd van dit gedeelte, namelijk 1556.
Aanvankelijk lag het niet in de bedoeling dit stucplafond te verwijderen. Het bouwverslag is daar zeer duidelijk over: ‘...De verdeling van de moerbinten, die in relatie met de voormalige (lees: 16de-eeuwse) gevel heeft gestaan, zou in de huidige maat van het vertrek weinig fraai zijn. Derhalve tenderen deze onderzoekingen naar het handhaven van het gestucadoorde plafond’. Niet voor lang, want ook in dit geval wordt een aanleiding voor verwijdering gevonden. Het bouwverslag: ‘...Aangezien het bij handhaving van het bestaande gestucadoorde plafond onmogelijk was de verrotte balkeinden aan te helen en de balklaag overigens in uitstekende conditie verkeerde moet restauratie van dit plafond ten volle verantwoord genoemd worden...’. Het 19de-eeuwse plafond in de regentenkamer werd derhalve weggenomen, de bestaande schoorsteen gesloopt. Onder de strijkbalk boven de scheidingsmuur tussen de regentenkamer en het achterliggende vertrek kwamen daarbij twee elk in de breedte voor de helft weggehakte geprofileerde en geornamenteerde sleutelstukken te voorschijn die tezamen het jaartal 1556 vormden. Onder de overige moerbalken werden analoog aan deze teruggevonden exemplaren ook sleutelstukken, maar zonder decoratie aangebracht. In de regentenkamer werd een midden 17de-eeuwse schouw, afkomstig uit het Leidse Loridanshofje geplaatst. De haardplaat komt uit het Gorinchemse museum. Op de verdieping, boven de regentenkamer zijn de moerbalken vervangen. De 17de-eeuwse glas-in-lood ruitjes, ingebracht in een vertrek op de verdieping en afkomstig uit het gesloopte huis Daetselaar aan de Gasthuisstraat, zijn naar het trappenhuis verplaatst. Een bouwgeschiedenis van vier eeuwen is zo tijdens één restauratie ingrijpend en onomkeerbaar gewijzigd.
De functie van ‘Burgerweeshuis’ is sinds 1982 komen te vervallen. Sedert 1984
| |
| |
313 De gevelsteen (foto RDMZ, 1969).
314 Het 16de-eeuwse drieluik met de beide stichters (foto RDMZ, 1969).
wordt het gebouw verhuurd aan de Algemene Stichting Verzorging en Verpleging van Zwakzinnigen. In het gezinsvervangende huis wonen vijftien mensen.
Op de plaats van twee panden achter een laat 19de-eeuwse gevel aan de rechterkant is door hetzelfde architectenbureau het nieuwe gemeentearchief gebouwd. Restauratie en nieuwbouw zijn tussen 1966 en 1968 tot stand gekomen.
Het oude gebouw staat op een rechthoekige plattegrond en heeft een aan drie zijden omlopend schilddak. De nieuwbouw uit 1966-'68 is aan de achterzijde aangebouwd. Het linkergedeelte van het gebouw is nog middeleeuws en is (een deel van?) het huis uit 1556. De samengestelde balklagen van de begane grond en de constructie van de kap dateren grotendeels uit die tijd. Deuren, balklagen en kap van het rechterdeel zijn van 1743.
De bakstenen voorgevel van het vier traveeën brede gebouw werd in 1743 in deze vorm gebouwd en heeft een gedeeltelijk onder het plaveisel verdwenen hardstenen plint, natuurstenen, gebosseerde hoeklisenen op hardstenen basement en wordt afgesloten door een geprofileerde houten lijst. De roede verdeling der vensters dagtekent van de restauratie uit de jaren zestig. Boven de voordeur zit een gepolychromeerde gevelsteen, met in reliëf een weesvader en -moeder met kinderen en Christus in het midden. Op de
| |
| |
315 De 17de-eeuwse gebrandschilderde vensters in de erker boven de zij-ingang (foto RDMZ, 1969).
rechthoekige gevelsteen, die op het poortje links ‘1566’ gedateerd is, krijgen de weesjongetjes aan de linkerkant onderricht van de weesvader, rechts staan de weesmeisjes, van wie er een door de weesmoeder wordt ontluisd. Christus staat met gespreide armen tussen de twee groepen in. Eronder staat de tekst ‘ weest den weesen gedachtich: mijne rijke zult ghij syn deelachtich.’ In de 18de eeuw is de steen aan beide zijden met de wapens der stichters en de aanduiding ‘anno’ en ‘1743’ uitgebreid. In de tijdens de restauratie opnieuw opgetrokken zijgevel zijn stukken natuursteen verwerkt. Het luikje, waarin voorheen kinderen te vondeling gelegd konden worden, is aanwezig, doch vernieuwd. Functioneren kan het niet meer, want direct achter het luikje is een betonnen muur aangebracht.
