| |
| |
| |
Openbare gebouwen
Onder openbare gebouwen worden gebouwen verstaan voor het bestuur van het land, gewest of de gemeente, voor de rechtspraak en voor overheids- en semi-overheidsdiensten. Zo kunnen raad- en rechthuizen, de hoogheemraadschaps- en waterschapshuizen, tolhuizen, politiebureaus, postkantoren en bankgebouwen tot deze categorie gerekend worden. Doelen en waaggebouwen hebben eveneens een openbare functie en worden derhalve in dit deel besproken.
Door hun verschillende functies zijn de openbare gebouwen typologisch niet onder één noemer te vangen. Hieraanvolgend worden de openbare gebouwen per groep besproken.
| |
Archivalia
ARA, Archief Binnenlandsche Zaken, Afd. Kunsten en Wetenschappen, 1875-1918, inv. nr. 1172, Waardhuis Overwaard; Archief van het Hoogheemraadschap De Alblasserwaard (bewaarplaats: Hoogheemraadschap De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden te Gorinchem); Archief van het voormalig waterschap De Nederwaard (bewaarplaats: Hoogheemraadschap De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden te Gorinchem); Archief van het voormalig waterschap De Overwaard (bewaarplaats: Hoogheemraadschap De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden te Gorinchem); Archieven RDMZ: Raadhuis te Ameide, dossiers 1950-1964, 1979; Doelengebouw te Gorinchem: dossiers 1954-1969, 1971-1972; Tolhuis (Tolkazerne): dossiers 1919-1952, 1980-1985, 1986-; Gemeenlandshuis van de Overwaard: dossiers, 1943, 1979, 1980-; Archief van de gemeente Gorinchem.
| |
Literatuur
Aa, A.J. van der, deel IV, E-G, (1843); Beschrijving van de heerlijkheid Alblasserdam [...] door Leonardus Gerardus Herfst, manuscript uit 1817, bewerkt door G. Ouweneel, Alblasserdam 1990; Beuzekom, B. van, ‘De Gorcumse schutterijen en hun doelen’, in Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, Jaarboek 1985, Utrecht 1984, 58-67; Boersma; Bos, W., Sliedrecht een dorp van wereldvermaardheid, Zaltbommel 1969; Bouwkundig Weekblad, 41e jrg. (1920), 17-18, 62, 68, 73-81; Idem, 44e jrg. (1923), 299-301; Busch, A.J., ‘De Lingewacht’, in de Gorcumse Courant, 11 december 1975; Emck 1929; Van Goch; Van der Graaf; Henderikx; Historische stedenatlas;Jong, D.J. de, Gemeentehuizen van Hardinxveld en Giessendam, Hardinxveld-Giessendam 1988; Kramer, W., ‘Tolhuis te Gorinchem’, Monumenten, 1987, jrg. 8, nr. 4, 9-20; Labouchere; Loeven, D., ‘De oude Schutters-doele te Gorinchem’, in: Bouwkundige Bijdragen 1863, 22-34; Plas, A. van der, Zevenhonderd jaar ‘Dam’, 1281-1981, Hardinxveld-Giessendam 1981; Rosenberg, P.T.E.E., ‘Doelengebouwen en doelenterreinen in de Hollandse steden’ in: Schutters in Holland. Kracht en zenuwen van de stad, tent. catalogus onder redactie van M. Carasso-Kok en J. Levy-van Halm, Zwolle 1988, 54-73, 339-340; Schakel; Tegenwoordige Staat, Holland II, 270, 282-283; Teixeira IV (I); Telders, A., De Oude Doelen in zijn vroegere luister hersteld!, z.p. 1968.
| |
| |
| |
De raad- en rechthuizen
Het gebouw waar het dagelijkse bestuur van een stad zetelt wordt gewoonlijk aangeduid als ‘raadhuis’ of ‘stadhuis’. De eerste benaming is afgeleid van het college dat tot de Franse tijd met vroedschap of (oud)raad wordt aangeduid, een in bestuurlijke aangelegenheden adviserende vergadering.
Een dorpsbestuur kwam bijeen in het rechthuis. Deze naam herinnert aan een van de belangrijkste taken van het lokale bestuur: de rechtspraak. Tot de Franse tijd waren schout en schepenen bevoegd om recht te spreken in civiele zaken, alsmede over kleine strafrechtelijke vergrijpen, waarop een lage boete stond. Na de Franse tijd kwam de term ‘gemeentehuis’ in zwang.
Recht- en raadhuizen komen beide voor in het gebied. In de drie steden Ameide, Gorinchem en Nieuwpoort is er sprake van een ‘stadhuis’.
| |
Rechthuizen
98 Schilderij met Arithmetica/Geometrica uit 1697, de Handel en de Bouwkunst symboliserend in het Nieuwpoortse stadhuis/waaggebouw (foto RDMZ, 1992).
De bijeenkomsten van schout en schepenen werden in bijna ieder dorp in de Alblasserwaard gehouden in een gebouw, dat oorspronkelijk voor andere doeleinden was gebouwd, zoals het huis van de heer of de schout. Dat was het geval in de dorpen Giessendam aan de Buitendams en in Hardinxveld. In het laatste geval bewoonde de schout een pand dat over de sluis op de Dam gebouwd was en dat in feite het gemeenlandshuis van de Overwaard was (zie hierna). In dit huis was een kamer afgezonderd voor zaken van het plaatselijk bestuur (De Jong, 16).
In Noordeloos werd in 1561 de schepenbank gehouden ‘op ten Huyse van Noordeloes in de grote camer’. Nadat het kasteel in 1570 was afgebrand, hield men de rechtdagen voortaan in een van de herbergen van het dorp (Schakel, 53). Meestal werd namelijk in de dorpen in een herberg tot dat doel een vertrek als ‘regtkamer’ gehuurd.
In Goudriaan werd vanaf 1857 een raadkamer gehuurd in het plaatselijk logement, een herberg die aan het begin van het dorp gelegen was. Het gebouw is nog steeds een café en heet nog steeds ‘Het Raadhuis’ (Van der Graaf, 341).
In Ottoland was de opkamer van de vroeg I7de-eeuwse boerderij A 33 als rechthuis in gebruik. Ook in Hofwegen bevond de rechtkamer zich in een (inmiddels afgebrande) boerderij. De Wijngaardense rechtkamer, opgenomen in een huis rechts naast de kerk, is nu de zetel van de oudheidkundige vereniging ‘De Binnenwaard’.
Zelfs ver na de Franse tijd bleef de gewoonte van het houden van raadsvergaderingen in een herberg bestaan: in Alblasserdam bijvoorbeeld werd in 1845 de ‘Regtkamer’ gehuurd in het huis van de kastelein Adrianus Pijl om te worden ingericht als raadkamer van het gemeentebestuur (Boersma, 426). In Giessendam vergaderde ‘de gemeente Giessendam en Giessenoude- kerk’ in 1844 voor f 80,-- per jaar in een gehuurde kamer in de herberg ‘De Zwaan’ (De Jong, 5-6). Dat lijkt een hoog bedrag vergeleken bij wat in Noordeloos aan huur betaald moest worden: daar bedroeg de huur van de raadkamer in het pand op de hoek Botersloot/Noordzijde in 1879 f 30,-- per jaar, f 5,-- meer dan in 1861 (Schakel, 337).
| |
Raad- en gemeentehuizen
De drie stadjes Ameide, Gorinchem en Nieuwpoort hadden sinds de Middeleeuwen ieder een eigen stad- of raadhuis, waarin vertrekken waren ondergebracht als de raadzaal, de burgemeesterskamer, een secretarie en een of meer cachots. Pas in de 19de eeuw - in 1851 werd de Gemeentewet van kracht - kregen de verschillende dorpen een eigen gemeentehuis in plaats van het tot dan toe gebruikte rechthuis of rechtkamer.
In Ameide was tot 1959 niet de gemeente eigenaresse van het stadhuis, zoals overal elders, maar de ambachtsheer.
In grote lijnen is de ligging, de vorm, opbouw en indeling van de drie oude
| |
| |
99 De achtergevel van het raadhuis te Ameide (foto RDMZ, 1968).
stadhuizen vergelijkbaar. Alle liggen zij midden in de stad op een centraal, goed bereikbaar punt. Zij zijn alle vrijstaand en hebben een rechthoekige plattegrond. De belangrijkste vertrekken waren op de hoofdverdieping ondergebracht. De onderverdieping bevatte een of meer cachots. Dat laat trouwens onverlet dat ook op andere plaatsen in het stadhuis gevangenen opgeborgen konden worden: in Nieuwpoort bevonden zich op de begane grond naast de vestibule nog twee cachots en in Ameide is nog steeds op de zolder een gevangenenhok aanwezig. Alle stadhuizen waren van een toren met luidklok voorzien.
Samenhangend met de grootte van de stad en het aantal functies dat in het stadhuis ondergebracht diende te worden, is het stadhuis eenvoudig of gecompliceerd van type. Het stadhuisje van Ameide uit 1644 is van een vrij simpel type, dat al in de Middeleeuwen voorkomt en tot ver in de 17de eeuw zo wordt gebouwd, namelijk een vrijstaand rechthoekig gebouw met een onderhuis, een bel-étage en een kapverdieping tussen trapgevels. Tegen de lange gevel bevindt zich een bordestrap van enkele treden. De indeling van de inwendige ruimte is eveneens eenvoudig en overzichtelijk: de onderverdieping deed dienst als gevangenis, waag en later als brandspuithuis en opslagruimte. Op de hoofdverdieping vonden de vergaderingen plaats.
Het oudste gedeelte van het voormalige Gorinchemse stadhuis volgde ook dit schema. De kern van het middeleeuwse stadhuis bestond uit een 15de-eeuws, vrijstaand, hoog opgaand, rechthoekig blok waarin een overwelfd onderhuis en een hoofdverdieping waren opgenomen. Aan de linkerzijde stond de stadhuistoren. Tegen de lange gevel aan de voorzijde was een hoge dubbele trap.
Het niet bekend of het 16de-eeuwse stadhuis van Nieuwpoort ook tot het ‘basistype’ heeft behoord. Dat er een stadhuis gestaan heeft in de onmiddellijke nabijheid van het huidige gebouw is zeker. Jacob van Deventer geeft het op zijn kaarten uit omstreeks 1560 aan. Over de vorm blijft hij onduidelijk: men zou uit de tekening kunnen afleiden dat het een gebouw betreft met de nokrichting evenwijdig aan de Lekdijk (Historische stedenatlas, 29).
