| |
| |
| |
Inventaris van de hervormde kerken
Literatuur
Zie onder Kerkelijke gebouwen.
Met de Reformatie worden de kerkgebouwen door de protestanten voor een deel opnieuw ingericht. Van de oude inventaris wordt niet alles direct geamoveerd. Kansels, orgels, koorhekken of banken en zelfs doopvonten konden in veel gevallen deel blijven uitmaken van de inrichting van het kerkinterieur. Dat deze onderdelen in de loop van de tijd vervangen werden, was eerder een kwestie van smaak dan van ‘zuivering’. Wat wel verdween waren de altaren, altaargerei en beelden die een directe relatie met de rooms-katholieke eredienst hadden, ofwel de voorwerpen waaraan de protestant zich kon ergeren in verband met een ‘afgodische’ en ‘superstitieus’ gebruik ervan in de rooms-katholieke tijd (Van Swigchem, 129).
Inventarisstukken van voor de Reformatie zijn nauwelijks bewaard gebleven.
Het middeleeuwse doopvont uit de kerk te Noordeloos is na de Reformatie als voet voor de preekstoel gebruikt. Altaarstenen, herkenbaar aan de wijdingskruisjes die er in aangebracht zijn, zijn in enkele kerken in de vloer opgenomen (Tienhoven, Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) en Hoornaar bij de preekstoel), maar daar blijft het dan wel bij.
Meubilair en inventarisstukken uit de protestantse periode vanaf het begin van de 17de eeuw zijn in de Alblasserwaard in alle van oorsprong middeleeuwse kerken aanwezig. De 16de eeuw is in zeer bescheiden mate vertegenwoordigd door een restant van een grote koperen kroon in de kerk te Gorinchem.
229 Het middeleeuwse doopvont uit de kerk te Noordeloos als voet van de 17de-eeuwse preekstoel (foto RDMZ, 1962).
Vanaf de 17de eeuw ontwikkelde zich het typisch protestantse kerkinterieur met onder andere preekstoelen, herenbanken, kerkborden, koperwerk als kronen, lezenaars en doopbekkenhouders en zilveren en tinnen avondmaalsstellen. In de loop van de tijd treedt een aantal veranderingen in de kerkruimte op, zoals het ontstaan in de 19de eeuw van een vast bankenplan, dat mogelijk wordt doordat er niet meer in de kerk begraven wordt, maar in wezen blijft het protestants kerkinterieur ook nadien ongewijzigd.
Vanaf het begin was voor de preekstoel een centrale plaats in de ruimte voorbehouden. Bij eenbeukige kerken stond hij meestal aan de korte zijde van de ruimte opgesteld, vaak tegen een schot dat koor of torentravee van de kerk afscheidde. Bij bredere, driebeukige kerken was de plaats tegen een pijler in de middenbeuk (Ameide en Nieuwpoort). Bij Noordeloos stond (en staat) de preekstoel tegen de zuidwand, recht tegenover de noorderdwarsarm, waarin de herenbank is opgesteld. Bij de verschillende restauraties in deze eeuw is er steeds geschoven met de preekstoel om de meest ideale plaats te vinden in relatie met een zo economisch mogelijke opstelling van de banken. Bijna nergens staat de preekstoel dan ook meer op de oorspronkelijke plaats.
Om de preekstoel stond de ‘dooptuin’, een vaak fraai gebeeldhouwd hek met een deurtje of een poort met doopboog, waarbinnen zich het voorzangersbankje en banken voor de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders bevonden.
Veel van deze dooptuinen zijn bij restauraties ofwel verdwenen, of verzaagd en ingekort. In Brandwijk is van het 17de-eeuwse doophek in 1955 een voorlezersbankje gemaakt.
| |
| |
230 Interieur van de kerk van Noordeloos naar het oosten vóór de restauratie. De oplopende bankenblokken staan straalsgewijs om de dooptuin (foto RDMZ, 1964).
231 Interieur van de kerk van Noordeloos na de restauratie. De banken zijn vernieuwd en het doophek is verwijderd. De preekstoel is van de verflagen ontdaan (foto RDMZ, 1968).
Herenbanken, banken voor de ambachtsheer van een dorp zijn er vanaf de 17de eeuw. Ook deze zijn bij restauraties veelvuldig verzaagd of vereenvoudigd, maar in veel gevallen wel nog aanwezig.
In de 19de eeuw werd het begraven in de kerken verboden. Hierdoor konden vaste banken geplaatst worden, hetgeen voordien niet mogelijk was. 19de-eeuwse bankenblokken, aan de achterzijde iets oplopend zodat het Woord ook op de achterste rijen verstaanbaar was, zijn in enkele kerken bewaard gebleven.
| |
Preekstoelen
Tot het oudste meubilair in de hervormde kerken in de Alblasserwaard behoren de preekstoelen. Lang niet overal bevinden zij zich nog op hun oorspronkelijke plaats en in de oorspronkelijke opzet. Gehele of gedeeltelijke
| |
| |
vernieuwingen en veranderingen in de opstelling van het kerkmeubilair na restauratie of vergroting van het gebouw zijn daar debet aan.
In de 18de en 19de eeuw werden de meeste preekstoelen van een verflaag voorzien, meestal een houtimitatie, of een witte verflaag, maar ook waren er gemarmerde exemplaren. Bij de restauraties van de kerkgebouwen in de jaren zestig en zeventig van deze eeuw zijn zij weer schoongekrabd (in Nieuw-Lekkerland is de achterkant die niet in het zicht staat, nog steeds wit!).
In de hervormde kerken in de Alblasserwaard bleven dertien preekstoelen uit de (eerste helft van de) 17de eeuw bewaard. Vijf zijn er gedateerd. Op de preekstoel van de Hervormde kerk van Giessen-Nieuwkerk staat bovendien de maker, Jan Brouwers, vermeld.
Zij zijn alle van eikehout en zeszijdig van vorm. Zij zijn samengesteld uit een klankbord, ruggeschot met een houten of koperen knop voor de baret van de predikant, een kuip, een voet of een lampet (een beëindiging in de vorm van een grote druppel, die ook wel ‘druiper’ genoemd wordt) en een trapje. De preekstoeltrappen zijn bij restauraties altijd of geheel of gedeeltelijk vervangen. Er zijn geen oorspronkelijk bij de preekstoel horende trappen meer aangetroffen.
In de voeten zit nogal eens variatie. Diverse zijn restauratieprodukten, zoals die onder de preekstoel te Noordeloos. Vóór 1966 stond deze preekstoel op de middeleeuwse stenen doopvont, dat daarmee na de Reformatie van functie veranderd is. In 1966 is hij onder de preekstoel uitgehaald, van de verflagen ontdaan en weer in gebruik genomen.
Het kwam in de 17de eeuw vaker voor dat een niet meer gebruikte doopvont uit de voorreformatorische periode als voet voor een preekstoel werd gebruikt. In de restauratiepraktijk wordt regelmatig ertoe overgegaan gotische doopvonten ‘in ere te herstellen’ en de preekstoel van een nieuwe, ‘passender’ voet te voorzien. Het gevolg is dat er vrijwel nergens meer een dergelijk samenstel van doopvont en preekstoel is te vinden.
De kuipen worden door toogpanelen gevormd. Eenvoudige en na het midden van de 17de eeuw levendiger decoraties zijn te vinden in de zwikken van de
232 Vleugels naast het ruggeschot van de preekstoel te Hoornaar met ‘De Liefde’ en ‘Het Geloof’ (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
233 Preekstoel uit het tweede kwart van de 17de eeuw in de kerk van Wijngaarden (foto RDMZ, 1983).
panelen, op de voetlijst en op het fries van de kroonlijst. Als toegepaste ornamenten vindt men festoenen van bladeren, vruchten en bloemen en doekfestoenen, gekruiste palmtakken die Jeruzalem veren genoemd worden of beslagwerk, staande en afgewende blaasknorren en cartouches.
De hoeken van de panelen zijn voorzien van meegeknikte of overhoekse pilasters dan wel vanaf het midden van de 17de eeuw van kolommen met een fantasiekapiteel of een pilasterorde, waarbij de Ionica de voorkeur geniet. Een zekere populariteit genoot de gedraaide kolom op de hoeken van de kuip.
Dergelijke getordeerde zuilen met een Ionische orde zijn in de Alblasserwaard aan de Nieuw-Lekkerlandse preekstoel en die van Bleskensgraaf toegepast.
Figuratieve voorstellingen komen in de Alblasserwaard aan de kuip zelf, met uitzondering van kleine gevleugelde engelenkopjes in de zwikken aan de preekstoel te Giessen-Nieuwkerk, niet voor. Dit is wel het geval aan het ruggeschot. In Hoornaar wordt het ruggeschot geflankeerd door opengewerkte vleugels met ranken en een vrouwenfiguur. De vrouwenfiguur in de linkervleugel symboliseert het Geloof. In haar linkerhand houdt zij een boek met een kruis erop. Op de dwarsbalk staat ‘Geloof’ te lezen. In haar rechterhand heeft zij een palmtak. De vrouwenfiguur in de rechtervleugel symboliseert de Liefde. Op haar rechterarm houdt zij een kind en in haar linkerhand heeft zij een bloem.
Het ruggeschot van de preekstoel in de kerk van Nieuw-Lekkerland heeft vleugels in de vorm van een griffioen met bladwerk omgeven. De griffioen, half arend, half leeuw, symboliseert Christus als koning van hemel en aarde en met goddelijke en menselijke natuur. Het hoofdgestel van het ruggeschot aan de preekstoel te Oud-Alblas heeft twee consoles met leeuwekoppen. Het fries is versierd met ranken die ontspruiten uit een centrale menselijke figuur.
Over het algemeen is het ruggeschot van een preekstoel van eenzelfde toog voorzien als de kuip. Aan weerskanten is het schot dan - de bovengenoemde voorbeelden zijn uitzonderingen - met vleugels in de vorm van kunstig uitgezaagde krullen of bescheidener voluten gesierd.
Hoewel verscheidene klankborden bij restauraties in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn vervangen, heeft een aantal preekstoelen het oorspronkelijke klankbord bewaard. Alle hebben zij de vorm van een hoofdgestel. Die te Oud-Alblas, Bleskensgraaf (gedeeltelijk een restauratieprodukt) en Nieuw-Lekkerland dragen (alliantie)wapens, waarvan alleen de alliantiewapens in Oud-Alblas vooralsnog te traceren zijn: het betreffen de wapens van de ambachtsheer Adriaan van der Mijle (gestorven in 1670) en diens echtgenote Petronella van Wassenaer van Duvenvoorde, met wie hij in 1646 huwde. Vrijwel zeker zijn deze onderdelen later (tussen 1646 en 1670) aan de bestaande preekstoel toegevoegd. De wapens op het klankbord van de preekstoel te Bleskensgraaf zijn opgehangen aan festoenen en betreffen die van Ot Cornelis (met ramsschedel) en Arie Michilis (monogram AM). Deze klankborden zijn tevens op het fries rijkelijk versierd met bloem-, blad- en vruchtfestoenen (Nieuw-Lekkerland), eenvoudige festoenen en consoles met acanthusbladeren (Bleskensgraaf) en dubbele doekfestoenen en cherubkopjes op de hoeken (Oud-Alblas). Doekfestoenen, kopjes en bovendien nog een knorrenlijst sieren het fries van de preekstoel te Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg). Zij zijn echter uitzonderlijk. Over het algemeen is de versiering op het klankbord beperkt tot triglyfen op het fries.
In de 18de eeuw verandert de preekstoel in de kerken in de Alblasserwaard aanvankelijk maar weinig. Het type met de zeshoekige kuip is gehandhaafd, maar met de indeling voetlijst - toogpanelen - hoofdgestel wordt nu vrijer omgesprongen.
Uit de eerste helft van de 18de eeuw dateren de preekstoelen van Langerak en Ottoland. Uit de rekeningen van de Kerkvoogdij kan geconcludeerd worden dat de Langerakse preekstoel in de jaren 1718-1723 gemaakt werd door Johannis van Rossum uit Utrecht. De preekstoel is in zijn werkplaats in Utrecht vervaardigd en door de plaatselijke timmerman opgehaald en geplaatst. De toog op de panelen in Langerak bestaat uit snijwerk met bandwerk en ranken.
| |
| |
234 Preekstoel uit 1632 te Hoogblokland (foto RDMZ, 1983).
235 Preekstoel uit het tweede kwart van de 17de eeuw in de kerk van Oud-Alblas. Het klankbord werd in het derde kwart van die eeuw vervaardigd (foto RDMZ, 1981).
236 Preekstoel uit het midden van de 17de eeuw in de kerk van Giessen-Oudekerk (foto RDMZ, 1991).
De panelen worden door Ionische pilasters met verdiepte velden van elkaar gescheiden. Een voetlijst ontbreekt. Het ruggeschot is driedelig en bestaat uit paneelwerk door pilasters met verdiepte velden gescheiden. In het midden zijn de pilasters van Ionische kapitelen en aan de buitenzijde van consoles voorzien. Op de consoles staan initialen (zeer waarschijnlijk van de schenkers) gesneden: ‘IPN / KM’ (links) en ‘KDV / KM’ (rechts). ‘KM’ zal staan voor ‘kerkmeester’. De eindbaluster van de steektrap is versierd met een knop en bladwerk en zal tot de oorspronkelijke uitmonstering horen.
De preekstoel van Ottoland is eenvoudiger van uitvoering: het paneelwerk van de kuip wordt afwisselend beëindigd met een gebogen en een in- en uitgezwenkte afsluiting en een ruitpatroon in de zwikken. Ook hier ontbreekt de voetlijst. De hele preekstoel staat tegen een schot met aan de uiteinden lisenen die met bandwerkmotieven beschilderd zijn. Gezien de stijl kan de preekstoel heel goed dateren uit de tijd van de herbouw van de kerk, 1732.
Het is mogelijk dat de beschildering dateert van een restauratie van de kerk in 1848.
237 De Hervormde kerk van Langerak met het doophek uit 1645 en de preekstoel uit de jaren 1718-1723 (foto RDMZ, 1969).
| |
| |
238 Preekstoel uit 1658 (?) te Bleskensgraaf (foto RDMZ, 1991).
239 Preekstoel met dooptuin uit het derde kwart van de 17de eeuw in de Hervormde kerk van Nieuw-Lekkerland (foto RDMZ, 1966).
240 De door Jan Brouwers gesigneerde preekstoel uit 1684 in de kerk te Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) met doophek uit dezelfde tijd (foto RDMZ, 1977).
De kerk en inventaris van Sliedrecht werden in 1763 vernieuwd. De hele inventaris is, evenals de kerk, ontworpen door J. van Aken. De preekstoel is geheel overeenkomstig de mode van de tijd. Het Rococo-meubel vormt een eenheid met het doophek. Een bijbehorende herenbank bestaat niet meer. De ontwerptekeningen zijn bewaard gebleven in het gemeentearchief van Sliedrecht (inv. nr. 167). Op de gebombeerde kuip, waarvan de zeshoekige vorm door afgeronde hoeken verzacht is, zijn de panelen en de hoeken gesierd met gesneden rocaille- en florale motieven. Het ruggeschot met zijn gebogen vorm is ook gesierd met rocaille snijwerk. Een cartouche siert het in- en uitzwenkende klankbord. De trapbalusters zijn eveneens in opengewerkte rocaille-vormen gesneden. De voorlezenaar op de preekstoel en de onderzijde van de preekstoel zijn in een cartouchevorm uitgevoerd. Bij de restauratie van de kerk in 1964 werden de 18de-eeuwse inventarisstukken, voorzover niet geamoveerd, wit gelakt en het rocaille-werk verguld.
In de 19de-eeuw doen zich nauwelijks opmerkelijke veranderingen bij de preekstoelen voor. In Meerkerk en Nieuwpoort bevinden zich 19de-eeuwse
241 De dooptuin met preekstoel en psalmbordjes uit 1763 in de Hervormde kerk van Sliedrecht (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
preekstoelen die ongetwijfeld uit hetzelfde atelier afkomstig zijn. Hun grondplan is vierkant en zij zijn uitgevoerd in een late Lodewijk XVI-stijl. De panelen van kuip en ruggeschot zijn voorzien van medaillons waarvan de bovenzijde versierd is met afhangende festoenen van laurierbladeren aan een strik. De overhoekse pilasters hebben gesneden afhangende laurierguirlandes. Het bijbehorende klankbord is uitgevoerd als een hoofdgestel en versierd met een eier-, parel- en tandlijst. Naar de datum van vervaardiging moet in het geval van Meerkerk gegist worden: de kerk werd in 1832 ingrijpend verbouwd. Het is zeer aannemelijk dat bij die gelegenheid de preekstoel is vernieuwd. Van de preekstoel te Nieuwpoort is de schenker bekend.