Vermeldenswaard in het inwendige is de inventaris van de regentenkamer. Naast de deur hangt een midden 16de-eeuws drieluik, met op het middenpaneel het Laatste Oordeel en op de zijpanelen de stichters, omringd door patroonheiligen en weeskinderen. Hun beider wapens staan op de buitenzijde van de vleugels. Onder het middenpaneel is een bord bevestigd met een geschilderde tekst die verwijst naar de stichting van het Weeshuis en het overlijden van de opdrachtgevers. Eveneens uit de 16de eeuw, namelijk uit 1586 volgens een datering op het schilderij, dagtekent het portret van de eerste weesmoeder Hilleken de Roy op 76-jarige leeftijd, omgeven door vier weeskinderen. Boven de schouw hangt het portret van een 38-jarige regent uit 1626. Links naast de schouw is een portret van een 70-jarige weesmoeder uit 1624 met vier weeskinderen, twee jongens en twee meisjes. Uit 1657 dateert een groot schilderij met regenten en regentessen, weesvader en -moeder en 29 Heilige Geestkinderen die in dat jaar in het gebouw aan de Molenstraat werden opgenomen.
Voorts bevinden zich in het gebouw in een erker boven de zijdeur drie
| |
| |
gebrandschilderde ramen uit 1627, die afkomstig zijn uit het huis Daetselaar, dat ooit aan de Gasthuisstraat stond en een uitgang met een poortje aan de Grote Markt bezat. Na zijn ontvluchting uit het kasteel Loevestein heeft Hugo de Groot enige dagen in dit huis doorgebracht. Als herinnering aan diens ontsnapping heeft Adriaan van Daetselaar de glazen in zijn huis laten aanbrengen. Afgebeeld zijn de borstbeelden van Hugo de Goot, de staatsman Rombout Hogerbeets die samen met De Groot op Loevestein gevangen zat en de Leidse hoogleraar Thomas Erpenius. Hieronder zijn drie scènes uit de klassieke geschiedenis verbeeld, de vonnissing van Miltiades, de geschiedenis van de Romein Titus Vinius en de gevangenneming en het eerherstel van Metellus, alles als zinnebeeldige verwijzing naar de gevangenschap, de ontvluchting en het verhoopte eerherstel van De Groot. De geschiedenis van Miltiades, die ondanks zijn vele aan het vaderland bewezen diensten wegens hoogverraad beschuldigd werd en vervolgens tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld werd, is van toepassing op Hoogerbeets en De Groot, hoewel alleen de eerste in gevangenschap gestorven is. De Romein Vinius was door het driemanschap Antonius, Lepidus en Octavianus in de ban gedaan en vogelvrij verklaard. Zijn vrouw Tanusia had hem in een kist verborgen en wist met een list voor Octavianus de kist met haar echtgenoot te openen, waarna vergiffenis volgde. De overeenkomst met de situatie van Hugo de Groot ligt voor de hand. Het derde glas verhaalt de geschiedenis van Metellus, die, ondanks trouwe dienst, uit zijn ambt ontzet werd en door de Romeinse Senaat verbannen. Uiteindelijk volgde na zijn ballingschap eerherstel in zijn vaderland. De (niet geheel juiste) toespeling slaat op De Groot en niet op Erpenius. Zijn enige rol in de geschiedenis van Hugo de Groot was het zenden van boeken ten tijde van diens gevangenschap op Loevestein. De glazen zijn in de loop van de 19de eeuw naar het Weeshuis over
gebracht. Van der Aa vermeldt ze in 1843 nog in de Gasthuisstraat (Van der Aa, deel E-G, 1843, 678; Van Goch 89-92).
| |
Het voormalig R.C. Arm- en Weeshuis, Molenstraat 40
Het R.C. Armbestuur liet in 1867 een gesticht aan de Molenstraat bouwen, waarvoor de middelen door Hendrik Matthijs en zijn zuster Margaretha van Kessel gevoteerd werden. Het pand werd ontworpen door de gemeente-architect C.J. Loeven. De eerste steen werd op 1 juli 1867 gelegd. In 1869 was het gebouw gereed. Naast de huisvesting van wezen bood het gesticht ook plaats aan behoeftige oude mannen en vrouwen van de R.K. godsdienst.