Het eenvoudige type stadhuis kon naar believen vergroot en verfraaid worden door bijvoorbeeld het aanbrengen van siertopgevels aan voor- en zijkant (Ameide) en het aanbouwen van een of meer vleugels. Zo vond in Gorinchem
100 Het voormalige stadhuis te Nieuwpoort met de inundatiesluis (foto RDMZ, 1974).
| |
| |
aan het eind van de 16de eeuw een grote verbouwing plaats, waarbij de dubbele trap aan de voorzijde door een secretarie met galerij vervangen werd. Aan de zuidzijde werd een vleugel aangebouwd, waarin onder andere de vroedschapskamer en de waag werden opgenomen. Hiermee kwam de toren vrijwel in het midden van het gebouw te staan.
Het laat I7de-eeuwse stadhuis van Nieuwpoort, modern als het gebouw voor zijn tijd en in deze streek was, bevat ook elementen die wij bij de middeleeuwse stadhuizen zagen zoals de bordestrap van enige treden voor de entree, het torentje met de luidklok en de cachots in de onderverdieping. De waag, van ouds al onderdeel van het stadhuis, werd niet zoals bij Ameide en Gorinchem in het stadhuis opgenomen, maar werd aan de achterzijde aangebouwd. In de zaal op de begane grond van het gebouw bevond zich de burgemeesterskamer van waaruit de waag toegankelijk was. Daarboven bevonden zich de rechtkamer en de secretarie.
101 De voorgevel van het middeleeuwse stadhuis te Gorinchem, J. van der Ulft (1627-1688) (coll. Frits Lugt, Parijs).
Stilistisch kan over de stadhuizen het volgende worden opgemerkt. Voor zover uit een 17de-eeuwse afbeelding kan worden opgemaakt, was de in 1591 aan het Gorcumse stadhuis gebouwde secretarie uitgevoerd in renaissance-stijl, waarvan de natuurstenen galerij op zuilen met kapitelen een zeer duidelijke uitingsvorm is. De kleine erker aan de rechterkant vertoont eveneens decoratieve renaissance-vormen.
In Ameide is de decoratie aan het bakstenen gebouw een bescheiden klassicisme. De vensters van de voorgevel zijn met driehoekige frontons getooid. Eenzelfde detaillering met frontons boven de vensters vindt men aan het Overwaardhuis te Kinderdijk dat in hetzelfde jaar met een representatief deel werd uitgebreid (zie hierna). In het midden van de voorgevel van het Ameidese stadhuis is boven de ingang een baksteenreliëf aangebracht met gestileerde lelies en gebeeldhouwde wapens van de ambachtsheer Van Brederode, bekroond door een segmentvormig fronton.
Stilistisch is het Nieuwpoortse stadhuis uit 1697 als een gaaf voorbeeld van de vlakke klassicistische baksteenbouw te karakteriseren. In vorm, materiaal en verhoudingen volgt het gebouw deze in het westen van Nederland gangbare sobere bouwstijl van het eind van de 17de eeuw.
| |
| |
102 Het voormalige raadhuis en het kantogerecht aan de Kerkbuurt 99 te Sliedrecht (foto RDMZ, 1991).
In de 18de eeuw zijn geen raadhuizen in de Alblasserwaard gebouwd. Dat vond wel weer plaats in de loop van de 19de eeuw.
De klassicistische vormen werden, wegens het voorname voorkomen, in de 19de eeuw als zeer gepast beschouwd voor openbare gebouwen. Zelfs in een betrekkelijk kleine gemeente als Sliedrecht werd deze stijl in de 19de eeuw toegepast aan het raadhuis (1853) en bij het daarnaast liggende kantongerecht van J.F. Metzelaar uit 1885, het laatstgenoemde overigens ook met eclectische trekken. Het aanzienlijke middeleeuwse stadhuis van Gorinchem, tenslotte als weinig doelmatig ervaren door de verschillende aanbouwen en de daarmee samenhangende verschillende niveaus, werd in 1859 afgebroken en door een modern, geheel symmetrisch opgezet en ingedeeld, neoklassicistisch gebouw vervangen.
De raadhuisjes in de dorpen verschilden in stilistisch opzicht weinig van de woonhuizen. Het raadhuis van Groot-Ammers dat tussen 1886 en 1887 gebouwd werd aan de Kerkstraat laat dat zien: een pand van vier gevelopeningen breed met een geknikte kap. De hoeken van de bakstenen voorgevel zijn met gestucte hoekblokken versierd. Niets anders dan een huis van een notabele in die tijd.
In de 20ste eeuw werd in Sliedrecht door ir. G. Friedhoff en ir. J.H. Plantenga een nieuw gemeentehuis gebouwd volgens traditionele opvattingen in vorm en materiaalgebruik. Het strikt symmetrisch uitgevoerde gebouw ligt precies in de as van de Kerkstraat en sluit een daarvoor gelegen plein af. Het raadhuis is uit baksteen opgetrokken en de daken zijn met dakpannen gedekt. De plint is in een donkerder steen met geteerde baksteenbanden uitgevoerd, waardoor een stevigheid en een hechtheid wordt gesuggereerd, die mét het materiaalgebruik toentertijd als symbolisch voor de status van een ‘landelijk’ raadhuis beschouwd werden. Representatie en waardigheid werden in het inwendige vooral door de aankleding van de raadzaal gevisualiseerd. Hoewel het oorspronkelijke meubilair inmiddels vervangen is, zijn de lambrizeringen, de deuren met beeldsnijwerk en de bespanningen nog steeds in situ.
| |
Stadhuis te Ameide
Het vrijstaande stadhuisje van Ameide op de Dam dateert, getuige een gevelsteen, van 1644. Het is in de loop van de tijd betrekkelijk weinig veranderd. De Tegenwoordige Staat beschrijft in 1749 een situatie die nog steeds herkenbaar aanwezig is: ‘Ameide heeft ook een Raadhuis, naar het welk men ter wederzijde met trappen van de Puie ingaat. Uit het Dak rijst een agtkant koepeltorentje’ (Tegenwoordige Staat, Holland IV, 532).
| |
| |
103 Het raadhuis te Ameide vóór restauratie (foto RDMZ, 1937).
104 Raadhuis te Ameide (foto RDMZ, 1962).
Over de geschiedenis van het gebouw is maar weinig bekend. In 1877 werd er op last van de toenmalige ambachtsheer Van Stolk uit Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de technische staat van het torentje, aangezien dat onstabiel was. Volgens de onderzoeker werd dat veroorzaakt omdat bij de bouw geen kruisschoren waren aangebracht. Het lijkt waarschijnlijk, gezien een rapport van vlak voor de restauratie eind jaren vijftig waarin melding gemaakt wordt van kruisschoren, dat zulks in 1877 alsnog is gebeurd.
In 1950 kwam het plan op het stadhuis te restaureren met instemming van de eigenaar, ambachtsheer J. van Stolk. Hij verhuurde het gebouw aan de gemeente. Pas toen de ambachtsheer in 1959 het stadhuis aan de gemeente Ameide geschonken had, kwam de restauratie van de grond. Zij werd uitgevoerd door het bureau G. en ir. T. van Hoogevest te Amersfoort. Op 15 december van dat jaar kon begonnen worden met als aannemer L. Woudenberg en Zn te Ameide. Op 22 februari 1961 werd het gebouw weer in gebruik genomen.
Bij de nogal ingrijpende restauratie, ingegeven door de technische staat van het gebouw enerzijds en de toenmalig heersende restauratieopvattingen anderzijds, is in het inwendige de oorspronkelijk grenen moer- en kinderbinten balklaag boven de hoofdverdieping door eikehout vervangen. Ook de kapspanten en het torentje zijn in eiken vernieuwd. De houtconstructie was sterk aangetast door houtworm en boktor. De indeling van onder- en hoofdverdieping werd gewijzigd. In de onderverdieping is nu een tussenmuur aangebracht. De (19de-eeuwse?) tussenwanden op de hoofdverdieping werden geamoveerd, zodat er één grote ruimte ontstond. De rechterzijingang naar de onderverdieping, in de 19de eeuw verbreed om toegang te kunnen bieden aan de brandspuit, werd weer op de oude breedte en in de oude vorm teruggebracht. Tevens maakte men van de gelegenheid gebruik om de raamindeling te wijzigen: de 19de-eeuwse achtruitsramen maakten plaats voor ramen met een kleine roedeverdeling naar 18de-eeuws model. Het metselwerk van de rechtertop is vernieuwd.
| |
| |
105 Ameide, Raadhuis. Lengtedoorsnede en plattegronden van onder- en hoofdverdieping. Schaal 1:300. Tekeningen naar opmetingen van architectenbureau G. en ir. T. van Hoogevest te Amersfoort (z.j.), bewerkt door J.J. Jehee, 1991.
| |
Stadhuis te Gorinchem
De oudste vermelding van een stadhuis in de Alblasserwaard betreft dat van de stad Gorinchem. Vóór 1437 lag het stadhuis in de Hoogstraat, tegenover de Arkelstraat. In dat jaar is het verplaatst naar de Markt, waar al een vleeshuis en een lakenhal stonden. Op die plaats werd het stadhuis gezet.
Het nieuwe stadhuis had een overwelfde begane grond. De lakenhal en het vleeshuis werden daar opgenomen. Het vleeshuis zou daar zelfs tot 1837 blijven. Op de verdieping bevonden zich de vierschaar en schepenkamer. Aan
106 Het middeleeuwse stadhuis van Gorinchem, zoals afgebeeld op het portret van weesmoeder Hilleke de Roy uit 1586. Detail van schilderij in het vm Burgerweeshui: aan de Molenstraat te Gorinchem (foto RDMZ, 1992).
de linkerkant stond een toren en aan de voorzijde had het stadhuis een bordes. In deze toestand staat het afgebeeld op een portret van weesmoeder Hilleke de Roy uit 1586 dat in het voormalige Burgerweeshuis aan de Molenstraat 15 bewaard wordt.
In de loop van de tijd vonden verscheidene aan- en verbouwingen plaats en veranderde de functie van de vertrekken. Op de plaats van het bordes met de dubbele trap aan de voorzijde kwam in 1591 een secretarie tot stand, die rustte op een open ‘verwulfsel’ van drie bogen op vier natuurstenen zuilen. In 1593 werd aan de zuidkant van het stadhuis een nieuwe vleugel aangebouwd, waarin op de begane grond de waag werd opgenomen en op de verdieping vertrekken kwamen voor de vroedschap en een muziekkamer. De toren kwam zo bijna in het midden te staan. Rechts van de secretarie kwam een uitgebouwde arkel met een spits dakje, die als roepstoel dienst deed. Een eenheid in gevelbehandeling verkreeg men door de daknok gelijk te houden en door het aanbrengen van een forse kroonlijst met gebeeldhouwde consoles. Aldus was een zeer monumentaal complex ontstaan, met hoofdzakelijk renaissance karaktertrekken.