Burgemeester Pieter van der Stok heeft in 1842-'43, eveneens ter gelegenheid van een ingrijpende vernieuwing van de kerk de kansel geschonken.
Opmerkelijk is de overeenkomst van beide preekstoelen met het exemplaar in de Hervormde kerk van Lexmond uit het midden van de 19de eeuw (Vijfheerenlanden, 97).
242 De 19de-eeuwse preekstoel (1832?) in de Hervormde kerk van Meerkerk (foto RDMZ, 1980).
243 De preekstoel met doophek uit 1851 in de Hervormde kerk te Gorinchem (foto RDMZ, 1991).
In de Grote kerk te Gorinchem, waarvan de inrichting dagtekent van 1851, grijpt men weer terug naar het bekende zeszijdige type. De preekstoel staat tegen de middelste pijler aan de zuidkant van het middenschip. In de preekstoel is een plaats voor een stoof ingelaten, die bestaat uit een met zink beklede bak, afgesloten met een van gaten voorziene houten deksel. De voet van de kuip met rondbogige verdiepingen gaat aan beide kanten over in de gezwenkte wangen van de twee trappen, versierd met een klimmend boogfries. Gietijzeren balusters ondersteunen de trapboom die eindigt in een krul.
Het gebouw en de inventaris van de Hervormde kerk van Boven-Hardinxveld werd tussen 1861 en 1863 geheel vernieuwd. Volgens de mode van die tijd werd de zeszijdige preekstoel met een vierkant klankbord in neogotische stijl uitgevoerd. Twee psalmbordjes in dezelfde stijl hangen aan beide zijden van de preekstoel.
| |
| |
| |
Doophekken
Een doophek of dooptuin - het woord ‘tuin’ is hier in de zin van ‘omheining’ gebruikt - staat voor of rond de preekstoel opgesteld. Binnen het hek stonden behalve de preekstoel ook de voorzangersbank en de kerkeraadsbanken.
244 Detail van het doophek uit 1645 in de kerk van Langerak (foto RDMZ, 1969).
Indien er geen ruimte voor een bank voor de voorzanger was, beperkte men zich tot een verhoging achter het hek. De lezenaar was op het hek aangebracht. De tuin was bestemd voor het vieren van bijzondere plechtigheden als de doop, soms ook voor de viering van het avondmaal en de individuele geloofsbelijdenis (Van Swigchem, 199). Het doophek is een vaak kunstig gesneden houten schot of borstwering. Men onderscheidt open en gesloten hekken. Bij de open hekken bestaat het onderste gedeelte uit paneelwerk. Het bovendeel is uit balusters of spijlen samengesteld. Het hek wordt met een hoofdgestel of alleen met een kroonlijst afgesloten.
Van de negen bewaard gebleven doophekken in de hervormde kerken in de Alblasserwaard, dateren er zeven uit de 17de, een uit de 18de en een uit de 19de eeuw. Het fraaie 17de-eeuwse doophek van Brandwijk is in 1955 tot een voorlezersbank verkleind. Nadat de gehele inventaris van de kerk te Ameide door een brand in 1953 is vernield, is zij voor een deel met oude onderdelen van elders afkomstig weer ingericht. Het 17de-eeuwse doophek dat thans in de kerk staat opgesteld is afkomstig uit de kerk te Lekkerkerk in de Krimpenerwaard.
Het doophek te Langerak is het oudst gedateerde voorbeeld. Het is van 1645.
Het jaartal staat gesneden onder een van de kopjes die de binnenkant van het hek sieren. Uit de rekeningen van de Kerkvoogdij is het volgende bekend. Het oude doophek werd verkocht. Het nieuwe werd in 1645 gemaakt door een schrijnwerker, die niet met name genoemd wordt en de plaatselijke timmerman Claes Jacobsz naar voorbeeld van het (nu verdwenen) doophek in Groot-Ammers. Het hek bestaat uit paneelwerk aan de onderzijde, gedraaide balusters (alleen aan de voorkant) en wordt door een geprofileerde lijst afgesloten. Op de hoeken staan rechte eindbalusters met een gedraaide bol. De binnenzijde van het hek is rijk versierd met getoogde panelen met schubben en ebbehouten blokjes. De zwikken zijn met snijwerk gedecoreerd. Het fries is onderverdeeld door consoles met gesneden kopjes en is overigens met ranken versierd. Op de houten doopboog staan drie gedraaide bollen.
Midden 17de-eeuws is het doophek dat in de kerk te Nieuwpoort staat.
Aangenomen wordt dat de datering van de doopboog, 1644, ook van toepassing is op het hek. Op de hoeken van het onderstel staan gecanneleerde pilasters. Het bovendeel bestaat uit dikke gedraaide balusters en wordt met een hoofdgestel met knorrenlijst op het fries afgesloten. Boven de pilasters is in het fries een console opgenomen. Op de hoeken en in het midden staan bollen.
Zeer eenvoudig, met een gesloten onderkant en een bovendeel met balusters met schachtband, is het doophek in de kerk van Wijngaarden. Het hek dateert mogelijk uit het midden van de 17de eeuw en is in een houtimitatie geschilderd.
Het doophek te Giessen-Oudekerk was tot in het begin van deze eeuw voorzien van de initialen B.A.K. en het jaartal 1658 (Voorloopige Lijst, 61). Zij zijn nu niet meer zichtbaar. Ook bij dit hek is het onderstel van paneelwerk. De traveeën zijn onderling door gecanneleerde pilasters gescheiden. Hierop staan gedraaide balusters, per travee onderbroken door een zuil en afgesloten met een geprofileerde lijst.
De doophekken van Bleskensgraaf, Nieuw-Lekkerland en Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) vormen in stilistisch opzicht een geheel met hun preekstoel. In Bleskensgraaf staat het rijk gesneden doophek voor het middelste koor van de kerk uit 1948. Op het onderstel staan getordeerde Toscaanse zuilen. Tussen de traveeën van het onderstel zijn pilasters aangebracht met bloem- en vruchtenfestoenen met wapens op de schachten. Op een van de schachten staat het monogram A.M. van Arie Michilis, dat ook op de preekstoel voorkomt. Op het deurtje van het doophek is een (18de-eeuws?) opzetstuk
| |
| |
245 Het doophek uit 1658 (?) in de kerk van Bleskensgraaf (foto RDMZ, 1991).
geplaatst met twee wapens. De datering van doophek, preekstoel en herenbank, die samen een stilistische eenheid vormen, is 1658, naar een jaartal dat op de herenbank voorkomt. In Nieuw-Lekkerland staat voor de preekstoel een eikehouten doophek uit het derde kwart van de 17de eeuw. Op het paneelwerk van de onderzijde staan getordeerde Toscaanse zuilen, dezelfde als op de hoeken van de preekstoel. Het fries is versierd met bloem- en vruchtenfestoenen. Het doophek te Giessen-Nieuwkerk wordt op stilistische gronden toegeschreven aan Jan Brouwers, die in 1684 de preekstoel vervaardigde. Ook hier is het onderstel weer van paneelwerk. Aan de westkant, de vroegere voorzijde, heeft het onderstel opgehouden draperieën. Het bovenste deel bestaat uit balusters die onderling verbonden zijn door een boogstelling met ranken in de zwikken. Het afsluitende hoofdgestel is versierd met leeuwekopconsoles en een knorrenlijst.
Het doophek uit 1763 te Sliedrecht bestaat uit een gesloten schotwerk met gebogen Rococo-vormen, de voorlezenaar op het hek heeft de vorm van een cartouche.
In de Grote kerk van Gorinchem dateert al het meubilair, preekstoel, dooptuin en bankenplan van 1851. De inrichting van de nieuw gebouwde kerk was volkomen traditioneel, dus een doophek ontbrak hier niet. Het staat voor de preekstoel in de middenbeuk van de kerk. Aan beide kanten zijn de doopbanken eraan vastgebouwd. Het doophek is samengesteld uit rechte pijlers waartussen gezwenkte en rechte delen met balusters zijn opgenomen.
| |
Banken
Banken voor de ambachtsheer, kerkelijke ambtsdragers en de gemeenteleden komen in diverse kerken nog voor, hoewel er vele bij de restauraties van de kerken in deze eeuw verdwenen zijn.
Het rijkst van uitvoering en tevens de oudste zijn de banken voor de plaatselijke heer. De ‘hoge’ bank kan gecombineerd zijn met een ‘lage’ daarvoor, die dan dienst deed voor de bedienden (Van Swigchem, 227). Deze heren- of ambachtsbanken werden niet zo gauw bij de restauraties geamoveerd. Wel werden zij opgeknapt, hetgeen over het algemeen inhield dat zij ‘in de oorspronkelijke staat’ gebracht werden, of enigszins werden verzaagd, opdat zij zouden passen in een nieuwe opstelling elders in de kerk.
De meeste herenbanken hadden een luifel. Soms zijn zij door het erop aangebrachte wapen als zodanig gemarkeerd. Luifels of hemels blijken niet altijd bewaard gebleven te zijn. De reden om van de tweevoudige herenbank in
| |
| |
Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) de luifel, die door twee zuilen gedragen werd, tijdens de restauratie in 1970-'71 te amoveren, was dat zij van grenehout was. Zij werd daardoor als niet passend beschouwd bij de eikehouten bank.
Ook bij banken in Molenaarsgraaf, Nieuwpoort en Nieuw-Lekkerland zijn de luifels verwijderd. Andersom kwam het ook voor: in de Hervormde kerk te Oud-Alblas zijn alleen de (witgeschilderde) 17de-eeuwse luifels van twee banken bewaard gebleven. Was het verzagen van banken iets dat zich regelmatig voordeed, het gebeurde ook dat er bij restauraties hele stukken bank overbleven. Zo zijn de twee enkelvoudige banken in de kerk te
246 De herenbank in de kerk van Nieuwpoort uit 1652 (foto RDMZ, 1975).
247 Laat 18de-eeuwse (?) herenbank in de kerk van Goudriaan met het wapen Tets van Goudriaan (foto RDMZ, 1991).
Tienhoven samengesteld uit onderdelen die afkomstig zijn van de 17de-eeuwse banken uit de Hervormde kerk te Vianen. Heel rigoureus is de restauratieopvatting in Noordeloos geweest. De prachtige, vroeg 18de-eeuwse herenbank was daar in zo'n slechte staat, dat men in 1968 besloten heeft er een exacte kopie van te laten maken. Ook in Bleskensgraaf werd, in 1948, een kopie van de herenbank gemaakt. De oude bank werd echter gehandhaafd.
De meeste herenbanken in de hervormde kerken in de Alblasserwaard dateren van de 17de eeuw. Die te Nieuwpoort en te Bleskensgraaf zijn gedateerd: namelijk 1652 en 1658. De banken zijn alle van een vergelijkbaar type, enkel- of tweevoudig en samengesteld uit paneelwerk met een hoog achterschot. De vroeg 17de-eeuwse banken hebben toogpanelen, gescheiden door gecanneleerde pilasters en knorrenlijsten als versiering op de friezen.
Later in de 17de eeuw is het paneelwerk onversierd.
In enkele kerken is de dispositie van doophek met aangebouwde doop- en kerkbanken nog aanwezig (Gorinchem, Langerak en Wijngaarden). De opstelling van banken van de kerkelijke ambtsdragers binnen de dooptuin is in Wijngaarden en Brandwijk heel fraai te zien. De banken lopen iets op en zijn zeer eenvoudig van uitvoering.
Vanaf de 19de eeuw, wanneer het begraven in de kerken verboden wordt, verschijnen de vaste bankenblokken in het interieur. De verscheidenheid van vormgeving van die bankenplannen wordt voornamelijk ingegeven door het type kerkgebouw. Bij de kleine, eenbeukige dorpskerken, waar de preekstoel
| |
| |
248 Ottoland, Hervormde kerk.
Bankenplan uit 1848.
Schaal 1:300. Tekening J.J. Jehee, 1990.
249 Ontwerp voor het bankenplan in de kerk van Sliedrecht uit 1763 van J. van Aken (coll. gemeentelijk archief te Sliedrecht).
met dooptuin en de daaraan gebouwde kerkeraadsbanken doorgaans tegen de oostkant stond, staat het iets oplopende bankenblok met gangpaden ertussen daar recht tegenover (Ottoland, Wijngaarden, Brandwijk). Het deel tussen de banken en dooptuin was met stoelen gevuld, die in het geval van viering van het avondmaal gemakkelijk weggenomen konden worden. Bij kerken met een andere plattegrond, hetzij driebeukig, hetzij met een of meer dwarsarmen of een centraalbouw, kon het bankenplan dienovereenkomstig worden aangepast. Hoewel weinig 19de-eeuwse bankenblokken meer resteren in de Alblasserwaard, kan er toch iets over gezegd worden, aangezien er tekeningen van oudere situaties bewaard gebleven zijn.
Voor de in 1763 vernieuwde achtzijdige kerk te Sliedrecht heeft de bouwmeester J. van Aken een ontwerp gemaakt, waarbij de preekstoel met dooptuin en aangebouwde kerkbanken aan een der lange zijden van de zeskant geplaatst werd. Straalsgewijze daaromheen projecteerde Van Aken eikehouten bankenblokken, waarbij hij het midden vrijliet voor een herenbank en losse stoelen. Toen in het begin van de 19de eeuw de ter beschikking staande ruimte niet meer voldoende was, werden aan oost- en westzijde galerijen ingebouwd, die in 1844 nog eens vergroot werden. Het ruimteprobleem bleef bestaan en in 1849 werd de kerk met een aanbouw aan noordzijde uitgebreid. Het bankenplan werd dienovereenkomstig aangepast, banken werden vernieuwd, de stoelen maakten plaats voor bankenblokken, zonder dat de 18de-eeuwse dispositie geweld werd aangedaan. Dat gebeurde pas in 1964. Alle banken werden gesloopt, met uitzondering van een deel van het herengestoelte, en door nieuwe vervangen.
In Noordeloos werden kerk en inventaris in 1846 voor een deel vernieuwd.
| |
| |
250 Een der ontwerpen uit 1846 voor een bankenplan in de kerk van Noordeloos (aanwezig in het kerkelijk archief, Noordeloos).
251 Gorinchem, Hervormde kerk (zonder toren).
Bankenplan uit 1851.
Schaal 1:300. Ongedateerde tekening van T. Brouwer, bewerkt door J.J. Jehee, 1991.
Van de verbouwing zijn verschillende tekeningen in het kerkarchief van Noordeloos bewaard gebleven, waaronder een drietal bankenplannen, die alle ongeveer op hetzelfde neerkomen: tegen de zuidgevel staat, recht tegenover de noorderdwarsarm de preekstoel met dooptuin, doopbank en kerkeraadsbanken gesitueerd. Tegenover de preekstoel zijn in de noorderdwarsarm twee blokken weergegeven. De overgebleven ruimte van schip en koor waren met blokken, hetzij evenwijdig aan, hetzij haaks op de preekstoel gevuld. Hier spreken de verschillende tekeningen elkaar tegen. Hoe de inrichting uiteindelijk is uitgevoerd is nog te zien op een foto uit 1964 van vóór de restauratie: alle, naar achteren oplopende blokken staan naar het midden van
| |
| |
de kerk, de kruising van schip, koor en dwarsarm gericht. De witgeschilderde preekstoel staat opgesteld tegen de zuidmuur en wordt door een doophek van de kerkruimte afgesloten. Toen de kerk in 1966-'67 werd gerestaureerd zijn alle kerkbanken vervangen.