316 De situering van het voormalige R.C. Arm- en Weeshuis in de Molenstraat (foto RDMZ, 1962).
| |
| |
Boven de voordeur werd een gedenksteen ingemetseld met ‘R.C. Wees- en Armhuis, gesticht in 1869 door H.M. van Kessel en M. van Kessel’. Op de begane grond bevonden zich de regentenkamer, ziekenkamer, keuken, spreekkamer, de zalen voor mannen en vrouwen en de kinderzaal. Op de verdieping lagen de slaapvertrekken (Busch, 1991, 7; Van Goch, 100-102). Het Wees- en Armhuis werd in 1879 al uitgebreid met het aangrenzende huis aan de noordkant. In 1918 werd er op de verdieping van het hoofdgebouw een kapel ingericht. In 1925 werd aan de zuidkant ter plaatse van een vervallen huis een nieuw gebouw gezet, waarin een pensionafdeling gevestigd werd (Busch, 1991, 9). In 1966 werd het pand aan de Molenstraat verlaten voor een nieuw gebouw aan de Wijnkoperstraat.
Het voormalige R.C. Arm- en Weeshuis aan de Molenstraat is een eenvoudig gebouw op rechthoekige plattegrond van twee bouwlagen en een kapverdieping hoog. Door de schuine situering ten opzichte van de straat is er ruimte voor een kleine voortuin, die door een 19de-eeuws gietijzeren hek met spijlen wordt afgesloten. De witgepleisterde eclectische voorgevel heeft gekoppelde vensters, die door een brede getoogde band omgeven worden. De gevel wordt door pilasters geleed. De gevelsteen is thans achter een beplanking verdwenen. In het inwendige zijn geen opmerkelijke zaken te vermelden. Na een verbouwing in 1991-1992 bevat het gebouw wooneenheden.
| |
Het voormalig Hervormde Diaconie-armhuis, Westwagenstraat 14
Op 26 april 1752 werd aan de Westwagenstraat het huis ‘De blauwe hemel’ aangekocht en tot Armhuis ingericht. Het huis diende als opvang van arme lieden van de ‘gereformeerde’ religie en stond onder leiding en toezicht van de diakenen der Hervormde kerk. Het bij het huis horende terrein strekte zich uit tot aan de R.K. kerk aan de Haarstraat. Bij de oprichting bestond het huis uit twee bij elkaar getrokken panden met individuele gevels en daken. In 1826 werden zij achter één voorgevel gebracht. In 1898 vond een grote verbouwing plaats. Waarschijnlijk is toen de gevel met portlandcement bepleisterd (Emck, 1914, 10; Van Goch, 92-100; Labouchere, 86). Tot 1984 is de voorgevel in die staat gebleven. In dat jaar werd vergunning verleend tot wijziging van de begane grond uitwendig. Het interieur was al eerder ten behoeve van een winkel en discotheek verbouwd.
| |
Het voormalige bejaardentehuis te Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 354
317 Voorgevel van het voormalige bejaardentehuis te Nieuw-Lekkerland (foto RDMZ, 1986).
Op 15 mei 1885 werd de eerste steen voor het gebouw L. en N. Smit's Stichting gelegd, dat zou dienen als bejaardentehuis. Tot aan de Tweede Wereldoorlog heeft het als zodanig gefunctioneerd. Nadat het daarna aanvankelijk door particulieren werd bewoond, is het gebouw op 11 maart 1960 tenslotte als raadhuis in gebruik genomen (Slob, 18).
Het grote rechthoekige, zeven traveeën brede en drie traveeën diepe pand is tegen de dijk aan gebouwd, uit baksteen opgetrokken en aan de voorzijde met pleisterwerk gesierd. Het gebouw is met een schilddak gedekt. Alleen de voorgevel is van een bescheiden decoratie voorzien. De plint is gebosseerd gepleisterd. De licht getoogde vensters hebben gebogen strekken, die met blokken zijn versierd en de midden- en hoekrisalieten worden met gepleisterde ‘hoekblokken’ verlevendigd. In de middenrisaliet is het jaartal ‘1885’ aangebracht. Het dakhuis heeft zijpilasters met verdiepte velden en een eenvoudig fronton met een gedraaide makelaar. Boven de hoekrisalieten zijn acroteria op opzetstukken aangebracht. Het inwendige is ten behoeve van de raadhuisfunctie gewijzigd.
|
|