Aan de noordzijde van het complex stond een laag huisje dat in 1565 aan de is stad geschonken was. Labouchere veronderstelt dat dit aanvankelijk als stadswijnkelder dienst deed. Anderen houden het erop dat die kelder zich onder de beganegrondse hal bevond (Labouchere, 61; Van Goch 71).
| |
| |
107 Het middeleeuwse stadhuis te Gorinchem, gewassen pentekening, 132 × 200 mm. door Jan de Beijer, 10 Aug. 1750 (coll. RPK, inv. nr.: A 4152).
Over verbouwingen in de 17de eeuw is alleen bekend dat de secretarie in de jaren 1696-1697 hersteld moest worden, aangezien het gewelf was ingestort.
In en omstreeks 1750 tekenden Jan de Beijer en Cornelis Pronk van vrijwel hetzelfde standpunt het stadhuis aan de voorzijde (coll. RPK, inv. nr. A 4152 en inv. nr. A 2904). De ongelijke plaatsing der vensters van het deel voor en na de toren met achtkante spits wijst al op de verschillende bouwperiodes. De secretarie onder schilddak op de galerij met vier natuurstenen zuilen bevindt zich in het midden. Aan de rechterkant eindigt het oudste deel van het stadhuis nog tegen een trapgevel. Geheel rechts is nog een deel van de trapgevel van het stadswijnhuis (?) zichtbaar.
In 1783 onderging de secretarie een vernieuwing. Zij werd met een halve verdieping verhoogd en door een fronton met het stadswapen bekroond. De erker aan de rechterkant werd hoogstwaarschijnlijk bij die gelegenheid afgebroken (Labouchere, 61-62). Van verdere verbouwingen die hebben plaats gevonden, zoals het veranderen van de vensters en het wijzigen van de trapgevel aan de rechterkant, zijn geen data bekend.
| |
| |
108 Het middeleeuwse stadhuis van Gorinchem. Plattegronden en doorsnede. Schaal 1:300. Tekening van B.H.J.N. Kooij uit 1992 op basis van een opmeting uit 1858, vlak voor de afbraak. In de plattegronden zijn de bouwperioden en de functies van de verschillende vertrekken ten tijde van de afbraak aangegeven. Het huidige stadhuis werd op de fundamenten van het oude gezet. Alleen de middenrisalieten steken ten opzichte daarvan uit. Dit is door een stippellijn aangegeven.
| |
| |
Voordat het gebouw in het begin van 1859 werd gesloopt, is het opgemeten en is er een maquette van gemaakt, waarop in vergelijking met de tekeningen van De Beijer en Pronk enige verschillen te constateren vallen. Afgezien van de verbouwing van de secretarie en het ontbreken van de erker valt op dat het aantal dakkapellen sterk is afgenomen en dat de vensters zijn gemoderniseerd: de kruiskozijnen zijn door roederamen vervangen. De trapgevel aan de rechterkant is door een dakschild vervangen. De maquette staat afgebeeld bij Labouchere (Labouchere, 54 en 55). De huidige verblijfplaats ervan is onbekend.
Hoe het middeleeuwse gebouw voor de afbraak was ingedeeld staat beschreven bij Van der Aa (deel E-G, 675-676). Ook valt dit op te maken uit de genoemde opmeting (inv. nr 363 D 192 B, gemeentearchief Gorinchem). De gegevens zijn in de bijgaande tekening verwerkt.
Het oudste deel bestond uit drie bouwlagen: een in steen overwelfde begane grond, een hoofdverdieping met een enkelvoudige balklaag en een kapverdieping. Links van het midden stond de stadhuistoren met uurwerk en carillon, bekroond door een steile naaldspits met appel in top. Ook het linkerdeel van het stadhuiscomplex had drie bouwlagen, maar verschilde in niveaus van het rechterstuk. De hoge begane grond waar de waag stond, was links met een samengestelde balklaag overdekt.
| |
Het nieuwe stadhuis
Op 18 juli 1857 werd door de Raad der gemeente Gorinchem een prijsvraag uitgeschreven voor een plan tot ‘Amotie van het Oude en het bouwen van een Nieuw Raadhuis’. De aanleiding tot dit besluit werd in eerste aanleg gevormd door de slechte bouwkundige staat van het middeleeuwse gebouw en de onwil dit onpraktisch ingedeelde gebouw weer op te knappen, waar verscheidene instanties waren ondergebracht. Bovendien bestond er de behoefte aan een ruimere lokaliteit: de arrondissementsrechtbank en het kantongerecht zetelden ook in het stadhuis.
In het programma van eisen bij de prijsvraag worden alle gewenste ruimtes voor de gemeente en de beide rechtbanken opgenoemd, die variëren van raaden rechtzalen, vertrekken voor de burgemeester, secretarie, raadscommissies, een waag, een politiebureau en ‘arrestkamer’ (voor mannen en vrouwen afzonderlijk) tot archiefbewaarplaatsen. Opgemerkt wordt dat de voorkeur gegeven zal worden aan het doelmatigst ingericht gebouw. Geen van de zestien inzenders werd echter een prijs waardig geacht. De commissie die de plannen moest beoordelen, wendde zich tot de Rotterdamse bouwkundige A.W. van Dam, die op haar verzoek een nieuw plan ontwierp, dat de goedkeuring van de
109 Het huidige stadhuis te Gorinchem (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
110 De waag achter het stadhuis te Nieuwpoort (foto RDMZ, 1957).
gemeenteraad wel kon wegdragen. Het nieuwe gebouw zou gezet worden op de fundamenten van het oude en er zou zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van afkomend bouwmateriaal. Door de toenmalige gemeente-architect D. Loeven werd op basis van die plannen een bestek en een begroting gemaakt. Op 19 november 1858 werd het bestek door de gemeenteraad vastgesteld, op 24 december 1858 vond de aanbesteding van het werk plaats.
De aannemer was J. Buller, als opzichter fungeerde C.J. Loeven. Tussen 24 december 1858 en 13 januari 1859 werd het oude stadhuis ontruimd. De verschillende diensten werden verspreid door de stad gehuisvest. Zo werd de gemeentewaag tijdelijk ondergebracht in de toren van de Grote kerk. Op 1 oktober 1860 werd het nieuwe stadhuis opgeleverd en onmiddellijk daarna in gebruik genomen (Archief gemeentebestuur Gorinchem, hfdstk. 12 nr. 3 en 4; Van Goch, 73-74).
Op de Grote Markt vóór het stadhuis staat sedert 1898 de Wilhelminafontein. De fontein is gemaakt naar een ontwerp uit 1889 van L. Schütz te Zeist. De fontein zelf bestaat uit een zuil, waarop een vrouw met palmtak en lauwerkrans staat. Zij staat in een bekken, dat wordt gedragen door twee reigers en twee dolfijnen. Vier maskers zijn op de hoeken aangebracht. Dit geheel is uitgevoerd in zink op een voetstuk van kunstgraniet. Het voetstuk staat weer in een vierlobbig uitgeschulpt bassin van cementijzer met kikkers in de spitse hoeken, die hun stralen water spuiten. Dit laatste onderdeel is ontworpen door de Gorcumse bouwkundige J. de Bie. De sokkel van de fontein wordt gevormd door enige hardstenen treden. Op het voetstuk van de fontein staat te lezen: ‘koningin wilhelmina 31 augustus 1898’.
| |
Stadhuis en Waag te Nieuwpoort
Het huidige (niet meer als zodanig in gebruik zijnde) stadhuis op de Dam dateert van 1697 en is het ontwerp van ene zich ‘architect’ noemende Van der Willigh, van wie uitsluitend bekend is dat hij opzichter was van de werken aan
111 Het stadhuis te Nieuwpoort vóór restauratie. De roedeverdeling in de ramen dateert nog van de 19de eeuw. In de rechterzijgevel zitten drie laat 19de-eeuwse getoogde vensters. Het ver overstekende dak bij de waag is nog niet ingekort (foto RDMZ, 1917).
112 Stadhuis te Nieuwpoort (foto RDMZ, 1992).
| |
| |
113 Voormalig stadhuis en waag te Nieuwpoort. Plattegrond met situatie en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening naar opmeting van E.A. Canneman (1938), bewerkt door J.J. Jehee, 1991.
114 Een der leeuwen met het wapen van Nieuwpoort, afkomstig uit het 16de-eeuwse stadhuis (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
de fortificaties van Holland en Westfriesland. Het stadhuis werd gebouwd in plaats van een ouder stadhuis, dat, gecombineerd met een visbank en waag lag aan de noordzijde van de Dam, en dat eerst afgebroken moest worden, voordat het nieuwe gebouwd werd. De zandstenen leeuwen die daarvan afkomstig heten te zijn staan nu in de hal van het stadhuisje opgesteld. Een gevelsteen met het jaartal 1562 (de bouwdatum van het voorgaande stadhuis?) wordt in het museum, dat op de verdieping is ingericht, bewaard. Onder het stadhuis, dat op een overkluizing van de Haven is gebouwd, was een jaar daarvoor, in 1696, een inlaatsluis gebouwd ten behoeve van inundaties in geval van een vijandelijke aanval (zie: Verdedigingswerken).
Ten tijde van Van der Aa (1846) werd de waag al niet meer als zodanig benut. In 1940 werd er in dit deel een brandvrije archiefruimte gemaakt waarmee de binnenruimte in de hoogte in tweeën gedeeld werd. Uitwendig had het geen gevolgen voor het gebouw.
Tussen november 1949 en 1950 werd het stadhuis zelf gerestaureerd - over de bouwvalligheid ervan werd in 1922 al met zorg geschreven - op basis van plannen die al in 1938 waren ontwikkeld, maar die wegens het uitbreken van de oorlog niet uitgevoerd konden worden. De architect was D. Visser uit Schoonhoven.
In de rechterzijgevel kregen de vensters van de zaal op de begane grond, die verder in getoogde zesruitsvensters waren gewijzigd, hun oorspronkelijke indeling terug. Ook de ramen in de voorgevel kregen een nieuwe roedeverdeling. De schouw in de zaal op de verdieping werd weer teruggebracht als kopie naar het originele exemplaar op de begane grond.
| |
De raadhuizen te Sliedrecht
115 Trappenhuis in het gemeentehuis te Sliedrecht (foto RDMZ, 1991).
In Sliedrecht kreeg men in het begin van de 19de eeuw behoefte aan meer dan een gehuurde rechtkamer in een herberg. In 1827 werd daartoe een huis tegenover de (latere) Stationsweg aangekocht, dat in 1828 werd betrokken.
Met de groei van de gemeente bleek in 1850 ook dit huis te klein geworden. In 1853 werd daarom aan de Kerkbuurt een nieuw pand gebouwd door aannemer Adrianus van der Lind in een neoklassicistische/eclectische stijl.
Het benedengedeelte deed aanvankelijk dienst als woning voor de burgemeester-secretaris, later was het als politiebureau in gebruik.
