| |
| |
| |
Weg- en waterbouwkundige werken
In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van de afwatering en de bemaling van de Alblasserwaard behandeld en in het bijzonder de kunstwerken die daarvan getuigen. Ten behoeve van de bemaling en afwatering van het land werden molens, gemalen en sluizen gebouwd, die op zeer veel plaatsen nog herkenbaar aanwezig zijn. Tevens wordt aandacht geschonken aan de kunstwerken die zijn aangelegd in het kader van de werken aan het Merwedekanaal. Met name rond de vesting van Gorinchem zijn sluizen, bruggen en (bedrijfs)gebouwen daarvan de getuigen.
| |
Archivalia
Archief van het voormalig waterschap De Nederwaard (bewaarplaats: Hoogheemraadschap De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden te Gorinchem).
| |
Bronnen
Bestekken van het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid, betrekking hebbend op de aanleg van het Kanaal ter verbinding van Amsterdam met de Merwede (1883-1893) (aanwezig in het archief van de Rijkswaterstaat te Dordrecht).
| |
Literatuur
Boersma; Brouwer, T., Grenspalen in Nederland, Zutphen 1978; Busch, A.J., ‘De Alblasserwaard 700 jaar hoogheemraadschap’, in: Holland, regionaalhistorisch tijdschrift, 9 (1977), 223-240; Damen, J., Het stoomgemaal te Hardinxveld-Giessendam, Hardinxveld-Giessendam 1980; Kemper; De molens van Zuid-Holland, 's-Gravenhage 1980; Mollema-Gons, J.M.K, en M. Mollema, Overslingeland; een buurtschap, Noordeloos 1990; Nijhof, P., Windmolens in Nederland, Zwolle 1983; Plas, A. van der, Zevenhonderd jaar ‘Dam’, 1281-1981, Hardinxveld-Giessendam 1981; Renovatieproject Lingehaven Gorinchem, Gorinchem 1988; Sernée, J.M., ‘Het oud-archief van het waterschap De Nederwaard (van den Alblasserwaard)’, Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven XL, 1. (1917), 's Gravenhage 1918, 687-702; Stol, T., ‘De afwatering van de Alblasserwaard bij Kinderdijk’, in: Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Jaarboek 1987, Utrecht, 1986, 9-19; Stol, T., Kinderdijk, Utrecht 1987; Teixeira IV (I); Teixeira IV (II); Teixeira IV (III).
| |
De afwatering
De Ablasserwaard was oorspronkelijk voor de afwatering verdeeld in twee grote delen, De Overwaard en De Nederwaard, waarop het merendeel der polders hun water loosde. Daarnaast bestonden enkele op zichzelf staande polders.
De Overwaard omvat globaal het oostelijk deel van de Alblasserwaard. De hierin gelegen polders worden op de zogeheten lage boezem bemalen, die voorheen in de Lek loosde door sluizen bij het Elshout. Sinds 1740 wordt,
| |
| |
53 Kaart van de Alblasserwaard met de peilgebieden, de bestaande en inmiddels verdwenen molens en gemalen alsmede de boezemwateren.
Schaal 1:150.000. Tekening door B.H.J.N. Kooij, 1992.
indien de waterstand in de rivier te hoog voor vrije lozing was, het water tijdelijk opgeslagen in een grote bergboezem, de zogenoemde hoge boezem.
Het water werd eerst met windkracht opgemalen, later met stoom als hulp en tegenwoordig elektrisch. Indien het rivierpeil gezakt was, kon het op de rivier geloosd worden. Natuurlijke lozing is nu niet meer mogelijk, gezien het hoge peil van de rivier.
De afwateringseenheid De Nederwaard valt samen met het zuidwestelijk deel van de Alblasserwaard. De Alblas en het verlengde daarvan, De Graafstroom vormen met het kanaal de Nieuwe Waterschap de lage boezem van dit waterschap, waarop de inliggende polders uitmalen. Sinds 1738 is bij het Elshout een hoge boezem ingericht, die thans wegens de sterke mechanische bemaling van minder betekenis is geworden, maar niettemin bij extra hoge rivierstanden nog als berging dienst kan doen. Ook hier is de bemaling van wind, via stoom op elektrisch overgegaan.