De Grote kerk te Gorinchem heeft de meubilering, zoals die in 1851 tot stand kwam, nog integraal bewaard. Het bankenplan werd uitgevoerd in de destijds gebruikelijke afgeronde vormen en zoveel mogelijk vaste banken. Voor de preekstoel met dooptuin kwamen stoelen, die bij de viering van het avondmaal verwijderd konden worden. Het met deurtjes afgesloten bankenblok is omgeven door een looppad, dat bij de ingang door een smeedijzeren hek kan worden afgesloten. De dooptuin is tot achter de preekstoel doorgetrokken.
| |
Grafzerken en -monumenten
Aangezien in deze eeuw bij alle restauraties van de middeleeuwse kerkgebouwen de vloeren zijn opgenomen, liggen de oude grafzerken nergens meer op hun oorspronkelijke plaats. Zij zijn herlegd, waarbij in het ene geval meer zorgvuldigheid betracht werd dan in het andere. Schrijnend is de situatie bij de Hervormde kerk te Ameide. Hier is het merendeel der zerken (ongeveer 43 van de 50) na de restauratie volgend op de brand van 1953 niet terug
252 Grafzerken in de travee tussen kerk en toren in de Hervormde kerk te Hoogblokland (foto RDMZ, 1983).
| |
| |
gelegd, maar met onbekende bestemming afgevoerd, tot puin geslagen en ondermeer als wegverharding gebruikt (archief RDMZ).
Dat deze handelwijze zich niet alleen beperkte tot de 20ste eeuw, zal duidelijk zijn. Bloys meldt het in zijn inventarisatie uit 1922 diverse malen: ‘...Bij die gelegenheid [de vernieuwing van de kerk te Meerkerk in 1832] zijn de zerken uit de oude kerk als plaveisel voor de nieuwe gebruikt en voor een groot gedeelte in stukken gehakt...’ (Bloys, II, 212). Over de zerken in de kerk van Schelluinen: ‘...De kerk is in 1900 geheel nieuw opgebouwd. De aanwezige zerken zijn toen verhuisd naar den stal van de pastorie (het zgn. kasteel Schelluinen). Daar dienen twee zerken tot ondersteuning van den tentwagen van den predikant. Een zerk ligt omgekeerd voor den uitgang van den stal...’ (Bloys, II, 446). In Hoogblokland daarentegen werd bij de herbouw van de kerk in 1880 in de travee tussen toren en schip een vloer samengesteld van de vrijgekomen zerken. Meestal was het echter zo dat tijdens de restauratie van de kerk de gaafste exemplaren bijeen gelegd werden, bij voorkeur in het koor. In de 16de eeuw (de vroegst bewaard gebleven zerken dateren van die tijd) vindt men als decoratie randschriften met de vier evangelistensymbolen in een vierpas op de hoeken. Vanaf de 17de eeuw zijn de meeste zerken alleen van een tekst of van een tekst en wapenschilden voorzien. De wapenschilden kunnen rijk gebeeldhouwd zijn.
Wanneer de huidige situatie vergeleken wordt met de inventarisatie van P.C. Bloys van Treslong Prins, die in 1922 een overzicht publiceerde van de genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in de Zuidhollandse kerken, en wel in het bijzonder van de grafzerken en -monumenten die hij daarin aantrof, wordt duidelijk dat er sedertdien nogal wat veranderd is. Veel zerken kunnen niet meer getraceerd worden. Maar ook zijn er bij restauraties zerken ‘aan het licht’ gekomen, die voordien onder een (houten) vloer aan het oog onttrokken waren (Wijngaarden). In de kerk te Hoornaar werd in 1965 een houten vloer verwijderd, waarmee een groot aantal nog onbekende stenen tevoorschijn kwam. Had Bloys er negentien weten te traceren (Bloys I, 123-125), in 1965 kwam het totaal op 33. Bovendien werd er een rood zandstenen altaarsteen gevonden met twee wijdingskruisjes, die na de Reformatie kennelijk als grafzerk gediend had (Belonje, 1967, 117-121). Merkwaardig in het Hoornaarse geval is het feit, dat bij de reparatie van het schip in 1842 expliciet in het bestek gesteld werd dat het gebouw bevloerd moest worden met de oude voorhanden zijnde zerken en tegelen, ‘voor zoo verre die na dat zij zijn goedgekeurd hetzelve kunnen bereiken’ (Kerkelijk archief Hoornaar, inv. nr. 235: Bestek 1842, art. 6). Kennelijk is er toch een grote partij afgekeurd en onder de vloer terecht gekomen.
Naast zerken zijn (of waren) grafmonumenten te vinden in de kerken van Boven-Hardinxveld, Brandwijk, Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg), Gorinchem en Noordeloos. Het betreffen alle monumenten voor de plaatselijke (ambachts)heer en diens verwanten. Met uitzondering van het monument te Brandwijk staan (of stonden) zij in het koor opgesteld. De marmeren tombe met buste van Pompejus de Roovere werd in 1723 in de kerk van Boven-Hardinxveld opgesteld. Bij de herbouw van de kerk in 1861 werd de tombe overgeplaatst. Echter, toen de kerk in 1935 werd verbouwd, wilde men het monument daar niet meer handhaven. Het is overgebracht naar de Grote kerk te Dordrecht. De marmeren epitaaf voor Jan Wijnand Ram (overl. 1789) in het koor van de Hervormde kerk te Ameide is bij de brand van 1953 verloren gegaan. De monumenten in Brandwijk en Giessen-Nieuwkerk zijn thans vrijwel aan het oog onttrokken, omdat er in later tijd een orgel voor geplaatst is.
Alleen bij het monument in Noordeloos bestaat de ‘grafkelder’ nog. In het geval van Giessen-Nieuwkerk is de kelder bij de restauratie van 1970-'7l geruimd, toen de kerkvloer met 90 cm werd verlaagd en de grafkelder dientengevolge open zou komen te liggen. Ook in Sliedrecht is bij de restauratie van de kerk in 1964 de vloer verlaagd. De graven en de grafkelder van de familie Collot d'Escury, ambachtsheren van Sliedrecht, kwamen daardoor bloot te liggen en werden geamoveerd.
| |
| |
253 Het 14de-eeuwse grafmonument van de Van Arkels in de Grote kerk te Gorinchem (foto RDMZ, 1987).
254 Grafmonument voor Wilhelmina van Paffenrode, thans in het Gorcumse museum (foto RDMZ, 1985).
Het enige voor-Reformatorische grafmonument bevindt zich in de Grote kerk te Gorinchem. Het is de door Jan IV van Arkel opgerichte tombe voor zijn vader Jan III van Arkel († 1324) en diens eerste echtgenote Mabelia van Voorne († 1313) (Stamkot, 1982, 30). De tombe stond oorspronkelijk in het
255 Een der engelen van het grafmonument van Wilhelmina van Paffenrode (foto RDMZ, 1985).
O.L. Vrouwe koor van de oude kerk, waar vanaf de 13de eeuw de heren van Arkel werden bijgezet. Bij de afbraak van de kerk in 1844 werden de resten van deze tombe onder de vloer begraven. In 1916 werd de Arkeltombe opgedolven, gerestaureerd en in de noorderzijbeuk opgesteld. Het vermoedelijk vroeg 14de-eeuwse kalkstenen grafmonument van Jan van Arkel en diens echtgenote bestaat uit een deksteen waarop onder vroeg-gotische baldakijnen twee beelden liggen: een van een man in een maliënkolder en wapenrok met een groot schild en een leeuw aan zijn voeten en een van een vrouw in een lang gewaad en huif met twee hondjes.
Een vergelijkbaar lot onderging het 17de-eeuwse, in een grafkapel aan de noordzijde staande praalgraf van Wilhelmina van Paffenrode, geboren Van Arkel. Zij stierf in 1628. Haar graf werd in 1835, toen men de kapel afbrak, deerlijk geschonden. De brokstukken werden onder de grond gestopt waar zij in 1924 gevonden werden. Zij zijn naar het Gorinchemse museum overgebracht (Labouchere, 77). Het praalgraf van Wilhelmina was in de kerk tegen de wand opgesteld met een grafbord erachter dat door twee putti werd vastgehouden, geflankeerd door twee zuilen. De marmeren figuur van Wilhelmina ligt op een paradebed met haar hoofd op twee kussens. Zij heeft haar armen langs haar lichaam gestrekt met de handpalmen rustend op de
| |
| |
256 Epitaaf voor Cornelis de Boodt uit 1718 in de kerk van Giessen-Nieuwkerk voordat het orgel ervoor geplaatst werd (foto RDMZ, 1972).
257 Bovenste gedeelte van de epitaaf voor Samuel Onderwater uit 1821 in de kerk van Brandwijk (foto RDMZ, 1984).
slippen van haar gewaad. De twee schreiende putti zijn, enigszins geschonden, eveneens bewaard gebleven. Hoewel met name het gezicht van Wilhelmina ernstig werd beschadigd, is het duidelijk dat het beeld met de fijn gebeeldhouwde handen en het in ruime plooien vallende gewaad, waaronder de enigszins opgetrokken knieën zichtbaar zijn, van goede kwaliteit is. Wie de maker van dit grafmonument is, is helaas niet bekend. Neurdenberg oppert op stilistische gronden de mogelijkheid van een Dordts beeldhouwer, die in die tijd werkzaam was aan het beeldhouwwerk aan de poort van het Arend Maartenshofje aldaar. Het beeld is in 1982-'84 gerestaureerd (Neurdenberg, 132, 133).
Uit de 18de eeuw zijn wat meer grafmonumenten overgebleven. De grootse opzet uit de 17de eeuw van graftombes met vrijstaand beeldhouwwerk wordt losgelaten om plaats te maken voor eenvoudiger monumenten en vlakke epitafen, gedenktekens die tegen een muur werden opgesteld.
Van de bewaard gebleven epitafen lijken er twee in hun compositieschema sterk op elkaar. Die te Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) voor Cornelis de Boodt uit 1718 en te Brandwijk voor Samuel Onderwater uit 1821 bestaan beide uit een ronde boog met een tekst in het midden, die het verscheiden van de overledene memoreert. Het geheel wordt omgeven door kwartierwapens. De epitaaf in Giessen-Nieuwkerk, verscholen achter het orgel, is opgebouwd uit zwart, wit en roze marmer. De boog met stadswapens in de ronding staat op Toscaanse pilasters. Binnen de boog is een tombe verbeeld, die door twee gestileerde leeuwepoten wordt gedragen. De wapens van Cornelis de Boodt en zijn echtgenote Cornelia Droste worden door twee eenhoorns gehouden en geflankeerd door beider kwartieren.
In Brandwijk staat de hardstenen epitaaf voor Samuel Onderwater, heer van Brandwijk en Gijbeland (1748-1821) achter een in 1926 opgesteld orgel. Op de hardsteen zijn de decoraties in wit marmer geplakt. Deze epitaaf bestaat uit een voetstuk met de wapens Onderwater, Gijbeland en Brandwijk en Everwijn. In het middendeel staat een door een marmeren festoen van eikeloof omkranste tekst, die verwijst naar de functies van Samuel Onderwater. Tweemaal zestien kwartieren van Onderwater en Everwijn flankeren dit middenstuk. De epitaaf wordt met een ongedecoreerde halfronde hardstenen plaat afgesloten.
Speciale aandacht verdient het uitzonderlijke, zeer rijke grafmonument te Noordeloos, dat over de hele breedte van het koor is aangebracht en
| |
| |
258 Grafmonument van Martinus van Barnevelt uit het laatste kwart van de 18de eeuw in de kerk van Noordeloos (foto RDMZ, 1982).
waarachter zich een overwelfde grafkelder bevindt. Het grafmonument is gesticht door de ambachtsheer Martinus van Barnevelt, die leefde van 1691 tot 1775. Tot 1829 waren de Van Barnevelts ambachtsheren van Noordeloos en Overslingeland. In de grafkelder bevinden zich de stoffelijke resten van een groot aantal leden van deze familie. Aan het monument is wit marmer uit Italië en St. Anna-marmer en Namense steen uit België verwerkt. Het bestaat uit een centraal geplaatst baldakijn met een marmeren sarcofaag. Aan beide zijden zijn zeer fijn gemetselde bakstenen muren opgetrokken, waarin twee houten geprofileerde paneeldeuren in natuurstenen kozijnen, bekroond door versieringen met vergankelijkheidssymbolen als doodskoppen en gevleugelde zandlopers, toegang geven tot de beganegrondse grafkelder. Het borstbeeld van Martinus van Barnevelt siert het baldakijn. Tegen de achterwand zijn in wit marmer de kwartierwapens aangebracht en twee platen met teksten die betrekking hebben op Martinus van Barnevelt en diens tweede echtgenote Geertruyda Bruyningh (1694-1775). Zij is enige maanden na haar man gestorven. Een ijzeren hek uit dezelfde tijd van het monument sluit grafmonument en -kelder af.
| |
Kerkborden
De diversiteit aan kerkborden is groot, aangezien zij voor verschillende doeleinden vervaardigd zijn. Houten borden, in hoofdzaak beschilderd met een tekst, gingen vooral in de beginperiode na de Reformatie een belangrijke plaats in het kerkinterieur innemen.
De borden beschreven met de apostolische geloofsbelijdenis en de wet der tien geboden vertegenwoordigen thema's die door de gereformeerden steeds van groot belang werden geacht. Veelal werden deze borden aan beide kanten van de preekstoel of samen met de tekst van het Onze Vader opgehangen. In dat geval vertegenwoordigen zij een drieluik dat geloof, gebod en gebed tot uitdrukking brengt, de kern van het belijden. Een dergelijke dispositie: een preekstoel tussen kerkborden met de tien geboden en de geloofsbelijdenis is te zien in de kerken van Wijngaarden, Ottoland en Bleskensgraaf. Dan zijn er borden met (bijbel)teksten tot stichting en vermaning, borden met bekendmakingen, gedenkborden, borden met predikantenlijsten en rouwborden. Al deze typen zijn in de Alblasserwaardse kerken terug te vinden.
| |
| |
259 Psalmbordje in de kerk van Goudriaan (foto RDMZ, 1991).
260 Psalmbordje in de kerk van Molenaarsgraaf. De nummers worden aan spijkers opgehangen (foto RDMZ, 1991).
261 Psalmbord uit 1763 in de kerk van Sliedrecht (foto RDMZ, 1991).
Het psalmbord vormt in het protestantse kerkinterieur een vast onderdeel. Hierop wordt aangegeven welke psalmverzen er in de dienst aan de orde komen. Als op een dergelijk bord ook de gezangen worden aangegeven, spreekt men over een psalm- en gezangbord, dan wel een liedbord. Was de eenvoudigste versie een stuk lei waarop de koster met krijt de nummers van de verzen aantekende, de meeste (oude) bordjes zijn zwartgeverfd met letters en cijfers in goud. De laatste geven de nummers aan van de te zingen psalmen en moeten dus verhangen kunnen worden. De op houten plankjes of blikken schijven geschilderde nummers worden op de bordjes tussen richels ingeschoven of aan spijkers opgehangen. Over het algemeen zijn de psalmbordjes in de Alblasserwaardse kerken betrekkelijk eenvoudig van vorm en daardoor moeilijk dateerbaar: rechthoekig met uitgezaagde versieringen aan de bovenzijde als een klok- en golfmotief zijn de bordjes te Nieuwpoort en Goudriaan (ca 1700), een ronde bovenkant heeft het psalmbord te Wijngaarden, en varianten hierop, een ronde bovenkant met pinakeltjes geflankeerd is in Giessen-Oudekerk te zien, een uitgezaagde boven- en onderkant met bollen en pinakels hebben de psalmborden te Molenaarsgraaf. Een rijkere versie tonen de psalmborden in Groot-Ammers, die met verguld houtsnijwerk in Lodewijk XVI-vormen versierd zijn. De psalmborden van Sliedrecht zijn in een Rococo-omlijsting gevat en vormen stilistisch een geheel met de in 1763 tot stand gekomen inventaris.
Een van de voornaamste taferelen in de protestantse kerk was het tiengebodenbord.