In 1905 besloot de gemeenteraad tot de aankoop van grond om een nieuw raadhuis te bouwen. Architect J. Verheul Dzn maakte een ontwerp. Wegens onenigheid binnen de gemeenteraad over de locatie, gingen deze plannen niet door.
Pas december 1918 werd het idee van nieuwbouw weer opgenomen. De plaats was geen probleem meer: men besloot voor het inmiddels aangelegde Dr.
Langeveldplein. Er werd een prijsvraag uitgeschreven, waarop 84 inzendingen
116 Het raadhuis te Sliedrecht van G. Friedhoff en J.H. Plantenga (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
binnen kwamen. Men koos voor het ontwerp van ir. G. Friedhoff en J.H. Plantenga, ‘Pleinafsluiting I’, wegens de mooie pleinafsluiting van het gebouw met de naar voren gebouwde vleugels, de goede uitdrukking van het karakter van een landelijk raadhuis, de waardige eenvoud en de rustige gevelverdeling, aldus het juryrapport van 17 maart 1920. Iets minder was de jury te spreken over de ingang waarmee men ‘direct met de deur in huis valt’, over de overbodig geachte loggia rechts, aangebracht in verband met een verregaand doorgevoerde symmetrie en over de slechte verlichting der gangen.
Op 15 juni 1921 vond de aanbesteding van het werk plaats, nadat door de beide architecten het prijsvraagontwerp herzien en omgewerkt was. Zo werden de kelderverdieping aanmerkelijk ingekrompen en de raadzaal vergroot.
Aannemer G. de Haan uit Dordrecht kreeg de opdracht tot de bouw. De eerste steen werd op 7 november 1921 gelegd. Op 29 maart 1923 werd het gebouw, dat tevens de gemeenteontvanger en het politiebureau moest herbergen, officieel geopend (Bos, 160-162; Bouwkundig Weekblad, 41e jrg. (1920), 17-18, 62, 68, 73-81; Bouwkundig Weekblad, 44e jrg. (1923), 299-301). Het oude gemeentehuis aan de Kerkbuurt is met het ernaast gelegen voormalige kantongerecht thans als museum in gebruik.
| |
Bankgebouwen
117 De voormalige Handels- en Landbouwbank, Westwagenstraat 38-41 te Gorinchem (foto RDMZ, 1992).
In Gorinchem zijn diverse historisch interessante bankgebouwen te vinden.
Aan de stijl en afwerking is steeds bijzondere aandacht besteed.
Uit 1889 dateert de voormalige Spaarbank aan de Zusterstraat 19 in Gorinchem. Het in rijke neorenaissance vormen opgetrokken gebouw onder wolfdak is ontworpen door de Gorcumse architect J. de Bie. De gevel is vijf vensterassen breed, heeft een hardstenen plint, hoekpilasters, -blokken en twee pinakels. De middenrisaliet is bekroond door een torentje onder wolfdak, waarin dakvensters met segmentvormige bekroning, klauwstukken en pilasters zitten. Aan weerskanten van de ingang zijn stenen ingemetseld met anno en 1889. Boven de ingang zit een steen met de aanduiding van de oorspronkelijke bestemming: spaarbank.
Het bankgebouw uit 1903 aan de Grote Markt 5 met asymmetrische gevel in Jugendstil-vormen is uit verblendsteen gebouwd, maar is thans grijs geschilderd. Op de hoek heeft het gebouw een naar boven toe zwenkende top. Onder de daklijst aan de Markt zitten consoles en Jugenstiltegels. Het pand is gebouwd als Hollandsch-Geldersche Hypotheekbank.
De voormalige Handels- en Landbouwbank aan de Westwagenstraat 38-41 werd in 1913 gebouwd door C. van den Hoogenband en A. Boers. Hier greep men terug naar de stijl van het 17de-eeuwse Hollands Klassicisme. Het rijzige pand ligt onder een schilddak met schoorstenen op de nok. De voorgevel waarvan de begane grond is gewijzigd, is met een kolossale orde met Ionische kapitelen versierd. De middenrisaliet eindigt met een fronton. Tussen de vensters van de eerste en tweede verdieping zijn festoenen aangebracht.
| |
De doelen
Op verschillende plaatsen in de Alblasserwaard was er sprake van een doelenterrein, waar schutters, tot de Franse tijd in gilden verenigd, zich konden oefenen in het hanteren van de wapenen. Schakel vermeldt in het midden van de 16de eeuw de aanwezigheid van ‘doelen’ in Noordeloos, die gelegen zouden hebben aan de Voordijk en te Minkeloos (Schakel, 1982, 65). In Nieuwpoort wordt in 1614 melding gemaakt van een erf ‘genaemt Die Doelen, gelegen aan die oostseyde van die Stedegracht streckende toe Suytwaert den gracht lancx tot den sloot comende aen den Achterwech zuytwestwaerts’. Door het ontbreken van verdere gegevens kon niet achterhaald worden hoe lang dat terrein als doelenterrein in gebruik geweest
| |
| |
118 De Doelen te Gorinchem vóór restauratie met het pleisterwerk op de gevels (foto RDMZ, 1957).
119 De Doelen te Gorinchem (foto RDMZ, 1970).
is en wanneer het is verdwenen (Historische stedenatlas, 33).
Aangezien Gorinchem als enige stad in de Alblasserwaard haar ‘Doelhuys’ nog bewaard heeft - de bijbehorende schietbaan achter het huis is volgebouwd - kan alleen daarop nader worden ingegaan.
Vanouds had Gorinchem drie schuttersgilden: de St. Sebastiaanschutterij, de St. Jorisschutterij en de St. Christoffelschutterij. De St. Jorisschutters die met de voetboog schoten, waren de oudste - zij worden al in 1423 genoemd - en hadden een eigen altaar in de Grote kerk. Hun oefenplaats hadden de schutters van St. Joris sedert 1499 midden in de stad aan de Molenstraat, alwaar in dat jaar een ‘Doelhuys’ gebouwd was (Van Beuzekom, 60).
Het schuttersgilde der colveniers (handbusschutters) had St. Christoffel als patroon. Deze schutters worden voor het eerst in 1521 genoemd. Hun oefenterrein lag vóór 1589 ten oosten van de Burgpoort op een stuk grond buiten het rondeel met de Quellingpoort (Telders, 6).
Over het gilde der handboogschutters, met St. Sebastiaan als patroon, is weinig meer bekend dan dat zij in 1514 genoemd worden en in 1578 al niet meer bestonden (Van Beuzekom, 62).
In 1589 was het oude Doelengebouw aan de Molenstraat, waar de schutters van St. Joris samen kwamen en hun gezamenlijke maaltijden genoten, bouwvallig geworden. Mede ingegeven door de veranderingen in de opzet en het gebruik van het doelengebouw en -terrein in het algemeen, en in verband met het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog in het bijzonder en de daarmee gepaard gaande reorganisaties der schutterijen (Rosenberg, 64), werd er in Gorinchem besloten tot de bouw van een nieuw, gemeenschappelijk huis voor de schutters van St. Joris en die van St. Christoffel. Het nieuwe Doelhuis werd tegen de noordzijde van een al bestaand pand gebouwd. In het Doelhuis woonde tevens een waard of kastelein, die het complex moest beheren.
Het timmerbestek van het gebouw is bewaard gebleven, gepubliceerd en becommentarieerd in de Bouwkundige Bijdragen XIII van 1863. Daaruit valt het volgende op te maken. Teneinde de kosten te drukken werd gebruik gemaakt worden van het hout, de dakpannen en de stenen afkomstig van de oude Kanselpoort. Deze werd namelijk juist op dat moment afgebroken, in verband met de algehele vernieuwing van de vestingwerken (zie: ‘Verdedigingswerken’). Het bestek vermeldt uitdrukkelijk de afmetingen (veertig voet breed en diep) en de indeling van het nieuwe Doelengebouw: op de begane grond een middengang met vergaderkamers voor de schutterijen te weerszijden, een scheidingsmuur in het midden, daarachter een keuken aan de noordkant ‘naast 't manhuys’ en een kelderkamer. Op de verdieping moest een grote zaal komen en twee achterkamers. Een in een torentje opgenomen wenteltrap kwam ‘buyten de ganck van t doelhuys’, waarmee de verdieping van het Doelhuis bereikt kon worden. Het vrijwel vierkante gebouw zou
| |
| |
120 Gorinchem, voormalige Schuttersdoelen, Molenstraat 32. Dubbele kapconstructie volgens gegevens van het bestek uit 1589. Schaal 1:250. Tekening door J.J. Jehee, 1991 naar gegevens van H. Janse.
121 De 16de-eeuwse kapconstructie boven het voorste deel van de Doelen (foto RDMZ, 1966).
gedekt worden met een dubbele kap, samengesteld uit tweemaal vier gebinten (Bouwkundige Bijdragen, 1863, 22-29).
Het uiteindelijke gebouw is in afwijking van het bestek iets anders uitgevoerd. Het bestek maakt onder andere melding van zes ‘gecruyseerde cruyscosynen’ voor de grote voorkamer op de verdieping: er zijn er vijf gemaakt. Ook staan er twee kozijnen in de beide achterkamers vermeld: een kamer is van twee vensters voorzien, maar de rechterachterkamer heeft maar één venster. Van de acht schoorsteenmantels konden er zes gelokaliseerd worden. Ook de plaats van de kelderkamer is onzeker. Spreekt het bestek over ‘naest Lauwerens ...sal gemaeckt worden eenen kelderkamer...’ (Lauwerens bewoonde het huis waar de Doelen aan vast gebouwd zou worden, hetgeen een situering aan de zuidoostkant zou betekenen), Van Goch vermeldt een kleine kelderruimte onder de achterkamer aan de kant van het Oude Mannenhuis (Van Goch, 109). Deze mening lijkt bevestigd te worden door vondsten, gedaan tijdens de restauratie in 1963-1967, waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat deze achterkamer een (onderkelderde) opkamer was (tekening G. Berends 1968, archief RDMZ en reconstructie Goudeau, Rosenberg, 67 afb. 43).
Volgens Telders, die zich op een archiefstuk baseert, zou het huurpand ter linkerzijde ouder zijn dan het Doelengebouw (Telders, 13-14). Het bestek lijkt dit te bevestigen, aangezien daarin nergens sprake is van een gemeenschappelijke bouwactiviteit. Uit de aard en de detaillering van de houtconstructie in het inwendige en het metselverband van de baksteen en de natuursteen aan het exterieur blijkt echter, dat beide panden gelijktijdig tot stand gekomen moeten zijn.
In 1680 is er melding van het tot stand komen van een ‘uitstek’. Telders meent dat dit niet anders kan zijn dan de kleine uitbouw onder lessenaardak aan de noordkant van het complex. Die is nog steeds aanwezig.