Het waterschap De Nederwaard was in twee waterschappen onderverdeeld, het College van De Graaf en Alblas (in 1320 in een dergelijke vorm al bestaand (Teixeira IV (II), 40) en het College van het Nieuwe Waterschap (uit 1369). Beide colleges samen vormden het bestuur van De Nederwaard (Sernée, 688-691). In 1858 werden zij samengevoegd tot een college, De Nederwaard.
De polders Streefkerk, Nieuw-Lekkerland en Papendrecht vielen gedurende eeuwen buiten de twee afwateringseenheden. Zij loosden namelijk rechtstreeks op de rivier. Sedert 1981 lozen Nieuw-Lekkerland en Streefkerk op de boezem van de Overwaard en sinds 1987 loost Papendrecht op de boezem van de Nederwaard.
De polder Souburg was en is nog steeds een op zichzelf staande, ongereglementeerde polder.
| |
Geschiedenis van de afwatering
Al in 1277 droeg graaf Floris V van Holland de zorg voor de ringdijk rond de Alblasserwaard op aan een dijkscollege, het latere hoogheemraadschap. De
| |
| |
ringdijk bestond uit de rivierdijken en de toen nieuw opgeworpen Zouwe- en Bazeldijk. Giessen-Nieuwkerk, Hardinxveld, Papendrecht, Alblasserdam en Nieuw-Lekkerland vielen er aanvankelijk buiten, maar zouden zich binnen vijftig jaar toch aansluiten. Het Land van Arkel bleef tot 1857 een zelfstandige waterstaatkundige eenheid. In dat jaar werd het hoogheemraadschap De Alblasserwaard samengevoegd met dat van Arkel beneden de Zouwe (Busch, Alblasserwaard 700 jaar, 223, 235). In 1973 volgde de samenvoeging met het hoogheemraadschap van De Vijfheerenlanden, waarbij de naam ‘Groot-Alblasserwaard’ werd geïntroduceerd, om per 1 januari 1984 met de waterschappen De Over- en Nederwaard verenigd te worden tot het hoogheemraadschap van De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden.
Door middel van een schouw wordt jaarlijks door het hoogheemraadschap van De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden controle op de staat van de dijken uitgeoefend. Het begin van de schouw was bij een grote houten paal met opschrift ‘Alblasserwaert’, die in 1676 was geplaatst op de grens van Schelluinen en Hardinxveld. Deze paal werd in 1778 door een betrekkelijk klein, hardstenen exemplaar vervangen, waarop het wapen van de Alblasserwaard staat afgebeeld, alsmede een lint met ‘alblasserwaard’ en de tekst ‘begin der/schouwe/van den/alblasser/waard/ano 1778’. In 1974 is op die plaats aan de Nieuwe Wolpherensedijk t.o. nr. 36 een kopie geplaatst.
Het origineel staat in de tuin van het gebouw van het hoogheemraadschap aan de Molenstraat 32 te Gorinchem (Busch, De Alblasserwaard 700 jaar hoogheemraadschap, 230).
Als beginpunt van de schouw van het hoogheemraadschap van Arkel beneden de Zouwe stond bij de grens van Hoogblokland en Arkel de zogeheten Hoogbloklandse paal. Deze is verdwenen.
Langs de ringdijk van de Alblasserwaard komen op regelmatige afstand van elkaar (50 Zuidhollandse roeden, ofwel 197,80 meter) sedert 1671 genummerde dijkpalen voor. De palen verdelen de dijk in vakken om zo de schouw te vergemakkelijken. Brouwer beeldt er een af in zijn boek over Grenspalen op pagina 81.
Was het hoogheemraadschap belast met de zorg voor de buitenwater kerende dijken, de waterschappen waren verantwoordelijk voor de waterhuishouding binnen de dijkring.