Dit bracht met zich mee dat er aan de uitvoering van tekst en omlijsting bijzondere zorg werd besteed. Het tiengebodenbord te Noordeloos is daarvan een mooi voorbeeld. Het rechthoekige bord met opzetstukjes op de hoeken wordt met een gebroken fronton bekroond. Aan de onderzijde is een accoladevormig aanhangsel aangebracht, waarop de schenkers ‘de Jonckheit in Overslingelant’ in een sierlijke letter vermeld staan. De tien geboden zijn met dezelfde fraai gekrulde letters binnen twee geschilderde tafelen geschilderd. Rechts onder op het bord staat het jaartal 1607 vermeld. Het geheel is gevat in een geprofileerde lijst, die mogelijk in de 19de eeuw gedeeltelijk is vervangen. Het tiengebodenbord te Bleskensgraaf dateert van 1638. Hier staan de tien geboden in een architecturale omlijsting geschilderd. De schenker Henderick Eldertse (‘saliger’) en twee kerkmeesters, Aert Cornelisse en Jacop Aertse van Hoftwegen staan vermeld. In 1879 is het bord door J. de Graaf gerestaureerd. Het grote tiengebodenbord te Ottoland is gedateerd 1876, maar is gevat in een
| |
| |
262 Tiengebodenbord uit 1638 in de kerk te Bleskensgraaf (foto RDMZ, 1991).
263 Het tekst- en rouwbord uit 1603 in de kerk van Nieuwpoort (foto RDMZ, 1983).
forse lijst in (neo-)Lodewijk XIV-vormen, bekroond door een gestileerde palmet. Zoals elders zijn de tien geboden ook hier op twee tafelen geschilderd. Dit bord vormt met de 18de-eeuwse preekstoel en het bord met de apostolische geloofsbelijdenis aan de rechterkant niet alleen de al eerder genoemde trits van Geloof, Gebod en Gebed, maar tevens een stilistische eenheid.
Het tiengebodenbord en het bord met de apostolische geloofsbelijdenis te
264 Tiengebodenbord uit 1607 in de kerkte Noordeloos (foto RDMZ, 1982).
Wijngaarden zijn van dezelfde hand. Zij werden in 1882 in 18de-eeuwse stijl vervaardigd door de hoofdonderwijzer G.J. van Tongeren. De schoolmeester op het dorp was kennelijk de aangewezen figuur om de letters te schrijven en te schilderen. Ook in Bleskensgraaf geschiedde dat. Het bord met de apostolische geloofsbelijdenis vermeldt: ‘ door loven, schoolm. etc. te bleskensgrave geschreven 1778’. Beide tekstborden in deze kerk werden in 1879 door de veldwachter J. de Graaf gerestaureerd.
Borden met bijbelteksten en vermaningen vindt men in de kerken van Giessen-Oudekerk en Noordeloos. Het houten bord in aediculavorm te Giessen-Oudekerk is met gemarmerde pilasters aan beide zijden van de tekst versierd. Het jaar van vervaardiging en de maker staan vermeld: Anno 1768, J. Broedelet. In de kerk te Noordeloos hangt tegen de westelijke transeptmuur een bord in een fraaie Rococo-omlijsting, waarop enige bespiegelingen omtrent de godsdienst geschreven staan door de plaatselijke timmerman Isaac van Nes. Hij signeerde het bord met zijn initialen. Een bord in een eenvoudig beschilderde en gedeeltelijk beschreven lijst in de kerk te Nieuwpoort combineert bijbelteksten met personalia, in dit geval betrekking hebbend op het verscheiden van Gedeon Iansz. en Debora lans dochter van de Putte, die overleden in september, respectievelijk oktober 1603. Eenzelfde combinatie treft men aan op het ‘rouwbord’ van Jan Michielsz. die stierf op 29 augustus 1677. J. van Munnickhof was degene die dit Nieuwpoortse bord ‘schreef’. In de kerk van Lexmond bevindt zich eveneens een bord van de hand van Van Munnickhof (Vijfheerenlanden, 99).
Het rouwbord is verwant aan de epitaaf in die zin dat het hoort bij een graf (Van Swigchem, 267). Zij zijn als gedenktekens, van meestal tijdelijke aard, te beschouwen. Een rouwbord is zwartgeschilderd en is gesierd met de wapens van de overledene. Aan de architectuur van een rouwbord is, omdat het
| |
| |
265 Het 18de-eeuwse tekstbord over ‘De Godsdienst’ in de kerk van Noordeloos (foto RDMZ, 1982).
borden van aanzienlijke geslachten betroffen in de Alblasserwaard, veel aandacht besteed. Heel mooi is dit te zien bij de zeven 18de-eeuwse rouwborden in de kerk van Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) van leden der familie De Boodt en d'Ablaing van Giessenburg, ambachtsheren van Giessen-Nieuwkerk. Zij vertonen hetzij een draperievorm, hetzij een aediculavorm. De borden zijn versierd met vanitassymbolen als gevleugelde zandlopers, schedels met gekruiste botten en omgekeerde fakkels. De namen van de overledenen staan onder de wapens met schildhouders geschreven en worden doorgaans geflankeerd door de kwartierwapens. Een van de borden is in de 19de eeuw de overgeschilderd. In Noordeloos en Giessen-Oudekerk komen eveneens fraaie 18de-eeuwse rouwborden voor. Dat te Noordeloos dateert van 1748 en verwijst naar Antoni van Barnevelt, een zoon van Martinus van Barnevelt,
266 18de-eeuwse rouwborden van ambachtsheren en -vrouwen in de kerk van Giessen-Nieuwkerk (foto's RDMZ, 1991).
| |
| |
267 Gedenkbord uit 1776 in de kerk te Goudriaan (foto RDMZ, 1980).
wiens grote grafmonument in dezelfde kerk staat opgesteld. Dezelfde elementen zijn ook hier terug te vinden: wapen en kwartierwapens van de overledene, vanitassymbolen als een gelauwerd doodshoofd met gekruiste beenderen en een zeis, alles gevat in een rijk gesneden lijst in Lodewijk XV-vormen met rocaille-werk. Het bord te Giessen-Oudekerk van ambachtsheer Jacobus Hofman die in 1793 overleed is, opmerkelijk genoeg voor die tijd, in een late, vrij droge Rococo-stijl uitgevoerd.
Veel moderner van stijl is de ‘Gedenkzuil’, een gedenkbord dat de ambachtsheer Arnoldus Adrianus van Tets (1738-1792), vrijheer van Oud- en Nieuw-Goudriaan in 1776 in de kerk liet ophangen. De reden is in een mooi geschilderde letter uitvoerig onder het wapen van de heerlijkheid vermeld: ‘door d achtbare magistraat dezer plaatsen / alhier opgerigt tot een bewys van dankbare / nagedagtenis over het boven staande dorps- / wapen dezer beyde hoge en vryie heerlykheden / aan den zelven vereerd / door den weledel geboren gestrengen heer & mr. arnoldus / adrianus van tets vry heere van deze beyde plaatsen / & van langurak bezuiden de lecq mitsgaders raad in de / vroedschap en regeerend schepen der stad dordrecht by / zyn weledel gebn eerste in treede & receptie binnen deze / heerlykheden op den 29 mei 1776’. Aan de onderzijde slingert zich een laurierfestoen om het wapen van Van Tets. Het bord is een mooi vroeg voorbeeld, zeker voor de provincie, van zuiver neoklassicisme.
Predikantenborden, met de namen van predikanten die vanaf de Reformatie ter plaatse gestaan hebben, zijn in de meeste kerken te vinden. In Arkel zijn zij in twee neogotische lijsten opgenomen, die in 1855, met de bouw van de kerk gemaakt zullen zijn. Het grote predikantenbord te Hoornaar, dat in het torenportaal hangt, vermeldt tevens de stichting en naam van de patroonheilige.
Twee bordjes in de kerk te Nieuwpoort tenslotte zijn nog het vermelden waard. Zij vermanen de kerkganger niet eerder op te staan, alvorens de predikant de consistorie bereikt heeft. Het andere bord wijst erop dat het spuwen in de kerk verboden is!
| |
Muurschilderingen
Vrijwel niets aan muurschilderingen is bewaard gebleven in de kerken in de Alblasserwaard. Ook hier zijn met name de restauraties in de 19de en 20ste eeuw debet aan het verdwijnen. Als de balans wordt opgemaakt, luidt die als volgt: in Ameide zaten voor-Reformatorische beschilderingen op de kolommen. Door de brand van de kerk in 1953 waren zij onder de kalklagen tevoorschijn gekomen. Zij konden niet behouden blijven. Er is verder ook niets gedocumenteerd of gepubliceerd. Wel zijn er enkele (onduidelijke) foto's van gemaakt. In de 1844 afgebroken Hervormde kerk te Gorinchem waren de wanden beschilderd. De (vermoedelijk eind 14de- of 15de-eeuwse) schilderingen kwamen aan het licht toen de kerk gesloopt werd. Alleen de schilderingen in de noordoostelijke hoek van het noordertransept en op het westelijke uiteinde van de noordwand van het Onze Lieve Vrouwekoor met taferelen uit de geschiedenis van de H. Christoffel, het Oude en Nieuwe Testament zijn beschreven. De vondsten zijn in 1858 gepubliceerd onder bijvoeging van getekende afbeeldingen door L.J.F. Jansen. In het Gorcumse museum wordt een fragment bewaard.
268 19de-eeuws tekstbord in de kerk van Nieuwpoort (foto RDMZ, 1983).
In de Hervormde kerk te Molenaarsgraaf is tegen de binnenzijde van de westgevel bij de restauratie van de kerk in 1960 een vroeg 17de-eeuwse (of laat 16de-eeuwse) tekstschildering aangetroffen van de ‘Wet’, de Tien Geboden, omgeven door engelen en ranken. De schildering is niet behouden gebleven. De reden daarvan is onbekend.
In Goudriaan bleek tijdens de restauratie van het interieur van de kerk (1965-1968) dat terzijde van de muurstijlen en de vensters geschilderde bloemachtige motieven en teksten uit de 16de eeuw onder de pleisterlagen aanwezig waren. Zij zijn weer ondergewit.
| |
| |
269 Fragment van een muurschildering, afkomstig van de in 1844 afgebroken Grote kerk te Gorinchem. Het fragment wordt in het Gorcums museum bewaard (foto RDMZ, 1992).
270 Calque van een der inmiddels verdwenen muurschilderingen in de kerk van Tienhoven (collectie RDMZ).
271 Goudriaan, Hervormde kerk. Doorsnede over het schip met aanzicht van de oostelijke torenwand.
Schaal 1:150. Opmetingstekening J.J. Jehee, uit 1991.
De fragmentarische schildering zit op de torenwand van omstreeks 1550.
In de Hervormde kerk te Tienhoven waren in 1876, tijdens dringende reparaties aan het kerkgebouw, muurschilderingen ‘van zeer hoge ouderdom’ ontdekt. De muurschilderingen waren tegen de westelijke muur bij de toren aangebracht. Zij zouden dateren uit de tijd van de bouw van het koor in de eerste helft van de 15de eeuw en vóór de verhoging van de muren van het schip met kapconstructie (die er gedeeltelijk voor zat) aan het einde van de 15de eeuw. Men beschreef toen de muurschilderingen als volgt:
‘eene luimige voorstelling der helsche straf ter aanschouwing gegeven. Een groot, in het midden hoog opvlammend vuur waarboven een aantal verdoemden in een ketel zijn voorgesteld, wordt door duivels aangeblazen en opgestookt. Eene afschuwelijke duivelsfiguur met olifantskop roert den inhoud van den ketel om, een ander, geholpen door een klein duiveltje, slingert een verdoemde bij de beenen aangegrepen, naar den ketel. In den ketel vormt eene koningin, herkenbaar aan het gekroonde hoofd, de voornaamste figuur. Een andere helsche geest ter linkerzijde, sleept in een draagdoek, op den rug geplaatst en van voren met de tanden
| |
| |
bijeengehouden, verdoemden mede, welke hij met de regterhand het vuur aanwijst. Achter hem is er nog een monster ten halve zichtbaar, dat de inhoud van den zak met eene sterke vork bedreigt. Eene reusachtige pad grijnst vlak boven het hoofd van den zakdrager. Aan de rechterzijde in den hoek ziet men nog verschillende overblijfselen van figuren maar daaromtrent laat zich tot nog toe niets bepaalds zeggen’.
Zij werden desondanks overpleisterd. Tijdens de restauratie in 1958 werden de muurschilderingen ‘herontdekt’ maar niet gehandhaafd.
De enige muurschildering die in een kerkgebouw bewaard gebleven is, bevindt zich in de Hervormde kerk te Goudriaan. Tegen de oostelijke torenwand, die voorheen waarschijnlijk vanuit de kerk zichtbaar was, zit ter hoogte van de derde geleding nog steeds een schildering, die dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw. De schildering is ernstig beschadigd, toen midden in de voorstelling een lichtspleet werd gehakt, ter verlichting van de eerste torenzolder. Noodzakelijk was dit kennelijk niet, want de spleet is inmiddels weer gedicht. Op de schildering staan menselijke figuren verbeeld in geel en rood met zwarte contouren. De voorstelling kan, wegens de pleisterlaag die een deel bedekt en de slechte staat waarin het resterende deel verkeert, niet met zekerheid geduid worden. Het is mogelijk dat het een kruisdraging voorstelt: figuren met een aureool zijn rechts van de lichtspleet en een deel van het kruishout is links daarvan te zien. Opmerkelijk goed bewaard gebleven is een figuurtje dat zijn tong uitsteekt.
| |
Koper
In de hervormde kerken na de Reformatie hebben koperen voorwerpen als lezenaars, kandelaars, doopbekkenhouders, kronen en doopbogen een vooraanstaande rol gespeeld. Koper geeft aan het interieur, indien glimmend gepoetst, een rijk accent, zonder praalzuchtig te lijken (Van Swigchem, 207). Welke koperen voorwerpen kan men in het protestantse kerkinterieur en meer in het bijzonder in de Alblasserwaard nu nog aantreffen? Om te beginnen zijn dat de rechthoekige lezenaars op een draaibare arm of stam, bevestigd aan de preekstoel, waarop de geopende kanselbijbel voor de predikant ligt. In vele gevallen is ook op het doophek een lezenaar aangebracht voor de voorlezer of voorzanger. Als verlichting ten behoeve van predikant en voorzanger dienden koperen kandelaars op preekstoel en doophek. Die aan de preekstoel zijn doorgaans met een draaibare arm gemonteerd. Op het herengestoelte en de kerkbanken zijn de koperen kandelaars bescheidener van afmetingen. Zandlopers, die de predikant tijdens de preek op de tijd attendeerden, zijn eveneens aan de preekstoel bevestigd. Dat de spreektijd van de predikant tot problemen kon leiden, waaraan zelfs de Magistraat te pas moest komen, blijkt uit een besluit van de Gorcumse vroedschap van 5 september 1643: de predikanten mochten daar niet langer preken dan ‘den Santlooper uit is, op boete van een daalder’ (Emck, 1929, 74). Aan de voet of aan de trap van de preekstoel is de koperen doopbekkenhouder vastgemaakt, waarin een (koperen) doopschaal rust. Het doophek kan boven het deurtje met een koperen (of ijzeren) doopboog met gedraaide knoppen versierd zijn. Ter verlichting van de kerkruimte tenslotte dienen grote koperen kronen en de bescheidener wandarmen.
Over de herkomst en de gieters van de koperen gebruiksvoorwerpen in de Alblasserwaardse hervormde kerken is maar zeer weinig bekend. Een van de weinige uitzonderingen vormt de stam van de grote kroon te Gorinchem, waarop de naam van de Gorcumse (!) gieter en het jaar van vervaardiging gegraveerd staan (Willem vander Buercht, 1588). Het 17de-eeuwse geelgieterswerk zou uit Amsterdam kunnen komen, dat in die tijd een geelgieterscentrum voor het hele land was. Een opmerking uit 1708 in de notulen van de kerkeraadsvergadering van de Hervormde kerk van Hoogblokland, waarin medegedeeld wordt dat in Amsterdam een koopman betaald moet worden voor een kroon in de kerk, bevestigt deze veronderstelling (Kuilenburg, 83).
| |
| |
Voor de 18de eeuw is gietwerk uit Hoorn, Utrecht (?) en Rotterdam bekend. Op de preekstoellezenaar in de kerk van Giessen-Oudekerk is de naam van de Hoornse geelgieter Joan Nicolaus Derck aangebracht. De Nieuwpoortse kronen, die in 1755 vervaardigd zijn voor de Hervormde kerk van Delfshaven, maar in 1834 verkocht werden naar Nieuwpoort (gegevens uit het kerkelijk archief van Nieuwpoort), zijn gesigneerd en gedateerd door de maker Iohannes Specht uit Rotterdam. Het bovenste deel van de doopbekkenhouder te Hoogblokland kan geïdentificeerd worden met werk van de Rotterdamse geelgieter Pieter Bakker. De voorzangerslezenaar in de kerk te Nieuwpoort alsmede de preekstoellezenaar te Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit Utrecht.