In 1702 werd het Doelhuis uitgebreid: het ernaast liggende woonhuis werd erbij getrokken. Op alle verdiepingen werden tussen beide panden doorgangen gemaakt (Telders, 14).
Vanaf de 18de eeuw diende het gebouw naast vergaderruimte voor de schutterijen en het houden van officiële maaltijden door het stadsbestuur, tevens als logement en als vergaderplaats voor lokale gezelschappen. Een dergelijke functieverandering, die zich in die tijd bij vele doelen gebouwen in Holland heeft voorgedaan, is ten dele toe te schrijven aan het teruglopen van de militaire betekenis van de stedelijke schutterijen, als uiteindelijke reactie op de vrede van Munster. Bovendien vormde het verhuren van de localiteiten een welkome aanvulling op de teruglopende inkomsten van de schutterij (Rosenberg, 68-70; Van Beuzekom, 63).
In het midden van die eeuw vermeldt de Tegenwoordige Staat (Holland II, 270), dat het gebouw sedert de stichting ‘naar de hedendaagsche Bouworde’ verbeterd is. Wat die verbetering inhield is niet geheel duidelijk, mogelijk is de
| |
| |
122 Achtergevel na restauratie met de nieuw gebouwde traptoren (foto RDMZ, 1970).
123 De Doelen, gezien vanaf de achterkant, gewassen pentekening toegeschreven aan C. Pronk of A. de Haen, midden 18de eeuw. 175 × 108 mm (Coll. Bodel Nijenhuis inv. nr. 304 I 24).
voorgevel gemoderniseerd. Het Doelhuis is omstreeks 1750 aan de achterzijde getekend door C. Pronk of A. de Haen. Het metselwerk en de vensters lijken daar althans nog uit de bouwtijd te dateren. De tekening is echter niet in alle opzichten betrouwbaar. De vervaardiger schrijft het er ook bij: ‘den breette tussen den goot en de vensters moet wat h(oger??). De vensters moeten niet laeger weezen...’. Bovendien tekende hij niet alleen minder speklagen in het baksteenwerk van de achtergevels dan er thans te zien zijn, maar ook bogen boven de vensters uiterst links die er nooit gezeten hebben.
Tijdens de bombardementen van Gorinchem door Pruisische troepen in 1814 werd het gebouw, zoals zovele in de stad, beschadigd. Waarschijnlijk werden daarna bij het herstel de grote acht- en zesruits vensters ingebracht.
In de 19de eeuw werd de schuttersplicht afgeschaft en nam dientengevolge de
124 De achtergevel vóór restauratie met links een deel van de in 1843 aangebouwde koffiekamer (foto RDMZ, 1957).
belangstelling voor het oefenen met boog en handbus af. In 1843 werd in de tuin van de Doelen een schouwburgzaal gebouwd, die via een koffiekamer met de Doelen in verbinding stond. De voorgevel kreeg een pleisterlaag met getrokken voegen en de fraaie voordeur met pilasteromlijsting kwam toen tot stand. De toren met de spiltrap werd afgebroken. Kennelijk was het uitzichtkamertje in de bovenste geleding met vensters naar alle zijden niet meer als zodanig in gebruik. De verdiepingen waren al een halve eeuw bereikbaar via het in 1702 bij de Doelen opgenomen huurpand, dus daarvoor behoefde de toren evenmin gehandhaafd te worden (Telders, 12). Desondanks is er toen (of een twintigtal jaren later toen het gebouw als hotel werd ingericht?) aan de achterkant toch een trappenhuis gemaakt.
In 1865 werden de schutterijen in Gorinchem tenslotte definitief opgeheven. Het gebouw werd verkocht en in zijn geheel tot hotel en ontspanningsgebouw ingericht, welke functie het tot 1961 zou behouden (Van Beuzekom, 64).
In 1954 kwam het plan op de Doelen te restaureren. Daarna zou het toenmalige hoogheemraadschap van de Alblasserwaard met Arkel beneden de Zouwe er gehuisvest worden. De plannen werden geactiveerd toen in 1961 het hoogheemraadschap eigenaar van het complex werd. In hetzelfde jaar is de
| |
| |
125 Gorinchem, voormalige Schuttersdoelen, Molenstraat 32. Plattegrond van de begane grond. Schaal 1:300. Tekening naar het restauratieplan van C. Wegener Sleeswijk u 1963 en een onderzoek van G. Berends uit 1968, alsmede op basis van eigen waarnemingen door J.J. Jehee, 1991.
Nieuwe Doelen aan de Haarstraat in gebruik genomen. De oude schouwburgzaal achter de Doelen werd daarmee overbodig en kon gesloopt worden. Als restauratie-architect werd prof. ir. C. Wegener Sleeswijk benaderd, die ook de Nieuwe Doelen had gebouwd. Pas op 25 juni 1963 vond de aanbesteding van het werk plaats. Het werd aangenomen door Van der Sluijs & Van Dijk NV te Hardinxveld-Giessendam. Het is in 1967 voltooid. De volgende werkzaamheden zijn dan geschied. De gevels werden van de 19de-eeuwse pleisterlaag ontdaan. Hoewel er uitvoerig gedelibereerd is over de wenselijkheid kruiskozijnen aan te brengen (‘zoals het vroeger geweest moet zijn’), is er tenslotte, niet nader gemotiveerd, de voorkeur gegeven aan een 18de-eeuwse vensterindeling. Nieuwe ramen met een 18de-eeuwse roedenverdeling werden gemaakt ter vervanging van de bestaande 19de-eeuwse
126 Het fundament van de traptoren dat tijdens de restauratie werd blootgelegd (foto RDMZ, 1963).
achtruitsvensters. Het trappenhuis en de koffiekamer aan de achterzijde van het gebouw werden afgebroken, waarmee de weg vrij gemaakt werd voor de herbouw van de traptoren. Het fundament van de traptoren was inmiddels blootgelegd. Mede aan de hand van de bovengenoemde topografische tekening van C. Pronk of A. de Haen kwam de reconstructie tot stand. Merkwaardig is dat er op de hoeken wel natuursteenblokken zijn toegepast, maar in het baksteenwerk geen speklagen, terwijl de tekening dat wel aangeeft.
In het inwendige zijn van de kapconstructie de muurplaten en de sporen voor een groot deel vervangen. De kappen werden beschoten. De grote zaal op de verdieping van het oude Doelhuis werd ontdaan van de tussenwanden. Er werden twee schouwen aangebracht, waarvan de plaats links origineel was.
In het huurpand, dat gelijktijdig onder handen genomen werd, werd de spiltrap, die vanaf de eerste verdieping nog origineel aanwezig was, integraal vervangen en van het voorste gedeelte van het huis naar het achterste verplaatst.
Na de restauratie hebben in het oude Doelhuis de dijkgraaf, de hoogheemraden, de secretaris-penningmeester en het administratieve personeel een plaats gevonden. Het naastliggende huis met voor-, midden- en achterkamer en de ingang opzij, was aanvankelijk tot woonhuis bestemd, maar is nu ook tot kantoor ingericht.
Van de oorspronkelijke inventaris konden drie schuttersstukken herplaatst worden (Van Beuzekom, 65).
| |
| |
| |
Het Tolhuis
Ligging en karakteristiek
Het voormalige Tolhuis ligt vrij in het bolwerk met dezelfde naam aan de zuidof rivierkant van de stad. Het werd in 1598 gebouwd. Het complex is samengesteld uit drie bouwlichamen, een noord-zuid gericht onderkelderd noordelijk deel van twee bouwlagen en een kap onder een hoog zadeldak met wolfeind aan zuidzijde, een haaks daarop staand, oost-west gericht zuidelijk deel van drie bouwlagen en een kap onder een hoog schilddak en een veel lager oostelijk deel van twee bouwlagen en een kap onder een zadeldak met ongelijke schilden. In de hoek tussen het zuidelijke en oostelijke bouwdeel staat een achtzijdige traptoren. Onder het gebouw loopt een deel van de 80 meter lange, voormalige inlaatsluis van het westelijk deel van de stad Gorinchem, die aanvankelijk iets voor 1600 als een houten inundatiesluis was aangelegd, maar uiteindelijk bestemd werd tot doorspoeling van de open watergangen en de riolen van de stad (Teixeira IV (I), 478-480).
127 Gorinchem, voormalig Tolhuis, Molenstraat 109. Plattegrond en doorsnede. Schaal 1:300. Toestand na de restauratie van 1987. Tekeningen naar gegevens en opmetingen van Bureau voor architectuur W. Kramer te Amersfoort door J.J. Jehee, 1991.
| |
| |
128 De oostkant van het Tolhuiscomplex in 1892. De gevels zijn van een witsellaag voorzien. Het ritme van de gevel is rechts onder verstoord door de twee tienruitsvensters die in de 19de eeuw werden ingebracht. De oostelijke aanbouw heeft een ongelijkzijdig zadeldak (foto RDMZ, 1892).
129 Oostgevel van het Tolhuis na de restauratie. De oostelijke aanbouw is gereconstrueerd en de traptoren is iets hoge opgetrokken. In het hoofdblok zijn de twee vensters op de begane grond uiterst rechts weer door een venster vervangen (foto RDMZ, 1987).
Het gebouw diende als woning voor de ontvanger, de controleur, een ‘beziender’ en twee tolknechten (Tegenwoordige Staat, Holland II, 282-283). Desondanks blijft de omvang van het gebouw onverklaarbaar. Een nader onderzoek naar het functioneren ervan, mogelijk had het gebouw nog andere functies, zou in de toekomst enig licht daarop kunnen werpen.
| |
Bouwgeschiedenis
In 1425 bepaalde Philips van Bourgondië dat de kort daarvoor van Woudrichem verplaatste tol in Gorinchem zou blijven. Het eerste Tolhuis zal in de nabijheid van het huidige gebouw gestaan hebben, op het kasteelterrein van de graaf van Holland. Van wanneer precies het oudste Tolhuis dateert is niet bekend. Van Deventer geeft het niet aan op zijn kaart uit het midden van de 16de eeuw. De eerste ‘vermelding’ van een tolhuis is van 1568 op het geschilderde stadspanorama, dat in het museum ‘Dit is in Bethlehem’ bewaard wordt. In november van dat jaar brandde het Tolhuis af (Emck, 1929, 45). Pas in 1579 werd het herbouwd, waarschijnlijk op de plaats waar het nu staat, aan de zuidoostkant van het kasteelterrein. Het kasteel De Blauwe Toren stond immers op de nominatie te verdwijnen, in verband met de aanleg van de nieuwe vestingwerken. Labouchere veronderstelt zelfs dat de grote rechthoekige toren aan de westkant van het huidige gebouw is gezet op de
130 De oorspronkelijke toegang in de oostgevel na restauratie. De bogen en verstoringen rond het bovenlicht wijzen op een (vroeg 17de-eeuwse) reparatie (foto RDMZ, 1987).
plaats van de fundering van de oude kasteelpoort (Labouchere, 63). Tijdens de restauratie in 1985-1987 heeft men daar opgravingen verricht. Er werden echter geen sporen van een oude kasteelpoort aangetroffen.