De afwatering van de Overwaard geschiedde aanvankelijk via het riviertje de Giessen op de Merwede bij Giessendam en via de Ammer op de Lek bij Groot Ammers. Toen de lozing op de Merwede steeds moeilijker werd, werd in 1365 door hertog Albrecht van Beieren in een oorkonde een verbetering van de afwatering geregeld. Door het vergraven van verschillende waterwegen werd het water van de Giessen naar het Elshout geleid. Hij gaf toestemming tot het graven van een afwateringskanaal langs de noordkant van de Nederwaard naar het Elshout. Dit afwateringskanaal was gereed in 1366 en werd het Grote of Achterwaterschap genoemd. Het kanaal functioneerde tevens als boezem, tijdelijke bergplaats van het water, ingeval van hoge rivierstanden (Stol, 1986, 11).
Het waterschap De Nederwaard loosde aanvankelijk uitsluitend via de Alblas en het verlengde daarvan, de Graafstroom, door een sluis bij Alblasserdam op de rivier de Noord. Dat gaf, door de hoge waterstand van de Noord en de inklinking van de bedijkte veengronden, op den duur problemen. Een verbeterde uitwatering van de Nederwaard werd daarom eveneens door Albrecht, in 1369, geregeld. Vanuit de Alblas werd even ten oosten van Alblasserdam een kanaal naar het Elshout gegraven ten behoeve van de uitwatering op de Lek. Het kanaal liep gedeeltelijk parallel met het Grote of Achterwaterschap van de Overwaard. Het afwateringskanaal van de Nederwaard werd het Nieuwe Waterschap genoemd (Stol, 1986, 12). De afwateringsmogelijkheid via de Graafstroom en de Alblas bleef daarnaast bestaan.
Hoewel de beide waterschappen al in de 17de eeuw hun boezemcapaciteit bij Kinderdijk verschillende malen vergrootten, bleek het waterbezwaar in de 18de eeuw niet meer met de bestaande boezemcapaciteit en windbemaling op
| |
| |
te lossen te zijn. De Nederwaard schiep in 1738 dan ook een hoge boezem door de kaden rond het westelijke boezemgebied met anderhalve meter te verhogen en ging over tot het stichten van acht molens, die het water bij een hoge stand van het buitenwater in die hoge boezem konden opmalen. Als het rivierwater was gezakt, kon het water via een sluis in de dijk op de rivier worden geloosd.
Het Nieuwe Waterschap en de Alblas/Graafstroom bleven dienst doen als lage boezem. In de loop van de tijd is de uitwaterende functie bij Alblasserdam definitief komen te vervallen.
De Overwaard volgde met de aanleg van zijn hoge boezem en acht molens in 1740. Daar kreeg het Achterwaterschap de functie van lage boezem (Stol, 14).
| |
De polders
In de Alblasserwaard ligt één niet gereglementeerde polder, een polder die niet tot een der waterschappen behoorde, namelijk Souburg onder Alblasserdam. De overige polders, die thans peilgebieden heten, zijn ingedeeld bij de afdelingen de Nederwaard of de Overwaard.
Tot de afdeling de Nederwaard behoren Alblasserdam (Blokweer, Kortland, en Vinkepolder), Oud-Alblas (Noord- en Zuidzijde en Grote Nes), Bleskensgraaf (Zuidzijde en Noordzijde), Zuidzijde Hofwegen en Ruijbroek, Wijngaarden, Sliedrecht, Giessen-Oudebenedenkerk, Molenaarsgraaf, Gijbeland en Noordzijde Hofwegen, Brandwijk met Zevenhoven en Langenbroek, alsmede de polder Laag Blokland.
Van de drie voorheen onafhankelijke polders Nieuw-Lekkerland, Streefkerk en Papendrecht die hun water direct op de rivier loosden, is de bemaling binnenwaards gebracht. De beide eerste malen nu uit op de boezem van de Overwaard, Papendrecht op die van de Nederwaard.