Namen en/of wapens van schenkers staan vaker op de koperen voorwerpen vermeld. Een enkel stuk is daarbij gedateerd. Datering op stilistische karakteristieken van het gebruiksvoorwerp blijft problematisch, aangezien diverse gietvormen zeer lang in gebruik bleven. Versieringen als dolfijnekopjes aan kronen en doopbekkenhouders en kwabachtige ornamenten aan de lezenaars duiden in hun algemeenheid op een 17de-eeuwse vormentaal. Het kwabornament is een trant van stileren, waarbij is uitgegaan van weke, kwabachtige of zelfs op skeletten teruggaande vormen.
Deze ornamentvorm, die is voortgekomen uit het Maniërisme aan het eind van de 16de eeuw en die een groot deel van de 17de eeuw in Nederland en Duitsland heeft bestaan, is met name in de drijftechniek van de edelsmeedkunst tot ontwikkeling gekomen, maar heeft ook op de in giettechniek vervaardigde koperen objecten zijn stempel gedrukt. Juist in die techniek bleef het ornament relatief lang gehandhaafd. Gebroken voluten en grote C-voluten aan de lezenaars en de armen zijn ornamenten die vooral in de 18de eeuw toegepast zijn.
| |
Lezenaars
In bijna alle hervormde kerken zijn een of meer lezenaars bewaard gebleven. Zij zijn vrijwel altijd van koper, in een enkel geval van hout. Zo heeft de Hervormde kerk van Nieuw-Lekkerland een opmerkelijke 17de-eeuwse houten voorzangerslezenaar. De stam heeft de vorm van een leeuw, die uit een kelk drinkt, uitgevoerd in kwabachtige vormentaal. De houten lezenaars in de Hervormde kerk van Sliedrecht zijn in 1763 als integraal onderdeel van preekstoel en doophek tot stand gekomen in Rococo-stijl.
De (rechthoekige) lezenaar voor de predikant werd met een stijve of draaibare arm aan de preekstoel bevestigd door middel van zware bouten; die voor de voorzanger of -lezer werden bij voorkeur op de voorzangersbank of het doophek geplaatst. Aangezien diverse doophekken bij de 20ste-eeuwse restauratie van de kerkinterieurs verdwenen zijn, vindt men de voorzangerslezenaars thans ook herplaatst op een sokkel in de nabijheid van
272 17de-eeuwse lezenaarsarm in de kerk te Brandwijk (foto RDMZ, 1984).
de kansel (Molenaarsgraaf en Hoogblokland).
Lezenaars en armen zijn te verdelen in een aantal groepen. Identieke of vrijwel identieke exemplaren komen in de Alblasserwaard of aangrenzende gebieden regelmatig voor. Sommige typen kennen een landelijke verspreiding. Een fraaie 17de-eeuwse arm draagt de preekstoellezenaar in de kerk van Brandwijk. De lezenaar zelf is door een houten plaat aan het gezicht onttrokken. De arm met twee krullen eindigt aan de preekstoelzijde in een mooi uitgewerkt dolfijnekopje en aan de andere kant in een bloemknop. Tot zover onderscheidt hij zich niet van de gangbare 17de-eeuwse armen aan lezenaars en doopbekkenhouders. Om de arm echter kronkelt zich een geschubde slang, symbool van Het Kwaad en zijn influisteringen, dat door Het Woord overwonnen wordt. De arm is identiek aan een wandarm in het Rijksmuseum van een onbekende Nederlandse geelgieter (Dubbe, 1982, 424-425).
Van het type lezenaar dat in de 17de eeuw in de Alblasserwaard het best vertegenwoordigd is, wordt het blad gevormd door opengewerkte bladeren. Het bladwerk is symmetrisch gerangschikt aan weerskanten van een in het
| |
| |
273 Preekstoellezenaar van Ottoland (foto RDMZ, 1977).
midden geplaatste, langwerpige staaf, die is samengesteld uit verscheidene bolvormen, met aan de bovenkant een gestileerde bloemkelk of een naald. De patronen die de bladeren vormen zijn op het oog zeer gelijkend. Bij nadere bestudering blijken zij kleine verschillen te vertonen. De bladeren kunnen dik en plastisch zijn of juist meer gestileerd en plat en kunnen op een andere manier tegen elkaar aansluiten. Het middenmotief is in het ene geval wat slanker dan in het andere. De arm waarop het blad bevestigd is, kan eveneens in vorm variëren. Het is een type blad dat ook elders in Nederland veel voorkomt (voor het aangrenzende gebied zie: Vijfheerenlanden, 102-103). De vorm lijkt voor het eerst voor te komen rond het midden van de 17de eeuw (Amsterdam, Oude kerk, 1643). In 1657 levert de Amsterdamse geelgieter Elias Eliasz Vliet onder andere een dergelijke lezenaar aan de Deventer Bergkerk (Dubbe, 1980, 146). Tot in het midden van de 18de eeuw worden deze lezenaars, zonder noemenswaardige wijzigingen gemaakt (Wamel, Hervormde kerk, 1722 (Schulte, 199). In de Alblasserwaard treffen wij dergelijke lezenaars aan in de kerken van Ameide, Bleskensgraaf, Goudriaan, Groot-Ammers, Nieuwpoort, Ottoland en Wijngaarden. Zij zijn geen van alle gedateerd. Die van Goudriaan zou, volgens gegevens uit het kerkelijk archief in 1703 geschonken zijn (Van der Graaf, 145). Wel de fraaiste van dit type is de preekstoellezenaar van Ottoland. Het bladwerk is fijn van detaillering en
274 Laat 17de-eeuwse preekstoellezenaar in de Hervormde kerk te Langerak (foto RDMZ, 1971).
uitwerking. De schenksters hebben hun namen op de ranken laten graveren: ‘ eychie maartens’ en ‘ barbara maartens’. De beide dames werden in Ottoland gedoopt in respectievelijk 1642 en 1647. Hun vader Maerten IJsbrants. Verhoef overleed in 1700. Of de dames de lezenaar mogelijk geschonken hebben uit het legaat van hun vader is een veronderstelling. De reden is niet bekend. De forse arm bestaat uit twee krullen; tegen de lezenaar eindigt hij met een bloemknop, aan preekstoelzijde met een dolfijnekopje in de krul bij de aanhechting.
De lezenaars in de kerken van Wijngaarden, Goudriaan en Bleskensgraaf hebben alle drie dezelfde arm. Het is een geknikte arm in kwabstijl, die van onderen in een krul uitloopt en van boven met een stam van kraakbeenornament vastzit aan het blad. In de Hervormde kerk van Nieuwland (Vijfheerenlanden) bevindt zich een identiek exemplaar. De voorzangerslezenaar te Ameide, aangebracht na de brand en restauratie van de kerk (1953-1955), is een weelderiger uitvoering van dit type. Een midden 18de-eeuwse variant op dit type lezenaar is in de Grote Kerk van Gorinchem te vinden: op de preekstoel en het doophek staan twee identieke lezenaars waarvan het blad is samengesteld uit symmetrisch geordende ranken en banden rond een aanhechtstaaf in kwabstijl (doophek) en een gebroken voluut (preekstoel).
275 Laat 17de-eeuwse voorzangerslezenaar in de Hervormde kerk te Hoogblokland (foto RDMZ, 1983).
Een laat 17de-eeuws type lezenaar treft men aan in de kerken van Noordeloos (twee exemplaren) en Langerak. Binnen een smalle rechthoekige omlijsting (in Langerak met ongelijk afgeschuinde bovenhoekjes) zijn vier geschulpte voluten symmetrisch gerangschikt. De voluten lopen uit in dolfijnekopjes, een kenmerkend 17de-eeuws gegeven. Zij zijn bovendien verrijkt met omkrullende acanthusbladeren. Een zelfde exemplaar is in de kerken van Zijderveld en Beusichem te vinden. De laatste is in 1700 geleverd (De Vijfheerenlanden, 103; De Beaufort, 77, 78, afb. 53). De arm van de beide preekstoellezenaars bestaat uit een geprofileerde stam van drie bollen, waaraan een beweegbare, langgerekte S-vormige arm zit die aan de ene zijde in een krul met dolfijnekop eindigt en aan de andere zijde uitloopt in een bloemkelk. Hierop staat een stam met ranken in kwabstijl, waaraan het blad is bevestigd. De arm van de preekstoellezenaar in de kerk van Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) is hieraan gelijk.
Een uitzonderlijk exemplaar is de Hoogbloklandse voorzangerslezenaar. Binnen een vrij brede rechthoekige gladde omlijsting is een putto, die een blad met vruchten torst ten halve lijve weergegeven te midden van symmetrisch geschikte ranken. Waarschijnlijk is deze lezenaar, hoewel er niets meer van kwabornament te onderkennen valt, nog laat 17de-eeuws.
Figuratieve voorstellingen op de lezenaars zijn overigens zeldzaam in de
| |
| |
276 Voorzangerslezenaar uit 1686 in de Hervormde kerk van Bleskensgraaf (foto RDMZ, 1991).
Alblasserwaard. De voorzangerslezenaar van Ottoland vertoont binnen een rechthoekige bewerkte rand platte ranken met een klimmende leeuw in het midden. Over een datering dan wel een schenker van deze toch betrekkelijk ongewone lezenaar is niets definitiefs bekend. Ook het kerkelijk archief geeft hieromtrent geen opheldering. Een identiek stuk bevindt zich in de Engelse Presbyteriaanse kerk op het Begijnhof te Amsterdam. Deze lezenaar is in 1689 door Willem en Mary geschonken.
De voorzangerslezenaar op het doophek te Bleskensgraaf bestaat uit acht elkaar kruisende, golvende staven binnen een eveneens golvende rechthoekige rand. De voet is in kwabstijl met kraakbeenornament. Dit is een van de weinige lezenaars in de Alblasserwaard die is gedateerd. Aan de onderkant staat de (slecht leesbare) inscriptie ‘gifte der caleesunri (?) van bleskens grave ao 1686’. Hetzelfde type lezenaar, maar ongedateerd, is te vinden in de Hervormde kerken van de nabijgelegen dorpen Waspik en Besoijen. Die van Waspik is in 1715 aangekocht.
Van de preekstoellezenaar in Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) is de schenker bekend, namelijk Wouter Jansen van Pelt, maar naar de vervaardigingsdatum kan uitsluitend gegist worden. Het rechthoekige blad van de lezenaar bestaat uit vrij ‘vlezige’, symmetrisch gerangschikte ranken in kwabstijl. Aan de arm die, zoals gezegd, identiek is aan die te Noordeloos en Langerak, hangt een schildje met de inscriptie: ‘ petri iv. 25. het woort des heeren blijf in der eewicheyt wouter jansen van pelt’. Andere voorbeelden van dit type lezenaar in Zuid-Holland bevinden zich in de Hervormde kerken te Rockanje
277 Preekstoellezenaar uit ca 1700 in de Hervormde kerk te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1991).
en Heenvliet (Don, 147, 148). Met name in de provincie en de stad Utrecht komt deze lezenaar voor, te weten in de kerken te Nigtevegt, Vreeland en Westbroek en in de stad Utrecht in de Jacobikerk, de Buurkerk en de Pieterskerk. Dit type lezenaar is derhalve mogelijk van Utrechtse origine. Een vervaardiger is echter in geen van de bovengenoemde gevallen bekend. Het motief van een rechthoekige lezenaar met al dan niet binnen een omlijsting gerangschikte, symmetrisch geplaatste ranken loopt door tot in de 18de eeuw. Bij de preekstoellezenaar van Nieuw-Lekkerland is het acanthusbladwerk, met druiventrossen midden boven, fijner van bewerking. In het midden is een krans van bladwerk waarbinnen de letters nlkl (= Nieuw-Lekkerland). De lezenaar is op de rand gedateerd 1721. Uit de eerste helft van de 18de eeuw zullen ook de beide lezenaars in de kerk van Molenaarsgraaf stammen. Zij zijn identiek aan die in de Hervormde kerken van Maasbommel (Schulte, 294), Lienden (De Beaufort, 326, afb. 301) en Veghel. De laatste draagt het jaartal 1751. De lezenaar bestaat uit symmetrisch geplaatste ranken in C-voluten rond een driedelig gelobd middenstuk. Hij is bevestigd aan een draaibare arm, die de vorm heeft van een
278 Preekstoellezenaar uit 1766 in de Hervormde kerk van Hoogblokland (foto RDMZ, 1983).
gebroken voluut en vast zit aan een geprofileerde stam in vaasvorm. De gebroken voluutvorm van de arm komt bij de voorzangerslezenaar terug in de voet.
Vlakker en minder fantasievol van uitvoering is de Nieuwpoortse voorzangerslezenaar die op het doophek staat. De ranken zijn bijna alle gestileerd tot C-voluten rond een vlak middenstuk. Deze lezenaar dagtekent waarschijnlijk uit de tweede helft van de 18de eeuw. Van dit type zijn in de betrekkelijk nabije omgeving drie gedateerde exemplaren bekend. In de hervormde kerk te Westbroek (provincie Utrecht) is de voorzangerslezenaar voorzien van een schildje met inscriptie en het jaartal 1777. De preekstoellezenaar in de Oude kerk te Zeist is in 1785 geleverd (Van Eekeren, 176-177). De preekstoellezenaar in de kerk te Wijk bij Duurstede is blijkens een inscriptie in 1792 geschonken. Andere, niet gedateerde exemplaren van dit type bevinden zich in de kerken te Wijk bij Duurstede (voorzangerslezenaar) en Bunnik (voorzangerslezenaar), zodat het type, onder het nodige voorbehoud, als Utrechts te betitelen is.
Zonder twijfel ontstaan in de 18de eeuw en tot in de 19de eeuw in het hele land voorkomend is het type lezenaar, waarvan het blad is opgebouwd uit grote, ruggelings geplaatste en naar elkaar toegewende C-voluten, die symmetrisch zijn gerangschikt. In het midden, direct boven het aanhechtingspunt van de
| |
| |
279 Preekstoellezenaar uit 1770 in de Hervormde kerk te Giessen-Oudekerk (foto RDMZ, 1991).
arm is het blad voorzien van een gepunt eikeblad. In de kerken van Arkel, Giessen-Oudekerk, Hoogblokland en Oud-Alblas komt dit type voor. Alleen die van Hoogblokland kan op grond van een archiefstuk gedateerd worden: 1766 (Kuilenburg, 84). Geen van deze lezenaars heeft draaibare armen. Die van Arkel en Hoogblokland zijn identiek: twee langgerekte C-vormen die aan beide zijden eindigen met een krul. In Hoogblokland is de arm tegen de preekstoel op een cartouche-vormige plaat bevestigd. De arm van de lezenaar in Oud-Alblas heeft een vorm die geïnspireerd lijkt op een mouw van stof. Dit type lezenaar is waarschijnlijk Rotterdams.
Een fraaie preekstoellezenaar is aanwezig in de kerk van Giessen-Oudekerk. Hij dateert van 1770 en is vervaardigd door Joan Nicolaus Derck afkomstig uit Hoorn. Het blad is trapeziumvormig en is samengesteld uit rankvormige C-voluten. In het midden zijn de alliantiewapens van Jacobus Hofman en diens echtgenote aangebracht. Zij zullen de schenkers van de lezenaar zijn. Met een korte voluutvormige arm is de lezenaar aan de preekstoel bevestigd. Een inscriptie vermeldt: ‘joan nicolaus derck me fecit horna Ao 1770’.
Opmerkelijk is de overeenkomst in vormentaal met die van de leuning van de preekstoel in de Grote kerk van Dordrecht. Deze werd in 1759 door de Amsterdamse geelgieter Piter Rokkers gegoten (Jensma, 14, 26, 56, 71). Hieruit blijkt dat de geelgieters in den lande gebruik maakten van kennelijk algemeen bekende en gedurende lange tijd in zwang zijnde vormen. Uit het midden van de 19de eeuw dateren de beide lezenaars in de kerk te Hoornaar. In vorm volgen zij met hun rechthoekige vlak en uitgezaagde patronen de oude types, maar de uitvoering is zeer vlak en droog.
| |
Doopbekkenhouders
De vele bewaard gebleven doopbekkenhouders in de Alblasserwaard hebben vrijwel allemaal dezelfde basisvorm: de houder wordt gevormd door (meestal zes) gebogen ribben, die aan de bovenzijde verbonden worden door een band en aan de onderzijde in één punt bijeenkomen. Deze doopbekkenhouders dateren uit de 17de eeuw. Zij zijn aan de preekstoelkuip of -trap bevestigd met een stam waaraan een dubbel gebogen arm, die aan de ene kant uitloopt in een krul met dolfijnekop en aan de andere kant met een kelkvorm op de houder aansluit.