Ook dit gebouw brandde af, op 23 april 1584 (Emck, 1929, 54). Weer duurde het enige jaren voordat er een nieuw Tolhuis tot stand kwam. Dat vond zijn beslag in 1598. In hoeverre er gebruik gemaakt is van ouder materiaal is niet eenvoudig na te gaan. De oostelijke aanbouw is voor een gedeelte uit oude steen opgetrokken. Het formaat der stenen onder de vensters aan de noordkant is wat groter dan aan de rest van het gebouw.
Over de lotgevallen in de 17de en de 18de eeuw is niets bekend. Na de opheffing van de riviertollen in Holland in 1795 kwam het huis zonder bestemming. In 1814 werd het bij de belegering van de stad aanvankelijk als opslagplaats voor levensmiddelen gebruikt en aan het eind van dat jaar als kazerne ingericht (Labouchere, 63-64). Het is waarschijnlijk dat ook het Tolhuis bij het bombardement van Gorinchem schade heeft opgelopen.
| |
De achttiende en negentiende eeuw
In de 18de en 19de eeuw hebben er in- en uitwendig wijzigingen plaats gevonden, waarvan de meest opvallende waren het maken van diverse aanbouwen, het vervangen van de kruiskozijnen door 18de- en 19de-eeuwse vensters en wijzigingen in het interieur.
Het muurwerk van de eindmuur van het noordelijk deel werd waarschijnlijk nog in de 18de eeuw tot aan de aanzet van de top vervangen. De vensters in de
| |
| |
131 De aanzet van een kleine, rechtsomdraaiende, spiltrap in de traptoren, die niet bij het huidige gebouw hoort (foto RDMZ, 1987).
oostgevel werden in de 18de eeuw vergroot en een werd er bij gemaakt. Zij waren aanvankelijk van een kleine roedeverdeling voorzien. In de loop van de 19de eeuw kreeg een aantal vensters grotere glasramen.
In het inwendige verdween de scheidingswand met schouwen aan weerszijden op de begane grond en de verdieping. Die van de verdieping mogelijk al in de 18de eeuw - topografische tekenaars geven op hun gezichten op Gorinchem waar het Tolhuis op voor komt na het midden van de 18de eeuw geen grote schoorsteen meer weer op het noordelijke deel - of in het begin van de 19de eeuw, toen het gebouw tot kazerne werd ingericht. De muur van de begane grond werd aanvankelijk alleen doorgebroken om in de 20ste eeuw geheel te verdwijnen. Bij de restauratie is ter plaatse een stalen onderslagbalk aangebracht in portaalvorm als versteviging van de constructie en aanduiding van de plaats van de verdwenen muur (Kramer, 13). Op de verdieping bleef de ruimte ook na restauratie onverdeeld.
Het zuidelijk deel, ingeklemd tussen traptoren en het noordelijk gedeelte, kreeg aan de westkant een aanbouw onder lessenaardak, die, aan de detaillering te oordelen, aan het eind van de 18de of in het begin van de 19de eeuw tot stand is gekomen. Op de kadastrale minuut van 1821 staat deze aanbouw in plattegrond al getekend.
In het inwendige werd in de 19de eeuw, waarschijnlijk direct nadat het gebouw als kazerne in gebruik genomen werd, de trap naar de verdieping gemaakt. Een andere wijziging in het zuidelijk deel is de onderverdeling van de ruimtes op de begane grond en de verdieping geweest (in de 18de eeuw?). Op de begane grond werd door het inbrengen van een muur een westelijke kamer afgescheiden. Ter verlichting van het vertrek maakte men in de noordmuur twee grote 36-ruits schuifvensters met natuurstenen vensterbanken, waardoor de ondersteunende console van de moerbalk ‘in de lucht’ kwam te hangen en derhalve werd verwijderd. Op de balk zijn sporen van de console nog zichtbaar. Ook op de verdieping werd de ruimte door een scheidingswand verdeeld. Het 18de-eeuwse 45-ruits venster in de noordgevel op de verdieping werd na 1875 in een zesruitsvenster met dunne roeden veranderd. Bij de laatste restauratie is de roedeverdeling van dit venster weer gewijzigd, nu met een 28-ruits verdeling.
Het oostelijk bouwblok heeft de meest ingewikkelde bouwgeschiedenis. Het is niet ondenkbaar dat een stuk nog behoort tot of is opgebouwd uit de restanten van een voorgaand tolhuis. In het inwendige is een gedeelte van een oude spiltrap die geen deel uitmaakt van het huidige gebouw tijdens de restauratie aan het licht gekomen. Aan de buitenzijde is onder de vensters van de noordgevel het formaat baksteen groter dan aan de rest van het gebouw.
Bovendien loopt een klein deel van de segmentboog boven het rechtervenster van de begane grond weg achter het muurwerk van het noordelijk bouwdeel. Op de verdieping is dit echter andersom: het muurwerk van het oostelijk bouwdeel loopt aan tegen de dagkant van een venster in de oostgevel. Het lijkt
132 De noordoosthoek van het complex in 1982 voor de restauratie. Tegen de noordgevel staat een aanbouw met toiletten. Op de verdieping zit alleen uiterst rechts een venster. Op de begane grond bevinden zich rechts in de oostgevel nog twee 19de-eeuwse schuiframen. De oostelijke aanbouw is met een mansardekap gedekt (foto RDMZ, 1982).
133 De noordoosthoek na restauratie. Aan de noordgevel is op de verdieping een smal venster bijgemaakt. In de oostgevel zijn de beide 19de-eeuwse tienruitsvensters door één exemplaar vervangen (foto RDMZ, 1987).
| |
| |
134 De noordkant van het complex in 1919, waarop de vroeg 19de-eeuwse aanbouw onder lessenaardak rechts nog net zichtbaar is. De gevels zijn wit gesausd. Tegen de noordelijke aanbouw staat een toiletaanbouw. Op de verdieping zit een omstreeks 1875 aangebracht zesruitsvenste (foto RDMZ, 1919).
135 De noordkant van het complex na restauratie. De twee smalle vensters op de verdieping dagtekenen van na de restauratie. De rollaag van de bredere voorganger rechts is ter plaatse in het zicht gelaten (foto RDMZ, 1992).
er derhalve op dat de oostelijke aanbouw aanvankelijk lager was. Niet lang na de bouw, in de eerste helft van de 17de eeuw, zal het verhoogd zijn tot en met de bolkozijnen.
Er is veel aan- en verbouwd aan dit stuk van het Tolhuis. Een kleine uitbouw, in plattegrond weergegeven op de kadastrale minuut van 1821, is in de loop van de 19de eeuw afgebroken. Bij de restauratie is het beloop in de bestrating aangegeven. Ook op de kadastrale minuut staat aan zuidzijde een grote uitbouw getekend, die in de loop van de eeuw gereduceerd is tot een afhang onder lessenaardak. Na 1875 werd een deur in de noordgevel door twee 20-ruits vensters vervangen. De kleine segmentboog boven het rechtervenster geeft de breedte van de oorspronkelijke opening aan. In het linkerdeel van deze gevel duidt een boog in het metselwerk op een oude gevelopening ter plaatse. De oostbouw kreeg in het begin van de 20ste eeuw een mansardekap. Op een foto uit 1892 staat dit deel nog onder een zadeldak. Bij de restauratie is het zadeldak weer teruggebracht.
| |
De twintigste eeuw
Over wijzigingen aan het gebouw in de 20ste eeuw zijn wij beter geïnformeerd. In 1919 werd het Tolhuis, dat daarvoor dienst had gedaan als hoofdbureau van de stelling-commandant en in dat jaar als kledingmagazijn in gebruik genomen werd, gedeeltelijk gepleisterd en gewijzigd. De Minister van OK&W diende bij Defensie daarover een protest in, gezien het architectonische belang van het 16de-eeuwse bakstenen gebouw met de speklagen, die zo aan het oog onttrokken werden. Aangezien het gebouw bovendien nogal vervallen was, werd er tevens ongevraagd een restauratieplan opgesteld. Hierbij werd er vanuit gegaan dat de witsellagen verwijderd moesten worden en de muren hersteld. De later ingebrachte grotere en kleinere steen zouden door handvormsteen vervangen moeten worden. Alle kozijnen (!) met ramen en deuren zouden moeten worden uitgebroken en vervangen door kruiskozijnen met glas in loodvensters, ‘zoals deze volgens oorspronkelijke vormen behoren te zijn’, aldus de toelichting van de samensteller van het plan, W. Scheepens.
De traptoren was voor zijn gevoel te laag. Hij zou hoger moeten worden opgemetseld en van een eiken spits worden voorzien. Door de eigenaar is
| |
| |
echter niet op deze plannen gereageerd en zij zijn terzijde gelegd.
In 1925 was er een kleine brand, waarbij de zoldering van de zaal op de eerste verdieping over enige meters werd aangetast. Twee moerbalken met geornamenteerde consoles werden geblakerd doch konden behouden blijven. Van de vensters is een raam verbrand.
In dat zelfde jaar werden door de Eerstaanwezend Ingenieur een plattegrond en een doorsnede vervaardigd van het gebouw. Een toelichting op de tekeningen ontbreekt echter. Mogelijk is toen de kleine aanbouw onder lessenaardak met de rondboogdeur aan de noordkant afgebroken. Op latere tekeningen van de Genie komt de aanbouw niet meer voor.
In 1948 is door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg opnieuw een rapport gemaakt over de technische staat van de Tolkazerne, zoals het gebouw genoemd werd. Het gebouw was inmiddels op de begane grond in gebruik als belastingkantoor, en op de verdieping als openbare leeszaal en als conciërgewoning. Daartoe moest het interieur ingrijpend verbouwd worden. De Genie was tevens bezig met inboeten van gescheurd metselwerk, hetgeen door het Rijksbureau ‘onoordeelkundig’ genoemd wordt. Voor een algehele restauratie werd wederom een lans gebroken, zonder resultaat.