Tot de afdeling de Overwaard behoren de peilgebieden: Den Beemd, Blommendaal, Botersloot, Giessen-Nieuwkerk, Giessen-Oudebovenkerk, de Banne van Gorinchem en Kwakernaat, Oud-Goudriaan en Noordzijde (Noordeloos), Nieuw-Goudriaan/Zuidzijde, Grootewaard, Hardinxveld (noordelijk en zuidelijk deel), Het Land der Zes Molens, Langerak, Liesveld (voorheen bestaande uit de delen Gelkenes, Ammers-Graafland, Achterland en Peulwijk), de polder Middelbroek, Ameide en Tienhoven, Ottoland, de polder Over- en Nederslingeland en tenslotte Peursum. Behalve het deel van de polder Streefkerk dat altijd al op de Overwaard werd bemalen, namelijk Kortenbroek, is nu ook de rest van het peilgebied Streefkerk opgenomen in de bemaling van de Overwaard.
Eeuwenlang zijn de polders in de twee waterschappen onafhankelijk geweest. Per 1 januari 1973 werden zij als bestuurlijke eenheid opgeheven en opgenomen in het groter geheel van de waterschappen. In 1984 vond een volgende verandering plaats: toen werden de beide waterschappen samengevoegd met het hoogheemraadschap Groot-Alblasserwaard tot het hoogheemraadschap van De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden.
| |
De bemaling
Kon de afwatering van het land aanvankelijk op natuurlijke wijze plaats vinden, door de daling van het land en de verhoging van de waterstand in de rivieren, werd rond het midden van de 15de eeuw de noodzaak tot bemaling duidelijk. Door middel van watermolens werd vanuit de polders het water op de (lage) boezems gemalen, die vervolgens het water op de Lek bij Elshout en Alblasserdam loosden. Bij te hoge rivierstanden werd het overtollige water tijdelijk met behulp van acht molens in de hoge boezems van de beide waterschappen opgeslagen. In de loop der tijden werden in de polders en bij de boezems ten behoeve van de waterhuishouding tal van molens gebouwd. De bemaling werd geregeld op de seinen van peil- en seinmolens. Bij de peilmolens werden de boezemstanden waargenomen, die doorgeseind werden naar de seinmolens, teneinde die in- of buiten werking te stellen. Vanuit de
| |
| |
54 De ronde stenen Peilmolen bij Oud-Alblas uit 1818 (foto RDMZ, 1971).
seinmolen werden de seinen doorgegeven aan de andere, op de boezem uitslaande molens.
Een van de oudste poldermolens, waarvan een stichtingsdatum overigens niet bekend is, zou die van de polder Noordzijde onder Noordeloos zijn (Teixeira IV (I), 42).
De molens hadden alle een scheprad als wateropvoerwerktuig. Aanvankelijk had de bemaling overal één hoog plaats. Het was voldoende als het water op de lage boezem uitgeslagen werd. Bij de direct op de rivier uitmalende polders werd het vanaf de 18de eeuw noodzakelijk om een bemaling van twee hoog in te richten, met trapsgewijs elkaar het water toemalende molens.
Een grote verandering vond plaats toen er vanaf 1868 overgegaan werd van windbemaling op mechanische bemaling. Het eerste (stoom)gemaal was het boezemgemaal Wisboom voor het waterschap De Overwaard. In 1871 was Papendrecht de eerste polder die stoombemaling kreeg. De taak van de meeste poldermolens bleef aanvankelijk echter gehandhaafd. Vele stoomgemalen werden al in het begin van de 20ste eeuw gemoderniseerd. De stoommachines werden vervangen door de modernere (diesel)motorgemalen, die op hun beurt plaats hebben moeten maken voor elektrische aandrijving. Thans is er geen stoomgemaal als machine meer aanwezig in de Alblasserwaard. Ook de dieselgemalen zijn schaars geworden.
| |
De molens
Vóór de stoombemaling waren de ‘onafhankelijke’ polders samen in het bezit van tien molens. 26 poldermolens maalden af op de boezem van het waterschap De Nederwaard. Dit boezemgebied werd bij het Elshout door acht ronde stenen molens uit 1738 bemalen op de Lek. De Overwaard had de beschikking over 41 poldermolens. Het boezemgebied van de Overwaard werd bemalen door acht houten achtkante molens uit 1740.