Zeer goed vergelijkbaar, zij het niet in alle opzichten identiek, zijn de
280 Doopbekkenhouder uit 1766 in de Hervormde kerk van Hoogblokland (foto RDMZ, 1983).
exemplaren te Tienhoven en Goudriaan (de laatste vermoedelijk uit 1703), waarbij de arm ook nog met krullen is versierd. In Ottoland is de arm van de doopbekkenhouder afwijkend van het gebruikelijke type: aan de viermaal gebogen arm ontspringen krullende ranken. De arm eindigt met een knop. Bij die te Nieuw-Lekkerland, Molenaarsgraaf en Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) bevindt zich op de plaats waar de ribben onderaan samenkomen een bloemknop. Bij de doopbekkenhouder van Giessen-Nieuwkerk zijn bovendien de ribben bovenaan verbonden met een geschulpte rand, waaraan koperen bolletjes hangen. Aan de arm hangt een schild met een inscriptie waarop de schenker Arie Vassen vermeld staat: ‘ titum 3 v. 5 het badt der wedergeboorte en de vernieuwinge des h. geestes arien vassen’.
Een vereenvoudigde versie van dit courante type bevindt zich in de Hervormde kerken van Brandwijk, Bleskensgraaf en Wijngaarden. De dolfijnekop in de krul ontbreekt en de bloemknop is sterk vereenvoudigd. In Wijngaarden zijn twee van de zes ribben rudimentair uitgevoerd. Een afwijkende vorm vertoont de laat 17de-eeuwse doopbekkenhouder in de kerk te Oud-Alblas. De arm is van het hierboven geschetste type met een dolfijnekop als beëindiging van de krul. De houder daarentegen bestaat uit zes balusters, die aan de onderzijde op zes straalsgewijs geplaatste staven staan en aan de bovenzijde bijeengehouden worden door een platte band. Deze vorm wordt bij de zandloperhouders in de kerken te Giessen-Nieuwkerk en Giessen-Oudekerk eveneens aangetroffen.
Zijn al deze doopbekkenhouders van een 17de-eeuws type, die van Hoogblokland uit 1766 is wezenlijk anders van vorm. De arm bestaat uit twee C-voluten
| |
| |
281Doopbekkenhouder met doopbekken in de Hervormde kerk van Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1991).
282 Doopbekkenhouder in de Hervormde kerk van Oud-Alblas (foto RDMZ, 1991).
en is bevestigd op een cartouche-vormige plaat. De houder zelf is opgebouwd uit drie, zich halverwege vertakkende, gezwenkte ribben met een blad op de snij-en raakpunten. De ribben worden afgesloten met een band met uitstulpend bladwerk aan de onderzijde. Een voor wat het bovengedeelte betreft identiek stuk bevindt zich in de kerk te Oostvoorne en is in 1768 geleverd door Pieter Bakker te Rotterdam (Don, 150).
In de Evangelisch-Lutherse kerk te Gorinchem tenslotte, bevindt zich een waarschijnlijk vroeg 19de-eeuwse doopbekkenhouder, die geheel de 17de-eeuwse traditie volgt: vier ribben zijn onderling door een platte band verbonden. Tussen de ribben hangen eikels. Aan de onderzijde komen de ribben samen in een vrij grove knop.
| |
Zandloperhouders
283 Zandloperhouder in de Hervormde kerk van Giessen-Oudekerk (foto RDMZ, 1991).
In de Hervormde kerken van Giessen-Oudekerk en Giessen-Nieuwkerk bevinden zich nog zandloperhouders. Zij zijn met een draaibare arm aan de preekstoel bevestigd, zodat de predikant tijdens de preek precies de tijd in het oog kon houden. Zij zullen uit de tweede helft van de 17de eeuw stammen. In Giessen-Nieuwkerk bestaat de houder uit zes dubbele balusters, die aan de onderkant op straalsgewijs geplaatste staven staan en bovenaan bijeengehouden worden door een geschulpte band met hangende bolletjes tussen de balusters. De langgerekte, gebogen arm loopt uit in een krul met dolfijnekop en is bevestigd aan een geprofileerde stam met bol die op de preekstoel staat. De zandloperhouder van Giessen-Oudekerk zit vast aan de kuip en bestaat uit een geprofileerde stam met twee knoppen, waaraan een draaibare S-vormige arm en houder vastzitten. De houder wordt gevormd door balusters op zes straalsgewijs geplaatste staven aan de onderkant en een platte band aan de bovenzijde.
| |
Kronen
In de Alblasserwaard zijn de hervormde kerken vrijwel alle voorzien van koperen kronen, waaronder zich diverse oude en fraaie exemplaren bevinden. Een aantal van die kronen is gedateerd en van de namen der schenkers voorzien. In twee gevallen staat de naam van de geelgieter op de kroon vermeld (Gorinchem en Nieuwpoort). In diverse kerken zijn bij 20ste-eeuwse restauraties kronen veranderd met gebruikmaking van enkele oude onderdelen of nieuw bijgemaakt naar oud model.
Opmerkelijk en uniek in zijn soort in de Alblasserwaard is de stam van de grote kroon tegenover de preekstoel in de Hervormde kerk van Gorinchem. De kroon is ingrijpend veranderd toen de gasverlichting haar intrede deed: de oude stam werd gehandhaafd en hieraan werden vier ijzeren armen gemonteerd, die zich aan het eind in drieën splitsen. De stam bestaat uit drie ringen met versieringen als blaasknorren en een ruitmotief, waaraan de oorspronkelijke armen bevestigd waren. De ringen zijn onderling door kolommen verbonden. Tussen de eerste en de tweede ring staan vijf lansdragende naakte mannen tussen zuiltjes. Aan de onderkant wordt de laagste ring afgesloten met een rand van afgewende blaasknorren, een staand
| |
| |
284 Middendeel uit 1588 van de grote kroon in de kerk van Gorinchem (foto RDMZ, 1992).
gedeelte met leeuwemaskers en een dubbele kop met ring. De kop vertoont aan de ene zijde een baardeloze man met tulband, aan de andere zijde een besnorde man, eveneens met tulband. De stam wordt bekroond door een pelikaan die zich in de borst pikt. Het is heel goed mogelijk, mede door het duidelijke verschil in stijl, dat de pelikaan ouder is dan de stam. Van Goch oppert de veronderstelling dat de pelikaan afkomstig is van het 14de-eeuwse sacramentshuis, dat in de kerk heeft gestaan. Daarvan is bekend dat het met een pelikaan bekroond was. Direct na de Reformatie zou de vogel op de grote kroon tegenover de preekstoel zijn geplaatst, als symbool van het H. Avondmaal (Van Goch, 21). Op de onderste ring staan twee inscripties met de volgende tekst:
1) ‘als men screef 1500 en 88 iaren / gestackt heeft meester willem / vander bvercht tot gvoercvm / dese crooenne ghemaeckt’.
2) ‘vyftienmael hondert iaer en achtentachtig even / men schreef doen ic vomaeckt was door de constgehant / van willem vander bvrcht die door den geest gedreven / tot cieraet deser kerck brvyckten syn cloeck verstant / a. vosbergen’
Het normale type kroon uit de 17de en 18de eeuw bestaat uit een geprofileerde stam, die in opbouw kan verschillen en die gevormd wordt door onderdelen als ronde bollen, balusters, vaas- en paddestoelvormen. Aan de stam komen een of twee vluchten of kransen van gebogen armen voor, die in standringen zijn ingelaten en kaarshouders dragen. De laatste zijn voorzien van druipschalen of vetvangers. De armen en de standringen zijn genummerd met stippen, Romeinse of Arabische cijfers, dan wel met letters. Ter verzwaring is onderaan een zware bol met knop gehangen, waarop een versiering kan zijn gegraveerd. Bij uitzonderlijke exemplaren komt het voor dat de stam een sierbekroning heeft met het wapen van de schenker(s). De oudst gedateerde, complete kroon hangt in de kerk te Hoornaar en dagtekent van 1649. De geprofileerde stam bestaat uit een kleine bol en twee vaasvormen en wordt aan de onderzijde door een zware bol afgesloten. De kroon draagt twee vluchten van tien diep doorbuigende armen, die bij de aanhechtingspunten in krullen eindigen. De vetvangers bestaan uit grote, vrij platte schalen waarin de fijn geprofileerde, rechte kaarshouders staan. Op de grote bol is een inscriptie aangebracht met de naam van de schenker: ‘dionys anthonisen van muylwyck anno 1649’.
Even imposant is de kroon uit 1662 in de kerk te Goudriaan. De geprofileerde stam, samengesteld uit drie vaasvormen en een grote bol met knop, draagt twee vluchten van tien diep doorhangende armen met geprofileerde en iets gebogen vetvangers en slanke kaarshouders. Bij de stam zijn de armen aan het eind versierd met twee krullen. De armen zijn met Romeinse cijfers gemerkt. Op deze kroon is de schenker met naam en wapenschild vermeld: bovenaan zijn drie identieke schildjes aangebracht, waarop een klimmend hert is verbeeld en de tekst: ‘lourens cornelissen broer 1662’.
Uit 1681 dateren een kroon in de kerk te Noordeloos en drie stuks in de kerk te Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg). Die van Noordeloos lijkt sterk op die van Goudriaan, met dit verschil dat er twee vluchten van zes armen zijn bevestigd aan de stam. Bovenaan zitten drie verschillende schildjes met: 1) ‘willem leendertszoon vereert’ 2) ‘de kerc van noordefoos deze kroon 168l’ en 3) zijn wapen.
De drie kronen te Giessen-Nieuwkerk zijn iets anders van opbouw: de stam is samengesteld uit een paddestoel- en een vaasvorm. Het knopje onderaan de zware bol is wat grover van model dan in de voorgaande gevallen. Ook deze kronen hebben tweemaal zes armen met een dubbele krul aan het einde tegen de stam. Op een der kronen zijn bovenaan drie schildjes aangebracht met: 1) op wit fond in zwart getekend twee zandlopers; 2) op wit fond drie vissen naar rechts; 3) in zwart geschreven ‘marigen wouters visser’. De datering staat onder het schild: 1674. In de kerk ligt de grafzerk van Marigen Visser, gestorven in 1681, waarop vermeld staat dat zij de middelste kroon geschonken heeft. Gezien het feit dat de andere twee identiek zijn, kunnen zij alle drie op 1674 gedateerd worden.
| |
| |
285 Grote kroon uit 1662 in de Hervormde kerk van Goudriaan (foto RDMZ, 1980).
286 Kroon in de Hervormde kerk van Brandwijk uit 1792 (foto RDMZ, 1984).
Naast deze gedateerde exemplaren zijn er in verschillende kerken ongedateerde kronen van een 17de-eeuws type aanwezig, die mogelijk later zijn ontstaan. Dit is het geval in de kerken te Hoornaar (drie), Noordeloos (drie) en Tienhoven (twee), Giessen-Oudekerk (drie), Goudriaan (twee) (uit 1703?), Hoogblokland, Meerkerk (twee), Nieuwpoort (eerste kwart 18de eeuw) en Ottoland (twee).
Het type kerkkroon verandert in de 18de eeuw maar weinig. De armen hangen minder diep naar beneden en de monster- of dolfijnekopjes worden gestileerder om uiteindelijk te verdwijnen. De kroon in de kerk te Wijngaarden, waarvan de korte balusterstam met bol een vlucht van acht armen draagt (met stippen gemerkt), heeft onderaan een zware bol met een vaasvormige knop. De kroon is zeker in de eerste helft van de 18de eeuw ontstaan. De opbouw van de stam, de vorm van de armen en de detaillering zijn zwak in vergelijking met de 17de-eeuwse voorgangers.
Twee kerken hebben gedateerde 18de-eeuwse kronen. In Hoornaar hangt een kroon, bestaande uit een geprofileerde stam met twee vaasvormen en een bol, voorzien van twee vluchten van acht armen. Op de bol staat de inscriptie: ‘antonie rokvsz de vries vertoont zyn liefdewerk / vereerend dese kroon o cieraat in hoornaars kerk / ao 1711 / pax transevntibvs’.
De Nieuwpoortse kerkelijke gemeente kocht in 1834 twee koperen kronen aan van de Hervormde Gemeente te Delfshaven. Onder de onderste bol staat het opschrift: ‘iohannes specht rotterdam anno 1755’. De naam duidt op de geelgieter. De geprofileerde stam met bol, vaasvorm en onderaan een zware bol draagt twee vluchten van acht breed uitwaaierende armen met vetvangers en kaarshouders.
Tegen het einde van de 18de eeuw treffen wij een kroon in neoklassicistische stijl aan in de kerk te Brandwijk. De kroon is opgebouwd uit een brede ring met rozetten en als beëindiging een conische stam met een bloemknop.
Halverwege de stam is een kleinere ring met rozetten aangebracht waaraan twee vluchten van zes armen. Onderaan de grote ring bevindt zich een rozet waaraan een cul-de-lampe in de vorm van een driedelige slanke (bloem)knop hangt. De in- en uitzwenkende armen zijn met krullen en bladwerk versierd en dragen vetvangers met godrons en gecanneleerde kaarshouders. Bovenaan de kroon zijn de wapens aangebracht van Brandwijk en Gijbeland en van de
| |
| |
ambachtsheer Samuel Onderwater. De kroon zou van 1792 dateren (Voorloopige Lijst, 15).
| |
Wandarmen
Koperen wandarmen zijn zeldzaam in de Alblasserwaard. Alleen in de kerk te Giessen-Nieuwkerk zijn zij bewaard gebleven. De beide 17de-eeuwse wandarmen bestaan uit een geprofileerde stam met S-vormig aanhangsel aan de onderzijde. Hieraan is een tweemaal gebogen arm bevestigd die uitloopt in een krul met dolfijnekop. De arm draagt een vetvanger en een kaarshouder.
| |
Kandelaars
Om de predikant bij te lichten werden in de 17de eeuw steeds een of twee kandelaars met draaibare arm aan de preekstoel bevestigd. Hoewel met de introductie van modernere verlichtingsmethoden vele preekstoelkandelaars verdwenen zijn, kunnen zij in de kerken van Brandwijk, Hoornaar (twee), Giessen-Nieuwkerk, Giessen-Oudekerk, Nieuw-Lekkerland (twee), Nieuwpoort (twee) en Hoornaar (twee uit 1842) nog worden gevonden. Zij zijn alle verschillend.
Eenvoudig van vorm is die uit het laatste kwart van de 17de eeuw te Giessen-Nieuwkerk: een langgerekte gebogen arm, die uitloopt in een krul met dolfijnekop draagt een ronde vetvanger waarop een kaarshouder staat. Vóór de restauratie van de kerk en inventaris waren er twee preekstoelkandelaars.
287 17de-eeuwse preekstoelkandelaar in de Hervormde kerk van Giessen-Oudekerk (foto RDMZ, 1991).
Thans is aan de arm van het tweede exemplaar de zandloperhouder bevestigd. Wat vroeger en verfijnder in de detaillering is het exemplaar te Brandwijk. De knop van de op de preekstoel bevestigde balustervormige stam is met een ster versierd. De ronde vetvanger draagt twee slanke kaarshouders op een diabolovormige voet.
De kandelaars in Nieuwpoort, Nieuw-Lekkerland en Giessen-Oudekerk zijn van een ander type. Vanuit de aan de preekstoel bevestigde arm ontspringen hier twee kleinere, gekrulde armen waarop vetvangers met kaarshouders bevestigd zijn. De omhoogzwenkende arm van het exemplaar te Giessen-Oudekerk vertoont niet de gangbare krul met dolfijnekop, zoals dat bij de andere het geval is, maar is uitgevoerd in kwabstijl en is versierd met paarsgewijs geplaatste krullen.