In 1951 werd er van de kant van het Rijksbureau gepleit voor een overdracht van het materieel beheer van het Tolhuis van het Ministerie van Oorlog naar het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Daarna zou er naar een betere bestemming gezocht kunnen worden. Dat gebeurde echter niet. In 1952 werd het gebouw overgedragen aan de afdeling Domeinen van het Ministerie van Financiën omdat de belastingdienst een belangrijk gedeelte van het Tolhuis in gebruik had.
| |
De restauratie van 1985-1987
Er kwam pas verandering in de situatie toen in 1977 de Vereniging Hendrick de Keyser eigenaresse van het complex werd. Met de voorbereidingen voor een restauratie is in 1980 gestart. De opdracht tot restauratie werd aan het bureau voor architectuur W. Kramer uit Amersfoort gegeven, aanvankelijk met het idee het Gorinchemse museum in het Tolhuis te vestigen. Toen in 1983 bekend werd dat het Hoogheemraadschap De Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden een nieuwe locatie zocht voor de over verschillende dorpen
136 De westkant van het complex in 1919 met de lage aanbouw (foto RDMZ, 1919).
137 De westzijde na restauratie. De vensters van de eerste en tweede verdieping van het rechterblok zijn geopend. Ter plaatse van de voormalige aanbouw is het muurwerk gepleisterd. In de traptoren is een toegang gemaakt (foto RDMZ 1987).
| |
| |
138 Origineel schouderstuk en ijzeren goot aan het noordelijke bouwdeel vóór de restauratie (foto W. Kramer, 1983).
verspreide Technische Diensten, is het gebouw daartoe geschikt gemaakt. De restauratie ging op 2 september 1985 van start met als aannemer J. de Bonth-Van Hulten te Nieuwkuijk. De oplevering van de restauratie vond op 12 maart 1987 plaats.
Het herstel van het gebouw is in principe consoliderend geweest. De kap van de oostelijke aanbouw, die in het begin van de eeuw in een mansardekap was gewijzigd, werd echter gereconstrueerd. De traptoren werd een meter hoger opgetrokken. Dit geschiedde op basis van vondsten, zoals een gedicht kozijn in de oostelijke muur. De in slechte staat verkerende gietijzeren goten werden vervangen door houten exemplaren. De gootconsoles werden in de oorspronkelijke vorm in Vaurion bijgemaakt. Het aanzien van de noordgevel van het noordelijke gedeelte, vanuit de Molenstraat goed zichtbaar, is iets gewijzigd. Een kleine aanbouw met pleetjes werd afgebroken. Op de verdieping is het bestaande zesruitsvenster versmald op basis van sporen in het metselwerk en aan de linkerkant is een dergelijk venster bijgemaakt. Dit laatste geschiedde omwille van de symmetrie in de daargelegen vergaderzaal (Kramer, 16). Aan de oostgevel werden twee vensters op de begane grond door één exemplaar vervangen, waardoor in het inwendige de moerbalken een betere opvang konden krijgen en de gesneden sleutelstukken konden worden teruggebracht.
In het inwendige bestonden de voornaamste wijzigingen uit het herstellen van de plafonds in de beide zalen van het noordelijk gedeelte. De vloer van de grote vergaderzaal op de verdieping werd met stalen balken versterkt en iets verhoogd. Tijdens de restauratie ontdekte men dat in deze zaal en op de begane grond een tussenmuur heeft gestaan, waartegen zich aan beide zijden een rookkanaal bevonden heeft. In het moer- en kinderbintenplafond van de begane grond en de verdieping werden aan beide zijden van de oude plaats van de muur de ravelingen van het rookkanaal gevonden en in het zicht gebracht. In het midden van de nokgording in de noordbouw is een onderbreking zichtbaar, die de plaats van een doorgang van een oud rookkanaal aanduidt. Het rookkanaal liep vanaf de kelder beneden tot buiten de nok van het dak. De spanten staan op deze plek in de kap iets verder uit elkaar. In de kelder is de scheidingsmuur nog steeds aanwezig. Aan de buitenzijde is aan de oost- en westgevels ter plaatse van de brede muurdam eveneens de positie van die tussenmuur af te lezen (Kramer, 13).
| |
De waterschapshuizen
De dijkcolleges van de Alblasserwaard en Arkel beneden de Zouwe en de waterschappen De Nederwaard en De Overwaard beschikten over diverse panden, bestemd voor verschillende doeleinden.
De dijkcolleges of hoogheemraadschappen waren belast met de zorg voor de ringdijk en een driejaarlijkse schouw daarvan. Zij hadden de beschikking over dijkmagazijnen, waarin de materialen opgeslagen lagen die gebruikt werden in geval van dijkdoorbraken. In dijkhuizen of logementen werd vergaderd en gedineerd. In deze huizen waren tevens slaapplaatsen voor de heren bestuurderen aanwezig.
In 1726 was door het dijkcollege van de Alblasserwaard besloten tot het stichten van vijf magazijnen, twee aan de Lekdijk, twee aan de Merwededijk en een aan de Diefdijk in de Vijfheerenlanden. Sedert 1447 kwam het onderhoud aan deze dijk immers ook gedeeltelijk ten laste van de Alblasserwaard en Arkel beneden de Zouwe. Om die reden bezaten de dijkcolleges van de Alblasserwaard en van het Land van Arkel ieder een logement (met magazijn) aan de Diefdijk (De Vijfheerenlanden, 55). Het college van het Land van Arkel had bovendien een magazijn in Gorinchem.
Het college van de Alblasserwaard had in Ameide een eigen dijkhuis of logement, dat ook gemeenlandshuis genoemd wordt, aan de Voorstraat. Het dijkcollege van het Land van Arkel bezat geen eigen gemeenlandshuis in de Alblasserwaard. De gewone vergaderingen van dit college werden in de
| |
| |
139 Het voormalige gemeenlandshuis van het hoogheemraadschap De Alblasserwaard aan de Voorstraat te Ameide (foto RDMZ, 1962).
Gorinchemse Doelen gehouden, de jaarvergadering vond ten stadhuize aldaar plaats (Henderikx, 1971, XV).
Het waterschap De Nederwaard, dat was samengesteld uit het college van de Graaf en Alblas en het Nieuwe Waterschap bezat gemeenlandshuizen te Alblasserdam bij de Dam (de Graaf en Alblas) en te Elshout (het Nieuwe Waterschap). Het huis bij Elshout werd in 1855 van de hand gedaan. Het gemeenlandshuis te Alblasserdam voldeed uiteindelijk voor beide colleges, die in 1858 tot één waterschap, De Nederwaard, zouden worden samengevoegd. Het bestuurscollege van de Overwaard bezat een huis op de Dam bij Hardinxveld-Giessendam en een bij de sluizen van Elshout te Kinderdijk. De plaats van samenkomst van het college, het gemeenlandshuis, was aanvankelijk op de Dam bij de sluis te Giessendam. Toen dit huis in 1740 verkocht werd, werd het huis te Elshout, dat eertijds als woning voor de sluismeester, later voor de fabriek en als tijdelijke verblijfplaats en logement voor de heren van de Overwaard dienst had gedaan, het gemeenlandshuis. Dit bestaat nog.
| |
Het dijkhuis of logement van het hoogheemraadschap De Alblasserwaard te Ameide
In Ameide staat het voormalige Gemeenlandshuis van de Alblasserwaard aan de Voorstraat nr. 5. Het terrein waarop al een huis stond werd in 1759 door het hoogheemraadschap aangekocht. Het bestaande huis werd in 1760 verhoogd, naar achteren toe uitgebreid en van nieuwe gevels voorzien naar ontwerp van Jan van der Linden, landmeter en ‘fabriek’ van het hoogheemraadschap. Bij het huis hoorde een 17de-eeuwse stal, die nog steeds ligt aan de Nieuwstraat nr. 14. Deze liet men zoals die was.
Uit een inventaris van 1883 blijkt de toenmalige indeling van het huis en de functie der vertrekken. Het benedenhuis bevatte een kamer, een keuken, gang en een apart ‘kookhuis’ voor de kastelein. Op de verdieping bevond zich de ‘zaal’, waarin, getuige het meubilair (een grote ronde tafel, zestien stoelen en diverse kasten met serviesgoed), vergaderd en gegeten werd. Achter de zaal lagen de kamer van de penningmeester en een klein portaal. In het achterhuis waren de Dordtse kamer (voor de door het Dordtse stadsbestuur benoemde heemraden), de kamer van de dijkgraaf en de kamer van de Nederwaard (voor de heemraden van de Nederwaard) of achterkamer opgenomen. Hier stonden diverse bedden. Op zolder was aan de voorzijde een knechtenkamer gesitueerd met vier bedden. Voorts was daar een mangelkamer en aan de achterkant bevond zich een bergzolder. De stal werd in 1883 niet meer als zodanig gebruikt. Er lagen allerhande zaken opgeslagen. (Archief hoogheemraadschap De Alblasserwaard, inv. nr. 1918).
Sedert 1967 vergadert het hoogheemraadschap in de voormalige Doelen aan de Molenstraat te Gorinchem. De Technische Dienst, voorheen onder andere gevestigd te Ameide, zit sedert 1987 in het Tolhuis te Gorinchem. Het logement te Ameide wordt nu door particulieren bewoond. De indeling der vertrekken zoals die in 1883 was kan men nog steeds zo terug vinden.
| |
Het magazijn van het hoogheemraadschap het Land van Arkel beneden de Zouwe
Het dijkmagazijn van het Land van Arkel lag bij de Korenbrug te Gorinchem. In 1603 was daar, na de wijziging der vestingwerken ter plaatse, een nieuw gebouw verrezen met een paar getoogde poortjes en een hijsluik in de zolderverdieping. Tot 1704 bleef dit pand aan de Blauwe Torenstraat 3 als dijkmagazijn bij het hoogheemraadschap in gebruik. Daarna werd het tot wachthuis ingericht (zie: Verdedigingswerken). Het hoogheemraadschap nam aanvankelijk een huis aan de Walstraat, hoek Kortendijk, in exploitatie.
Tussen 1818 en 1971 diende het pand Kerksteeg 8 als opslagplaats van het hoogheemraadschap. In de gevel staat een cartouche met het wapen van Arkel en ‘Arckel 1603’. De steen zou van het oude magazijn aan de Blauwe Torenstraat 3 afkomstig zijn (Busch, A.J., 1975).
| |
| |
140 Het voormalige gemeenlandshuis van het waterschap De Nederwaard aan de Dam te Alblasserdam (foto RDMZ, 1991).
141 Het voormalige gemeenlandshuis van de Nederwaard bij Elshout, Molenstraat 230 (foto RDMZ, 1991).
| |
De gemeenlandshuizen van de Nederwaard
Het college van de Graaf en Alblas, een van de twee onderdelen van de het waterschap De Nederwaard, bezat al vanaf het begin van de 17de eeuw een gemeenlandshuis op de dam bij de sluis van Alblasserdam (Boersma, 237). Het was een ‘capitaal’ gebouw met ruime kamers, waar het college zijn vergaderingen hield en de maaltijden gebruikte. Het gebouw diende tevens als woning voor de kastelein, die tegelijk sluiswachter was. Een onverwachte functie kreeg het huis tijdens de overstroming van de Alblasserwaard in 1809. De kerk stond toen onder water en kerkdiensten werden tijdelijk in de zaal van het gemeenlandshuis gehouden (Beschrijving van de heerlijkheid Alblasserdam, 25).