Van de 78 poldermolens in de Alblasserwaard die er rond 1870 binnen de ringdijk nog waren, zijn er 28 overgebleven. Daaronder zijn achttien wipmolens, vijf houten achtkante molens en vijf ronde stenen molens.
Daarnaast zijn er de acht achtkante en acht ronde stenen boezemmolens bij Elshout (of Kinderdijk), hetgeen het totaal van de watermolens in de Alblasserwaard op 44 brengt.
De wipmolen is daarvan in de Alblasserwaard het oudste type molen - al in het begin van de 16de eeuw komt zij voor -, de achtkante en ronde poldermolens zijn van jongere datum. In de Alblasserwaard werd de voorkeur gegeven aan houten molens, misschien in verband met de slappe bodem, of omdat stenen molens duurder waren. Een nadeel van houten molens is echter de grote brandbaarheid en hun kwetsbaarheid in slechte weersomstandigheden.
55 Het scheprad aan de Blokkerse molen (foto RDMZ, 1961).
De wipmolen is van hout opgetrokken en heeft een rechthoekige, draaibare bovenbouw, die geen maalwerktuig bevat. Het maalwerktuig zit bij de wipmolen in de pyramidevormige onderbouw, waar tevens de woning van de molenaar kan zijn ingericht (Nijhof, Windmolens, 7-8). De houten bovenbouw dient bij de wipmolen uitsluitend als bescherming van de houten overbrenging. Een scheprad bevindt zich aan de buitenkant, naast de ondertoren.
De bovenbouw is veel kwetsbaarder dan de ondertoren. Vandaar dat die vaak al eens zijn vernieuwd. De jaartallen die op de molens kunnen voorkomen hebben dan ook doorgaans betrekking op een dergelijke vernieuwing.
Ondertorens kunnen I7de-eeuws zijn; de oudste bovenhuizen, die nu nog te vinden zijn, dateren doorgaans pas uit de 19de eeuw.
Naast het type molen, waarbij de hele bovenbouw in de wind kan worden gekruid, zijn er poldermolens waarbij alleen de kap van de molen met de wieken in de wind kan worden gekruid. Als algemene benaming wordt hiervoor de term ‘bovenkruier’ gehanteerd. De bovenkruiers kunnen weer onderverdeeld worden in ‘binnenkruiers’ en ‘buitenkruiers’, al naar gelang de krui-inrichting zich in of buiten de molen bevindt. In Zuid-Holland komen uitsluitend buitenkruiers voor. Alle Alblasserwaardse bovenkruiende poldermolens zijn grondzeilers. De wieken van de molen reiken vrijwel tot aan de
| |
| |
56 De Westermolen te Langerak, een wipmolen van een onbekend bouwjaar (foto RDMZ, 1990)
57 Een van de houten achtkante molens van de Overwaard bij Kinderdijk (foto RDMZ, 1957).
grond. De molen is dus niet veel hoger dan voor de lengte van de wieken noodzakelijk is. Er zijn twee varianten in de Alblasserwaard: houten molens met een achthoekige grondvorm en ronde stenen molens. De houten achtkante molens zijn als type wat ouder. Zij zijn onder andere te zien bij Kinderdijk: de acht achtkante boezemmolens van de Overwaard uit 1740 aan het Achterwaterschap zijn met riet gedekt. Achtkante houten poldermolens zijn nog te vinden bij Goudriaan (de Goudriaanse molen uit 1779), bij Groot-Ammers (de Achtkante molen uit 1805), bij Nieuw-Lekkerland (de Hoge molen uit 1740 en de Kleine molen uit 1761) en bij Streefkerk (de Achtkante molen uit 1761 (?).