De preekstoelkandelaars te Hoornaar zijn na de restauratie van het kerkgebouw in 1842 nieuw gemaakt, geheel in de oude traditie. Beide hebben zij een diepdoorbuigende S-vormige arm, waarop een ovale vetvanger met twee rechte kaarshouders is bevestigd.
288 Midden 17de-eeuwse preekstoelkandelaar in de Hervormde kerk van Brandwijk (foto RDMZ, 1984).
| |
| |
289 Doophek met houten lezenaar en twee kandelaars in de Hervormde kerk van Nieuw-Lekkerland (foto RDMZ, 1966).
Niet alleen de predikant, ook de voorlezer had licht nodig. Aan weerskanten van de voorzangerslezenaar zorgden twee staande kandelaars voor het bijlichten. Een dergelijke dispositie is nog heel goed te zien op het doophek in de kerken van Nieuw-Lekkerland en Wijngaarden. De beide voorzangerskandelaars in Goudriaan zijn, bij het verdwijnen van het doophek, verplaatst naar nissen in het koor. In Giessen-Oudekerk en Noordeloos staat nog één dergelijke kandelaar.
Zij zijn alle gemaakt in de tweede helft van de 17de eeuw en hebben een getordeerde stam. Die te Goudriaan en te Nieuw-Lekkerland zijn het simpelst
290 17de-eeuwse kandelaars op de herenbank in de Hervormde kerk van Nieuwpoort (foto RDMZ, 1991).
van opbouw: op de stam is een vetvanger met kaarshouder gemonteerd. De kandelaar in Goudriaan staat op een gelobde voet. Die van Noordeloos heeft bovenaan de stam een beweegbare arm met kaarshouder. De vetvanger ontbreekt. In Wijngaarden loopt de kandelaar bovenaan de stam uit in twee armen met een dolfijnekop versierd. De dolfijn heeft de arm in de bek, waarop een vrij brede geprofileerde kaarshouder is aangebracht. Vrijwel hetzelfde type staat in de Hervormde kerk van Oosterwijk (De Vijfheerenlanden, 104). De kandelaar in Giessen-Oudekerk tenslotte laat een tussenvorm van de hierboven geschetste typen zien: op de getordeerde stam, die met een kunstig gedraaide baluster is verlengd, staat een ovale vetvanger, waarin twee gladde kaarshouders met een schroef met knop zijn bevestigd.
In Nieuwpoort werden in 1834 tegelijk met de twee grote koperen kronen 24 17de-eeuwse kandelaars aangeschaft. Drieëntwintig staan er verspreid door de kerk op het doophek, de kerkbanken en vier los op de avondmaalstafel. Een is er verdwenen. Zij zijn samengesteld uit een voetstuk dat bestaat uit een vierkant plateau en een ronde schaal en een balustervormige stam. In 1843 werden er twee bijgemaakt ‘als andersinds’ door de koperslager die in dat jaar ook de arm van de preekstoellezenaar vervaardigde: M. Simmers uit (waarschijnlijk) Schoonhoven. De kandelaars verschillen echter van hun l7de-eeuwse voorbeelden: het voetstuk is iets groter en de stam verschilt in details. Ook in Noordeloos zijn op verschillende banken laat 17de-, of vroeg 18de-eeuwse koperen kandelaars bevestigd. Het zijn zeven kandelaars op een achthoekige voet met een geprofileerde stam met kaarshouder en zeven kandelaars op vierkante voet met balustervormige stam en een kaarshouder. In 1737 zouden drie kandelaars zijn aangekocht. Dit zijn waarschijnlijk de exemplaren op een ronde, komvormige voet met geprofileerde stam met kaarshouder (Schakel, 159).
Op de doopbanken in de kerk te Wijngaarden zijn vier zeer kleine kaarsenarmen geschroefd die bestaan uit dunne S-vormige armen waarop een vetvanger en een kaarshouder.
| |
| |
| |
Doopbogen
De resterende doopbogen dateren alle uit de 17de eeuw en zijn eenvoudig van vorm.
De koperen doopboog uit 1684 boven de deur van het doophek in de kerk van Giessen-Nieuwkerk (Giessenburg) is het fraaist van uitvoering. Schenker en jaar van schenking staan uitvoerig vermeld. Het is een geschubde boog met bovenop een blok met een hangende en een staande knop. Op het blok staat de inscriptie ‘alle die hierbinnen 't plijn / haer ampt beklijn / die dencken dat sij van den heeren / geroepen zijn / daerom neemt acht op u doen en laten / op dat ijets van godt neit wort versmaden / anno 1684 / gerrit vonck’. Aan de ommezijde hiervan ‘gerrit ariesen vonk / van nederslingerlant / heeft desen beugel tot des / kerkcks vereringh geplant / ao 1684’.
De zwart geverfde ijzeren doopboog van Nieuwpoort heeft in het midden een koperen blok met vaasvormige knop, waarop het jaartal ‘1644’ staat. Ook Bleskensgraaf heeft een ijzeren doopboog. Hieraan zijn drie koperen knoppen bevestigd en valt het jaartal ‘1679’ te lezen. De groen geverfde ijzeren boog in de kerk van Nieuw-Lekkerland is niet gedateerd, maar de versiering met de drie vaasvormige koperen knoppen maakt een datering in de tweede helft van de 17de eeuw waarschijnlijk.
In Ottoland zijn de staande stukken van de doopboog aan het eind van de 19de eeuw tot lampenhouders verbouwd. De lampen zijn thans geamoveerd, zodat de staven uitsluitend nog een decoratieve functie op de doopbank vervullen. In Gorinchem zijn de staande stukken van de doopboog in gebruik als houders van de grote zilveren avondmaalskan.
| |
Zilver
In de Alblasserwaard zijn in veel hervormde kerken voorwerpen van zilver te vinden. Het betreft voornamelijk stukken die gebruikt worden bij de viering van het Avondmaal en een aantal doopbekkens. Het oudste zilverwerk dateert uit de 17de eeuw. In deze periode werden in de meeste kerken uitsluitend bekers bij het Avondmaal gebruikt. Doorgaans bezat een gemeente twee, soms vier of zelfs zes avondmaalsbekers (Graas, 71). Voor de 19de eeuw waren kannen, schalen en borden meestal niet in zilver maar in tin uitgevoerd en kannen ook wel in aardewerk. Ook zilveren doopbekkens van voor die 1800 zijn zeldzaam (Alblasserdam bezit er een uit 1781): zij waren toen veelal van koper. Het bestellen van een compleet zilveren avondmaalsstel ineens, inclusief offerbussen en soms ook met doopbekken en doopkan is in de 19de eeuw ontstaan en heeft zich in de 20ste eeuw doorgezet.
| |
De zeventiende eeuw
Naast een avondmaalsschaal, nu in het Museum Simon van Gijn in Dordrecht bleven in de Alblasserwaard uit de 17de eeuw uitsluitend avondmaalsbekers bewaard. Per gemeente steeds twee: Streefkerk en Molenaarsgraaf ieder twee uit ca. 1643; Groot Ammers twee uit 1645; Noordeloos twee van voor 1663; Giessen-Nieuwkerk twee uit 1674; Bleskensgraaf twee uit 1675; Langerak twee uit 1676; Arkel twee uit 1689 en Hoogblokland twee uit 1699. Van de in totaal achttien zilveren 17de-eeuwse avondmaalsbekers in de Alblasserwaard werden er acht in Dordrecht vervaardigd, vier in Schoonhoven, vier in Gorinchem en twee in Den Haag.
Van de Dordtse stukken dateren er twee (die in Noordeloos) van voor 1663. Zes (3 × 2, Giessen-Nieuwkerk, Bleskensgraaf, Langerak) zijn in resp. 1674, 1675 en 1676 vervaardigd. Opmerkelijk is het feit dat vier bekers (2 × 2: Streefkerk, Molenaarsgraaf) zeer vroeg Schoonhovens werk (omstreeks 1643) bleken. In de Alblasserwaard werden ook vier bekers uit Gorinchem aangetroffen, (2 × 2, Arkel, Hoogblokland) uit resp. 1689 en 1699, daterend dus uit het laatste kwart van de 17de eeuw.
Op de twee avondmaalsbekers uit Streefkerk (h. 15 cm) staat op de bodem een
| |
| |
291 Inscriptie en merken op de avondmaalsbekers van de Hervormde kerk van Streefkerk (foto RDMZ, 1992).
gegraveerde inscriptie: ‘ drinck-beker des h. avondmaels der gemeinte jesu christi tot streef-kerke anno 1651’, waaruit geconcludeerd mag worden dat de bekers in 1651 als avondmaalsbekers dienst gingen doen. De bekers hebben een geprofileerde voet en een glad, cylindrisch lichaam. Blijkens hun stadskeur werden de bekers in Schoonhoven vervaardigd. Het meesterteken is goed leesbaar (slangetje/gegolfde band in ovaal schild), maar niet geïdentificeerd, de jaarletter is hoofdletter E in accoladeschild. De bekers zijn een uitzonderlijk vroeg voorbeeld van zilver gemerkt met het Schoonhovense stadskeur. Deze bekers werden waarschijnlijk omstreeks 1643 vervaardigd en in 1651 door de kerk als avondmaalsbekers in gebruik genomen. Dat zou wijzen op een schenking van de bekers door particulieren. Zilveren bekers deden in die periode namelijk niet alleen dienst als avondmaalsbekers. Ze werden ook wel door particulieren in huis gebruikt en soms jaren na hun vervaardigingsdatum aan de kerk schonken (Graas, 68). Meestal echter laten dergelijke schenkers hun namen en/of wapens op de bekers graveren. Een algemene inscriptie op de bodem van de bekers zoals hier in Streefkerk het geval is, duidt eerder op een aanschaf uit de algemene middelen van de kerk (Graas, 86). Het is daarom ook goed mogelijk, dat de jaarletter E in Schoonhoven meerdere jaren achter elkaar gebruikt is en dat de bekers wel degelijk in 1651 speciaal voor de avondmaalsviering vervaardigd zijn.
Voor dit laatste pleit ook het feit dat er in Molenaarsgraaf eveneens twee avondmaalsbekers zijn met het meesterteken zoals omschreven bij Streefkerk, het stadskeur Schoonhoven en wederom die zelfde jaarletter E in accoladeschild. Het zijn gladde bekers (h. 15 cm.) op een geprofileerde voet. Op de bodem staan de letters ‘L.A. V.L.’ en ‘T.A.H.’, ongetwijfeld de initialen van de schenkers. Hoewel de datering van de jaarletter E dus niet geheel vaststaat is het wel zeker dat de avondmaalsbekers in Streefkerk en Molenaarsgraaf samen met een exemplaar van Evert van Capelle in het Museum in Schoonhoven tot de vroegste voorbeelden van Schoonhovens zilver gerekend mogen worden. Tevens behoren de bekers in Streefkerk en Molenaarsgraaf tot de vroegste voorbeelden van zilver in de Alblasserwaard.
De twee avondmaalsbekers uit Groot-Ammers dateren uit 1645 (h. 14,5 cm). Het zijn gladde, cilindrische bekers met een geprofileerde voet. Het oppervlak is voor een groot deel van teksten voorzien. Bovenaan, tussen twee gegraveerde lijnen, staat een stichtelijke tekst en de datering: i cor. 10 v 21 ghij . en . cont . niet . den . drincbeker . des . heeren . drincken . ende . den . drinckbeker . der . duyveelen . ao 1645. In het midden staat: dese beeckers sijn van den hoochgebooren baron nu ter tyt int leven ende aen de kercke ende gemeente vereert tot een gedachtenis ende cieret gemaeckt in gravenhage den 22 mey anno 1645 en langs de voet: wilhelm fridrick grave tot nassau catcenelenbogen vianden dietz spiegelberg heere tot bijlstein baron tot liesveld stadhouder ende governeur in vrieslandt lant commandeur colonel vant walsche regiment en het gekroonde wapen van de schenker, waaromheen een laurierkrans, die boven- en onderaan gestrikt is. De bekers hadden een uitzonderlijke schenker: Willem Frederik, stadhouder van Friesland. Hij was baron van het nabijgelegen Liesveld.
Uitzonderlijk is eveneens, dat in de inscriptie vermeld wordt dat de bekers in ‘Gravenhage’ gemaakt werden. De merken op de bekers bevestigen deze herkomst en ook de in de inscriptie vermelde datering 1645: Het stadskeur is dat van 's-Gravenhage, de jaarletter P = 1645. Het meesterteken is duidelijk leesbaar, HF in gelobd schild, maar niet geïdentificeerd.
De twee avondmaalsbekers in Noordeloos (h. 16,5, doorsnede 10,5 cm.) dateren van vóór 1663. De bekers hebben een geprofileerde voet en een sterk gewelfde liprand. Bovenaan zijn ze versierd met gegraveerd open bandwerk met ranken waaraan drie rankencartouches hangen met de namen en functies van de schenkers. Op de ene beker: henderick/dirckss/kerckm; nicolavs/de coninck/drossd; leendert ianss/van aspere/kerckm. Op de andere beker: ioannes/van cralinge/predicant; gerrit corneliss/horde/claas pieterss/verleck/ovderlingen; gerrit claess/bevrger/pieter gerritss/van dool/diakens. De bekers waren dus een gezamenlijke schenking. Op
| |
| |
293 Inscriptie en merken op de Noordelose avondmaalsbekers (foto RDMZ, 1992).
292 Twee avondmaalsbekers van de Hervormde kerk te Noordeloos (foto RDMZ, 1992).
beide bekers staat onder de cartouches ‘ doet dit tot myner gedagtenis’. Op de bodem is op beide bekers de plaatsnaam ‘ noordeloos’ gegraveerd. De bekers zijn gemerkt met een nog niet geïdentificeerd meesterteken (naar links lopende hond), het stadskeur van Dordrecht en de jaarletter N = 1614, 1635, of 1658. 1658 is het meest waarschijnlijk, gezien de toenmalige predikant. De bekers werden in ieder geval vóór 1663 gemaakt, omdat vanaf dat jaar de stukken ook met een Hollandse leeuw werden gemerkt, welke op de bekers in Noordeloos nog ontbreekt.
Giessen-Nieuwkerk bezit twee avondmaalsbekers (h. 16,5 cm), die blijkens de merken in 1674 (jaarletter F) in Dordrecht (stadskeur Dordrecht) gemaakt werden. Het meesterteken in schild is duidelijk herkenbaar en stelt een bel voor met aan weerskanten twee verticale streepjes. Het is het meesterteken van een tot nu toe ongeïdentificeerde meester, van wie zich in de Hervormde kerk van Nieuwerhoorn ook twee avondmaalsbekers bevinden. Ook een schotel uit 1689, afkomstig uit het nabijgelegen Bleskensgraaf en nu in het Museum
294 De twee avondmaalsbekers uit 1674 van de Hervormde kerk van Giessen-Nieuwkerk (foto RDMZ, 1992).
| |
| |
Simon van Gijn in Dordrecht, heeft een vergelijkbaar merk. Het is een uitzonderlijke schotel, rijk versierd met drijfwerk van bloemen en een voorstelling van de apostel Petrus. (Ter Molen-Den Outer, 29-30, cat. nr. 56, afb. p. 110). De bekers in Giessen-Nieuwkerk hebben een geprofileerde voet en zijn versierd met graveerwerk: Aan de bovenzijde met open bandwerk, waarin bloemranken en met drie afhangende festoenen met bloemen en vruchten. Aan de onderzijde staan drie vogels op een bergje met tak. Een versiering als deze kwam de gehele 17de eeuw voor op Nederlandse zilveren (avondmaals)bekers. De drie vogels langs de voet komen vooral veel op Dordtsc bekers voor. Dezelfde motieven werden met een oneindige variatie in de details keer op keer toegepast. Op de bodem van de bekers staat ‘Dese toebehorende de diacony van giesse nieuw kerck’.