Op 11 mei 1940 werd het centrum van Alblasserdam door een bom ernstig beschadigd. De sluis moest hersteld worden en het gemeenlandshuis herbouwd. De opdracht voor herstel en nieuwbouw werd door het waterschap verstrekt aan de architect Herman van der Kloot Meyburg uit Scheveningen. Naast het nieuwe gebouw voor de Nederwaard werden tegelijkertijd woningen voor de opzichter en de sluiswachter gebouwd. Aannemer van het werk was K. Ooms uit Bleskensgraaf. Na een betrekkelijk lange voorbereidingstijd kon met het werk gestart worden op 16 januari 1942. De feestelijke opening vond op 15 april 1943 plaats (Archief van de Nederwaard nr. 105).
Het andere college van de Nederwaard, het Nieuwe Waterschap, had aan Elshout zijn gemeenlandshuis, dat, zoals gezegd in 1855 werd verkocht. In 1854 werd het bezit ten behoeve van de verkoop als volgt omschreven: ‘eene heerenhuizinge voorzien van onderscheidene boven en benedenkamers, keuken, zolder en verdere gemakken; annex schuur met ruime stallingen voor paarden en runderen, en bergplaats voor rijtuigen en hooi; voorts erve, tuin en boomgaard’ (archief van de Nederwaard, inv. nr. 101). Het gebouw bestaat nog steeds, ligt aan de Molenstraat 230 en is thans als bistro in gebruik. Het acht traveeën brede pand van twee bouwlagen en een kap wordt met een omlopend schilddak gedekt. Het huis is tegen het dijklichaam aangebouwd. Door de verhogingen van de dijk is de onderverdieping aan de voorzijde vrijwel aan het oog onttrokken. Hierin zitten roedevensters met luiken, waarvan het meest linkse hoger is dan de overige. In de linkerzijgevel zit een venster en een aantal oude ankers. Aan de achterkant bevindt zich in de onderverdieping een toegang. De hoofdverdieping is via een gemetselde brug met ijzeren leuningen toegankelijk. De 19de-eeuwse deur met bovenlicht wordt aan de rechterkant door twee en aan de linkerkant door vier vensters met luiken geflankeerd. De plaats van deze vensters correspondeert niet met die van de onderverdieping. De gevel wordt met een eenvoudige houten lijst
| |
| |
142 Het huis van de Overwaard in 1917 vóór de inkorting. Op het voorste deel van het huis, aan de dijk, zijn vaag de jaartalankers ‘1581’ te zien. Links op de dijk staat de 19de-eeuwse machinistenwoning (foto RDMZ, 1917).
143 Dezelfde situatie in 1991. Het voorste deel is ingekort, de machinistenwoning en de hoge bomen zijn verdwenen (foto RDMZ, 1991).
afgesloten. In het met Oegstgeester pannen belegde dakvlak zitten twee dakkapellen met gesneden wangen. Schoorstenen op de uiteinden van het dak.
| |
De gemeenlandshuizen van de Overwaard
Voor het eerst is er in 1627 in de archieven een vermelding te vinden over het gemeenlandshuis te Hardinxveld-Giessendam. De Overwaard verhuurde in dat jaar voor twaalf gulden (per jaar) het gebouw aan de schout. In 1727 woonde er nog steeds een schout, die tevens sluismeester was. In ruil voor het waarnemen en onderhouden van de keersluis onder het gemeenlandshuis woonde de schout om niet in het huis. In het huis was een kamer verhuurd voor de zaken van het plaatselijk bestuur, waardoor dit huis ter plaatse ook wel, maar ten onrechte, als ‘rechthuis’ bekend stond.
In 1740 verkocht het college van de Overwaard zijn gemeenlandshuis aan de schout, onder het beding dat zij er zouden mogen blijven vergaderen. Tevens hield het college zich het recht voor van terugvordering door middel van koop. Dit geschiedde dan ook een goede anderhalve eeuw later. In 1889 werd het voormalige gemeenlandshuis weer eigendom van het waterschap. Bij de bouw van een nieuwe schutsluis ter plaatse van de keersluis in 1901-1902 werd het huis tot sluiswachterswoning verbouwd. Wegens bouwvalligheid zou het uiteindelijk in 1925 gesloopt worden (De Jong, 16; Van der Plas, 27-31, 62-64; Teixeira IV (I), 538).
| |
Het gemeenlandshuis aan de Molenstraat 238 te Nieuw-Lekkerland
Het voormalige gemeenlandshuis van de Overwaard ligt gedeeltelijk in de Lekdijk en naast de sluis van het Achterwaterschap, aan de noordzijde van het molencomplex te Kinderdijk. Het gebouw bestaat uit een deel dat in 1644 tot stand is gekomen en een gedeelte dat op de plaats van een 16de-eeuws bouwdeel in 1918 werd gebouwd. Het huis ligt onder een omlopend en aan de zuidkant inspringend schilddak. Een bakstenen schuur met houten bovendeel is in 1918 tot stand gekomen met het materiaal dat vrijkwam bij de afbraak van het voorste gedeelte van het gemeenlandshuis.
Het huis werd vermoedelijk in 1581 op die plaats gebouwd. Op foto's van vóór 1918 zijn op de oostgevel van de voorbouw jaartalankers met ‘1581’ te zien. In 1595 werd het pand ten behoeve van de Overwaard aangekocht door Cornelisz. Aertssoon, sluismeester van de Overwaard (Archief Overwaard, inv. nr. 191).
| |
| |
| |
| |
144 Voormalig gemeenlandshuis van de Overwaard bij Elshout te Kinderdijk (Nieuw-Lekkerland), Molenstraat 238.
Plattegronden en dwarsdoorsnede.
Schaal 1:330. Tekeningen door J.J. Jehee, 1991, aan de hand van gegevens van architectenbureau ir. R. Visser BV te Schoonhoven (1979) en architectenbureau Krüger te Voorburg (1977).
De weergegeven toestand is die van 1991. Met stippellijnen zijn vroegere situaties aangeduid.
In 1644 werd het aan de achterzijde uitgebreid met een aanbouw, waarin op de bel-étage een grote vergaderzaal werd ingericht. Tegen de 16de-eeuwse voorgevel aan de dijk werd bij die gelegenheid een natuurstenen poortje geplaatst, waarop de wapens der heemraden werden aangebracht.
In 1736 vond een modernisering plaats van de zaal of herenkamer, zoals die toen genoemd werd. Het bestek met de nauwkeurige omschrijving van de werkzaamheden is in het archief van de Overwaard bewaard gebleven (inv. nr. 192). De grootste verandering was het aanbrengen van vijf nieuwe ‘Engelse’ schuiframen, waarvan zowel het bovendeel als het benedendeel beweegbaar was. Daartoe moesten de zes bestaande kruiskozijnen uit de gevel gehaald worden. Een daarvan zat in de oostgevel en werd gedicht. De sporen ervan zijn thans nog duidelijk te zien. Bij de andere vensters moest het bestaande muurwerk lager uitgebroken worden, want de nieuwe waren langer. Het gevolg was dat zij door de natuurstenen banden ‘zakten’. Het zelfde was het geval bij de vensters van de onderverdieping. In ieder schuifraam kwamen 50 ruitjes van ‘helder blanck fijn frans glas’. Aan de binnenzijde van de nieuwe vensters in de zaal werden in tweeën beweegbare luiken aangebracht. De deur van de zaal naar het voorhuis werd vernieuwd, evenals de betimmering van de schoorsteenmantel en de togen waarmee deze tegen de muur was opgesteld.
Het plafond werd in stijl aangepast: tussen de balken kwam een beschieting
145 De voorgevel aan de dijk (foto RDMZ, 1978).
| |
| |
146 Het poortje uit 1644 (foto RDMZ, 1991).
van planken. Al het houtwerk werd geschilderd. De hele uitmonstering van de zaal zoals die in 1736 tot stand gekomen is, is nog in situ.
Een grote verbouwing van het huis had in 1918 plaats. De dijk ter plaatse moest verhoogd en verbreed worden en in de weg moest een scherpe bocht worden weggenomen. Tegenover het gemeenlandshuis stond een machinistenwoning, die bij voorkeur gehandhaafd diende te blijven. (Enige jaren later zou dit pand toch bij een dijkverhoging geamoveerd worden!). Het gemeenlandshuis, naar de mening van het Waterschap ongelukkig gelegen in de dijk, werd aan de voorzijde met drie meter ingekort, aan de zijkanten met 2,53 meter. De nieuwe voorgevel werd ‘in stijl’ herbouwd, dat wil zeggen de vanaf de dijk in het zicht zijnde vensters werden ook met frontons bekroond. De kap boven het oude gedeelte werd geheel vernieuwd en in verband gebracht met de nieuwbouw. Het I7de-eeuwse poortje werd aan de nieuwe voorgevel herplaatst. De naast het huis liggende schuren waren veel te groot en konden derhalve zonder bezwaar afgebroken worden. Met het afkomende materiaal werd een nieuwe schuur gebouwd, waarin een rijtuigbergplaats en een timmerwerkplaats met paardenstal ondergebracht werden.
In 1979 werd een restauratieplan door architectenbureau ir. R. Visser te Schoonhoven opgemaakt voor consolidatiewerkzaamheden aan het gehele pand en restauratiewerkzaamheden aan het l7de-eeuwse gedeelte. Het pleisterwerk van de muren liet daar los en diverse kozijnen waren verrot. Tegelijkertijd speelde de dijkverzwaring en de daarmee gepaard gaande vernieuwing der sluizen. Aangezien er rekening gehouden moest worden met zettingsverschijnselen ter plaatse van het huis werden er maatregelen getroffen in de vorm van een paalfundering. Met het aanbrengen van de paalfundering werd in 1981 een begin gemaakt. Daartoe moesten in het huis de bestaande vloeren en wandbekledingen, alsmede separatiewanden verwijderd worden. Met de restauratie werd tegelijkertijd begonnen. Als aannemer werd de Koninklijke Aannemersbedrijf Woudenberg BV te Ameide aangetrokken. Op 12 juli 1982 werd met het werk gestart. Op 17 juni 1983 werd het opgeleverd.
De voornaamste wijzigingen aan het gebouw waren de volgende. De pleisterlaag van het 17de-eeuwse gedeelte werd verwijderd. De lateien werden smaller gezaagd en aan nieuwe betonnen lateien verankerd. Hetzelfde geldt voor de frontons boven de bovenliggende kozijnen. De vensters van de onderverdieping kregen een roedeverdeling.
De wapenstenen uit de oude sluizen zijn in aparte muurtjes ingemetseld.
|
|