Ronde stenen buitenkruiers staan bij Kinderdijk aan het Nieuwe Waterschap als boezemmolens van het waterschap De Nederwaard. Zij werden in 1738 daar geplaatst. De ronde stenen poldermolens in de Alblasserwaard zijn of conisch van vorm of iets getailleerd. Zij staan bij Oud-Alblas (de Kooiwijkse molen uit 1866 en de Peilmolen uit 1818), bij Alblasserdam (de ‘getailleerde’ Kortlandse molen uit 1890 en de eveneens getailleerde Souburgse molen uit 1860) en bij Molenaarsgraaf (de Kerkmolen uit 1844).
| |
De gemalen
Bij de mechanische gemalen wordt onderscheid gemaakt in het soort aandrijfwerktuigen, namelijk stoommachines, zuiggasmotoren, ruwolie- en dieselmotoren en elektromotoren. In de wateropvoerwerktuigen, die door de verschillende aandrijfwerktuigen kunnen worden aangedreven, onderscheidt men schepraderen, vijzels, zuigpompen en zuigperspompen, centrifugaalpompen en schroefpompen.
Stoombemaling werd aanvankelijk alleen bij de boezems en grote polders toegepast. Bij de kleinere polders voldeed over het algemeen de windbemaling nog wel. In de loop van de 20ste eeuw werd daarvan afgestapt, evenals van de stoombemaling: zuiggas-, diesel of elektrische bemaling werd toen ingevoerd.
In de Alblasserwaard deed de eerste stoombemaling haar intrede in 1861, toen
| |
| |
het boezemgemaal bij Hardinxveld-Giessendam met zes schepraderen werd gebouwd. In 1868 volgde het boezemgemaal van de Overwaard met vier schepraderen. De eerste polder met stoombemaling was Papendrecht in 1871 met een zuig- en perspompinstallatie. De polder Nieuw-Lekkerland volgde in 1882 met een centrifugaalpompgemaal (naast de drie windmolens) en de polder Sliedrecht bouwde een jaar later een stoomschepradgemaal. Hoewel ook in de 20ste eeuw nog stoomgemalen werden gebouwd (polder Over- en Nederslingeland in 1900, polder Oud-Goudriaan en Noordzijde in 1901, polder Middelbroek, Ameide en Tienhoven in 1903-'04, de delen Doet- en Neerpolder van de polder Giessen-Nieuwkerk in 1905, de polder Den Beemd in 1905 en de polder Grootewaard in 1906) werden vanaf 1913 successievelijk alle gemalen van een motor of een elektrische installatie voorzien.
In de Alblasserwaard is de zuiggasmotor, in tegenstelling tot andere delen van ons land als aandrijving slechts in een geval toegepast: in de molen van Blommendaal werd in 1913 een zuiggasmotor gezet.
De ruwolie- of dieselmotor werd na de stoom hét aandrijfmiddel voor de gemalen. De oliemotor vergde weinig plaats, was veilig in gebruik en betrekkelijk onderhoudsarm. In 1913 plaatste de polder Gijbeland en Noordzijde Hofwegen in zijn molen een dieselmotor om het scheprad aan te drijven. Nieuw-Lekkerland volgde in 1914 met een dieselmotor als aandrijving voor het centrifugaalpompgemaal.
Hardinxveld verving als eerste polder in 1922 zijn westelijke molen door een elektrisch schepradgemaal. De polder Brandwijk, Zevenhoven en Langbroek volgde in 1926 met een elektromotor.
De allereerste stoomgemalen in Nederland hadden verticaal heen en weer gaande zuigpompen. Het poldergemaal dat in Papendrecht in 1870-'71 werd gebouwd en het stoomgemaal voor de polder Hardinxveld uit 1881 zijn late voorbeelden van dit type.
De gemalen die daarna in den lande gebouwd werden, waaronder de Alblasserwaardse, hadden, zeker in de begintijd, meest een of soms zelfs meer schepraderen aan de buitenzijde van het machinegebouw (Lingegemaal bij Hardinxveld-Giessendam uit 1861 met zes schepraderen, gemaal Wisboom van de Overwaard uit 1868 met vier schepraderen). Schepraderen waren al sinds eeuwen beproefde wateropvoerwerktuigen: zij werden bij de windmolens al in de 15de eeuw toegepast. Bij de poldergemalen vinden wij de oudste schepraderen bij Giessen-Nieuwkerk, deel Muisbroek (1899), Over- en Nederslingeland (1900), Oud-Goudriaan en Noordzijde (1901) en Grootewaard (1906), alle aangedreven door stoom. Een vroeg voorbeeld van een dieselschepradgemaal had de polder Gijbeland (1913). De overige motorgemalen werden in de jaren '20 en '30 geplaatst.