De twee bekers uit Bleskensgraaf werden in 1675 gemaakt, een jaar na die van Giessen-Nieuwkerk. Het zijn cylindrische bekers met een gegranuleerd
295 De twee avondmaalsbekers uit 1676 van de Hervormde kerk van Langerak (foto RDMZ, 1992).
oppervlak, waarin een glad veld is uitgespaard met de inscriptie: ‘ voor de kerck van bleskinsgraef’. Op de bodem staat: ‘ tuenis cornelussen ouderling tot bleskins graef gestoruen den 27 juni 1675’, waaruit blijkt, dat deze bekers bekostigd werden uit het legaat van ouderling Teunis Cornelisz. De bekers zijn gemerkt met het stadskeur van Dordrecht, een meesterteken P M met klaverblad eronder in schild en met de jaarletter G, die, in overeenstemming met de inscriptie, geslagen werd in het jaar 1675. Het meesterteken is tot op heden niet geïdentificeerd. Wel is er een meester Paulus Marsel (1642 † voor 1712) bekend, wiens initialen overeenkomen met die op het meesterteken (B. ter Molen-den Outer, 76, nr. 240). In 1985 zijn twee kopieën van deze bekers bijgemaakt.
Een jaar later, in 1676, werden de avondmaalsbekers van Langerak vervaardigd. Ze hebben een geprofileerde voet en zijn voorzien van, deels figuratief, graveerwerk. Aan de bovenzijde is een versiering van open bandwerk aangebracht, waarin bloemranken en met drie afhangende medaillons met vrouwenfiguur. De vrouwenfiguren zijn steeds hetzelfde, maar dragen verschillende attributen. Ze symboliseren de drie theologische deugden: Geloof met boek en kruis, Hoop met anker en duif en Liefde of Charitas met kind en brandend hart. Tussen de medaillons zijn vruchtenranken aangebracht. De bekers zijn gemerkt met de Hollandse leeuw, het stadskeur Dordrecht en de jaarletter H = 1676. Het meesterteken is duidelijk
| |
| |
296 Inscriptie en merken op de avondmaalsbekers van de Hervormde kerk te Arkel (foto RDMZ, 1992).
leesbaar (ster met liggende maansikkel erboven in geschulpt schild), maar tot nu toe niet geïdentificeerd.
De twee avondmaalsbekers in Arkel (h. 14,5 diameter 9,7 cm.) zijn gemerkt met een onduidelijk meesterteken (mogelijk een dier, haan of vogel?), het stadskeur Gorinchem, de Hollandse leeuw en de jaarletter C = 1689. Ze hebben een geprofileerde voet en het cylindrische lichaam heeft een sterk gewelfde liprand. Aan de bovenzijde zijn ze gegraveerd met open bandwerk en op de bekerwand staan de namen van de schenkers: ‘j. van es/predikant; hendrick j. kerpestijn/jan arise v. ijseren/di(e)akenen; wouter gerridtz. d groot/hermen h. haghen/ouderlingen’. Onder de namen zijn de bijbehorende wapens gegraveerd. Op bodem van de bekers wordt nogmaals de diaconie genoemd en het schenkingsjaar: ‘diakenij/van erkel/1689’.
De kerk van Hoogblokland bezit twee zilveren avondmaalsbekers (h. 13 cm.). Bovenaan zijn de bekers versierd met open bandwerk, waarin een gegraveerde tekst: ‘dese . bekers . syn . gekoomen . uyt . de . gemeynte . van . hoogh . blockland . den 1 janne 1699’. Op de bekerwand is een wapen aangebracht met 8-puntige ster in een cartouche van bladwerk. Eronder staan de initialen V.D.M. Aan weerszijde van het wapen staat: ‘Ad van der Weteringh’ en elders op de bekerwand vinden we de namen van twee andere schenkers: ‘Gerrit dirck de gelder en Gerrit Cornelisse den dool KMr (kerkmeester)’. De bekers zijn gemerkt met de Hollandse leeuw, het stadskeur van Gorinchem en de jaarletter N in gelobd schild, die staat voor 1699. Schenking en vervaardiging van de bekers vonden hier dus in hetzelfde jaar plaats. Het meesterteken, een naar links gaand beestje in ovaal, is dat van Johan van Sgravenweert.
| |
De 18de, 19de en 20ste eeuw
In de Alblasserwaard bleef naast de 17de-eeuwse avondmaalsbekers ook zilver uit de 18de, de 19de eeuw en de 20ste eeuw bewaard (Wijngaarden, Alblasserdam, Ameide, Streefkerk, Gorinchem). In deze periode blijven de kerken hun zilver kopen en bestellen in de naburige zilversteden. Zo is er in Wijngaarden en Alblasserdam 18de eeuws zilver uit Dordrecht en in de laatste plaats 20ste- eeuws zilver uit Schoonhoven. Opvallend is de opkomst van Rotterdams zilver en dan met name dat van zeer bekende meesters.
Alblasserdam bezit twee schotels van Rudolph Sondag, de belangrijkste Rotterdamse meester uit de tweede helft van de 18de eeuw. Na 1825 is Jacobus van Schalkwijk de bekendste zilversmid van Rotterdam. Alblasserdam bezit van hem een schotel. Voor Gorinchem vervaardigde hij een uitgebreide avondmaalsstel inclusief doopbekken. In Ameide werd het avondmaalsstel in 1851 gemaakt door de Rotterdamse firma Lang & Koops, die ook veel opdrachten voor gelegenheidsstukken kreeg. In de tweede helft van de 19de eeuw deed de massaproduktie haar intrede. Dezelfde ontwerpen werden keer op keer machinaal uitgevoerd. Een van de bekendste fabrieken was Van Kempen & Begeer, welke sedert 1858 in Voorschoten en later o.a. ook in Zeist gevestigd was. Zij verkreeg zelfs een monopoliepositie op het gebied van protestants kerkzilver en het meeste avondmaalszilver van de laatste anderhalve eeuw is uit deze fabrieken afkomstig (Graas, 77). Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook in de Alblasserwaard zilver van deze firma te vinden is: het avondmaalszilver van Streefkerk draagt het merk van Fa. J.M. van Kempen en Zn.
Wijngaarden bezit twee avondmaalsbekers, die waarschijnlijk uit (het begin van) de 18de eeuw dateren. Ze verschillen in niets van hun l7de-eeuwse voorgangers. Het zijn gladde, cylindrische bekers op geprofileerde voet, geslagen met vier merken: een ongeïdentificeerd meesterteken boom in gelobd schild, het stadskeur Dordrecht in schild, de Hollandse leeuw en de jaarletter R in rechthoek (1708, 1729, 1771, 1792). De bekers zijn waarschijnlijk na 1700 en voor 1792 gemaakt, omdat in de 18de eeuw de roos in een schild wordt geplaatst en aan het einde van deze eeuw de roos een steel krijgt, wat hier nog niet het geval is.
In Alblasserdam bevindt zich een bijzonder avondmaalsstel dat samengesteld
| |
| |
is uit schenkingen uit verschillende tijdperken. Het bestaat uit twee avondmaalskelken, een grote schaal, twee kleine schalen, een kan en twee offerbussen.
De twee avondmaalskelken (h. 23,5 cm) zijn het oudste. Ze bestaan uit een ronde voet versierd met bladwerk. De gecanneleerde, balustervormige stam heeft boven en onderaan een parellijst en is versierd met afwisselend acanthusbladeren en langgerekte gepunte bladeren. Rondom de stam is een laurierkrans en een kabelband aangebracht. De cuppa is gedeeltelijk gegranuleerd en versierd met gedreven bloemfestoenen, die aan gestrikte linten zijn opgehangen. Het gegranuleerde gedeelte is aan de bovenzijde afgesloten door twee kabelbanden, waartussen een vlechtband. Op de cuppa staat een gegraveerde inscriptie: ‘geschonken 1752 cornelis pijl leendzn’ en twee maal het gekroonde wapen van de schenker. Deze inscriptie vormt een probleem, omdat de bekers in Lodewijk XVI-stijl zijn uitgevoerd en stilistisch niet uit 1752 kunnen dateren. Voor een latere datering pleiten ook de merken: stadskeur Dordrecht, de Hollandse leeuw, de jaarletter C en een gedeeltelijk afgesleten meesterteken. Het meesterteken stelt waarschijnlijk het aaneengeschreven monogram VT voor van de Dordtse meester Jacobus van Trigt (B. ter Molen-den Outer, 86, nr. 348), te meer, omdat de kerk een doopschaal van dezelfde meester bezit. De jaarletter C zou dan die uit 1778 zijn. Het is mogelijk dat de inscriptie is overgenomen van oudere, in 1751 geschonken, bekers en dat voor deze avondmaalskelken het omgesmolten zilver van de oudere bekers is gebruikt.
Dezelfde schenkingsinscriptie komt voor op twee ronde schotels (diameter 33 cm). Ze hebben een geprofileerde rand met twee kabelbanden, waartussen een opengewerkte vlechtband. Ook hier corresponderen de merken (meesterteken, stadskeur, Hollandse leeuw, jaarletter W) niet met de datering van de inscriptie. Uit de merken blijkt dat de schotels in 1779 gemaakt werden door de Rotterdamse zilversmid Rudolph Sondag, werkzaam tussen 1746 en 1812. Een grote ronde schotel ofwel broodschaal (diameter 36 cm) ziet er hetzelfde uit als de bovengenoemde schotels van Sondag. Het is echter een kopie uit 1827/28. De gegraveerde inscriptie op het plat noemt de namen van de schenkers en het schenkingsjaar: ‘C.A. Rijkee & A. Rijkee Geb: Nieuwenhuizen van Alblasserdam 1828’. De schotel is gemerkt met het meesterteken van I. Schalkwijk, werkzaam in Rotterdam tussen 1815 en 1835; lopende leeuw 2; minervakop en de jaarletter S = 1827.
De kan, die bij dit avondmaalsstel hoort (h. 37,5 cm), is bijna een eeuw later door weer anderen geschonken, zoals blijkt uit de schenkingsinscriptie: ‘A.M.
297 Een gedeelte van het avondmaalsstel uit 1844 van de Hervormde kerk te Arkel. De beker dateert van 1689 (foto RDMZ, 1992).
| |
| |
Vroege en A.H. Vroege-Smit 6 Augustus 1916’. In dit geval hebben de 18de eeuwse avondmaalskelken model gestaan. Het toegevoegde rechthoekig gebogen oor met rozetten op de hoeken is in overeenkomstige neo-Lodewijk XVI stijl uitgevoerd. De merken zijn die van een zilversmid uit Schoonhoven (HH in rechthoek), waarschijnlijk H. Hartman.
Uit de inscriptie op de twee bijbehorende offerbussen (h. 23,5 cm) blijkt dat deze in 1920 werden geschonken: ‘Gegeven uit dankbaarheid voor de komst van Ds A.J. Wormgoor door W. Korevaar diaken der Ned. Herv. Kerk te Alblasserdam 1920’. Hier zijn zowel de 18de-eeuwse kelken als de vier jaar eerder vervaardigde kan tot voorbeeld genomen.
Alblasserdam bezit eveneens de al eerder genoemde doopschaal (diameter 25,5 cm). De rand is versierd met een parelrand en op de achterzijde staat een gegraveerde inscriptie: ‘Dit zilvere Doopbekken Aan de Kerke van Alblasserdam verEert Door den Wel Eerwaarden Heer Antonius Breur Endes zelvs Huysvrouw Mejuffr Maria Bonnen op den 11 november 1781’. De schaal heeft vier merken: het meesterteken van Jacobus van Trigt (IVT in schild) (noot: B. ter Molen-den Outer, blz. 86, nr. 348); het stadskeur van Dordrecht; de Hollandse leeuw en de jaarletter F = 1781.
Alblasserdam heeft dus een avondmaalsstel, dat er op het eerste gezicht als een geheel uitziet, maar dat in verschillende eeuwen ontstaan is. Gorinchem, Ameide en Streefkerk bezitten avondmaalsstellen, die volgens goed 19de-eeuwse gewoonte wel in een keer als compleet stel geschonken of aangeschaft zijn.
Het oudste en tevens meest uitgebreide 19de-eeuwse avondmaalsstel is dat in de Hervormde kerk te Gorinchem, bestaande uit een kan, vier kelken, een grote schotel en vier kleinere schotels en twee offerbussen in de vorm van een houten kistje met zilveren opzetstuk. Samen met het zilveren doopbekken met bijpassende houder en arm dateert al het zilver van 1826. De uitvoering van de stukken is op elkaar afgestemd. Het rijkst bewerkt zijn de kan en het doopbekken met ornamenten als godrons, parelranden, acanthusbladeren en knoppen in de vorm van een pijnappel. Deze ornamenten komen ook op de andere stukken voor. Het gehele avondmaalsstel en het doopbekken werden vervaardigd door de Rotterdamse zilversmid I. Schalkwijk, werkzaam tussen 1815 en 1835, die we al eerder tegenkwamen als vervaardiger van de grote ronde schotel in Alblasserdam. De Gorinchemse stukken zijn alle gemerkt, doorgaans met vier merken, meesterteken ISW, lopende leeuw 1, minervakop en jaarletter R = 1826. Volgens een schenkingsinscriptie op de doopschaal (‘J.F. van Rijsoort van Langerak aan de Hervormde gemeente in Gorinchem 1840’) werd in ieder geval dit voorwerp jaren na de vervaardigingsdatum aan de kerk geschonken door de Gorinchemse burgemeester Johan Frederik van Rijsoort, heer van Langerak. Van Goch vermeldt de schenking van de zilveren
298 Het Alblasserdamse avondmaalsstel (foto RDMZ, 1992).
299 Het avondmaalsstel uit 1851 van de Hervormde kerk van Ameide (foto RDMZ, 1992).
| |
| |
300 Het avondmaalsstel uit 1826 van de Hervormde kerk te Gorinchem (foto RDMZ, 1992).
301 Offerbus, behorend tot het Gorcumse avondmaalsstel (foto RDMZ, 1992).
schenkkan in 1837 (Van Goch, 35). Gezien het feit dat alle stukken hetzelfde meesterteken en dezelfde jaarletter dragen, is het waarschijnlijk dat het complete stel in de jaren 1837-40, dus ongeveer 10 jaar na hun vervaardigingsdatum in zijn geheel aan de kerk geschonken is. Het is mogelijk dat het eerst in gebruik was bij Van Rijsoort thuis, maar we kunnen hier ook te maken hebben met een winkelvoorraad.
Het avondmaalsstel uit Ameide dateert van 1851 en bestaat uit een grote (41 × 34,5 cm) en een kleine (26,5 × 22,5) schotel, een kan (h. 34,5 cm.) en een offerbus (h. 21 cm.). Alle voorwerpen dragen dezelfde schenkingsinscriptie: ‘Aan de Hervormde kerk te Ameide van wijle Vrouwe T.P. van Berkel, geb. de Jongh 20 April 1851’ en dezelfde merken: meesterteken van J. Lang en C. Koops, werkzaam in Rotterdam rond 1860, lopende leeuw 1, minervakop, jaarletter R = 1851. Alleen de kan heeft als extra merk een zwaardje. De schotels zijn zonder ornament uitgevoerd, maar hebben een geprofileerde accoladevormige rand, die terugkomt in het plat. De overige stukken hebben als enige versiering knorren en profielen.
Ook het avondmaalsstel in Streefkerk, bestaande uit een kan (h. 30 cm.), een groot bord (diameter 30 cm.), twee kleinere borden (diameter 23 cm.) en twee offerbussen (h. 25,5) werd in een keer besteld. Het ornament ontbreekt geheel, de voorwerpen zijn glad met hier en daar slechts een profiel. Ook ontbreken schenkingsinscripties; dit avondmaalsstel is dan ook waarschijnlijk door de kerk zelf aangeschaft en niet door derden geschonken. De kan en de drie borden zijn hetzelfde gemerkt: meesterteken van Fa. J.M. van Kempen en Zn., lopende leeuw 2; minervakop; jaarletter z = 1884. De twee offerbussen zijn van zwart geverfd hout en hebben een zilveren voet en rand. Deze zijn gemerkt: meesterteken van Fa. J.M. van Kempen en Zn. Voorschoten en met een zwaardje. Hoewel hier de jaarletter ontbreekt, is het aannemelijk dat de offerbussen tegelijk met het andere avondmaalszilver werd besteld. Streefkerk bezit ook een doopschaal (diameter 24 cm), met een geprofileerde rand in accolade-vormen. Op het plat is een gedreven laurierkrans aangebracht, waarin het jaartal 1887. Het ongeïdentificeerde meesterteken stelt waarschijnlijk een cirkel met verticale lijn in vierkant voor, het merk H 31 in vierkant is waarschijnlijk het essaieursteken. De andere merken zijn: lopende leeuw 2; minervakop en jaarletter B = 1886.
|
|