58 Dieselmotor in het gemaal van de polder Sliedrecht en Matena (foto RDMZ, 1985).
De vijzel, een onder een helling gelegen schroef die het water omhoogschroeft, werd omstreeks 1635 uitgevonden en nadien geleidelijk aan wat meer toegepast. Het grote voordeel was dat hiermee in principe een veel grotere hoogte kan worden overbrugd dan met een scheprad. In Zuid-Holland bleven bestaande schepradmolens echter als zodanig gehandhaafd. In de Alblasserwaard was maar een vijzelmolen bekend, de in 1819 aan het kanaal van Steenenhoek gebouwde molen van de polder Hardinxveld. In gemalen was de toepassing niet veel breder: de polders Peursum en Oud-Alblas (Grote Nes) werden in 1927 en 1929 met een vijzelgemaal uitgerust. Het Peursumse gemaal werd in de onderbouw van de oude molen geplaatst. Een elektrische vijzel kwam in 1926 in de polder Brandwijk.
De centrifugaalpomp, die in het gebouw zelf ondergebracht kon worden en die maar een relatief smalle persbuis door de dijk nodig had om het water af te voeren, volgde daar weer op. Dit opvoerwerktuig werd voor het eerst in Londen in 1851 geïntroduceerd. In de Alblasserwaard werd de centrifugaalpomp voor het eerst in 1882 toegepast bij de polder Nieuw-Lekkerkerk, met stoom als aandrijving. Papendrecht (1900), Middelbroek, Ameide en Tienhoven (1903), Den Beemd (1905), en Giessen-Nieuwkerk voor de delen Doet- en Neerpolder (1906) volgden daarop, alle met stoomaandrijving. In de
| |
| |
jaren '20 krijgt een aantal polders een motorcentrifugaalpomp: Sliedrecht (1924), de polder Alblasserdam, deel Blokweer (1926), Oud-Alblas, deel Zuidzijde (1926) en Bleskensgraaf (1926).
De toepassing van de schroef pomp dateert in ons land van 1915. Vooral bij kleine opvoerhoogten geven schroefpompen een beter rendement dan centrifugaalpompen en bovendien waren zij in uitvoering goedkoper. De polders Den Beemd, Ottoland, Alblasserdam, deel Vinkepolder en Nieuw-Goudriaan werden in onderscheidelijk 1927, 1928, 1929 en 1931 van een dergelijke opvoerinstallatie, alle met motoraandrijving, voorzien.
In 1933 noteerde Teixeira de Mattos als polderbemaling nog 32 windschepradmolens, vijf stoomschepradgemalen, twee stoomcentrifugaalpompgemalen, zes motorschepradgemalen, acht motorcentrifugaalpompgemalen, vier motorschroefpompgemalen, twee motorvijzelgemalen, twee elektrische schepradgemalen en een elektrisch vijzelgemaal (Teixeira IV(I), 49-52).
Thans is geen enkel stoomgemaal als machine meer aanwezig. Diesel- of ruwoliemotoren zijn in enkele gevallen nog bewaard gebleven (Sliedrecht, Over- en Nederslingeland, Langerak en Oud-Alblas, Noord- en Zuidzijde).
Alleen het gemaal van Oud-Alblas deel Zuidzijde wordt nog als reservegemaal gebruikt. Vrijwel alle gemalen zijn nu moderne elektrische vijzelgemalen.
| |
De gemaalgebouwen
59 Voor de jaren '20 en '30 typerend gemaalgebouwtje van de polder Langerak uit 1939 (foto RDMZ, 1991).
Ten behoeve van de stoombemaling waren betrekkelijk grote gebouwen nodig, waar de machines en ketels, alsmede de schepraderen onder- of aangebracht moesten worden. Voor het functioneren waren tevens een kolenloods, een schoorsteen en een machinistenwoning onontbeerlijk. Bij overschakeling op een compacter aandrijfmechanisme kon het gemaal aanmerkelijk kleiner zijn. In feite was er niet meer nodig dan een buitenhuid om de kleine machines. De moderne elektrische gemalen in de Alblasserwaard zijn thans niet meer dan lage, groengeschilderde, met metalen platen beklede elementen in het landschap, die doorgaans naast de oude gemaalgebouwen zijn opgesteld.
Het functionele karakter van een gemaal heeft niet een decoratieve behandeling van het exterieur gevraagd. Hoeklisenen met tussenliggende verdiepte velden en klimmende friezen, zoals te zien valt bij het gemaal van Sliedrecht uit 1883 en de rondboognissen om de deur en vensters van het stoomgemaal De Overwaard vormen een uitzondering. Over het algemeen is het baksteenwerk onversierd gebleven. Bij de oudere gemalen komen gedenkplaten voor, waarin de stichtingsdatum en de namen van het toenmalige polderbestuur staan uitgehakt. Na de twintiger jaren van deze eeuw wordt dit echter niet meer gedaan. De meeste gemalen uit de twintiger en dertiger jaren zijn van hetzelfde type: een gebouw op vrijwel vierkante plattegrond, van omstreeks zes bij zes meter, opgetrokken uit rode baksteen en voorzien van een overstekend tentdak, dat met rode of blauwe pannen is gedekt. In een enkel geval siert een piron de daknok. Een van de weinige poldergemalen uit die tijd, die wat rijker van uitvoering is, is het voormalige gemaal van de polder Land der Zes Molens. Het grote rechthoekige machinegebouw, met aangebouwd kantoor is met een zadeldak met geglazuurde pannen gedekt. Ook de woning van de machinist ervoor heeft een dergelijke dakbedekking. Enkele gemalen waren ondergebracht in de onderbouw van een molen (bijvoorbeeld Peursum en Blommendaal).
| |
De bemaling van de boezems
Hoewel de Alblasserwaard maar twee boezems kent voor zijn afwatering, zijn er drie boezembemalingen te vinden: de boezemgemalen van de Neder- en van de Overwaard en het gemaal van de Lingeboezem aan het eind van het kanaal van Steenenhoek bij Boven-Hardinxveld.
Een van de oudste boezemgemalen van Nederland was het stoomgemaal bij Boven-Hardinxveld. Van rijkswege werd in de jaren 1861-'64 aan de
| |
| |
60 Het voormalige stoomgemaalgebouw in het kanaal van Steenenhoek bij Boven-Hardinxveld (foto RDMZ, 1991).
61 Het Lingegemaal Mr. dr. G. Kolff bij Boven-Hardinxveld (foto RDMZ, 1990).
benedenmond van het kanaal van Steenenhoek een stoomgemaal met schutsluis gesticht. Toen in 1881 het waterschap van de Linge-uitwatering werd opgericht, droeg het Rijk het gemaal hieraan over. Het gemaal werd uitsluitend in werking gebracht als natuurlijke lozing van het Lingewater via dit kanaal door de hoge waterstanden van de Merwede niet mogelijk was. Het gemaal werd gezet ongeveer 120 meter ten noordwesten van de Steenenhoekse kanaalsluis. De raderen waren buiten het gebouw geplaatst, drie aan iedere kant. Het gemaalgebouw bevatte aan rivierzijde een machinekamer en aan kanaalzijde een ketelhuis, dat via een ijzeren traliebrug vanaf de linkerkanaaloever bereikbaar was. De stoomketels werden in 1889 vernieuwd. In 1937 werden zij definitief afgekeurd.
Er werd besloten tot de bouw van een nieuw gemaal. De plannen werden uitgewerkt door ir. C.W. Lely en ir. Bogaerts, hoofdingenieur van Rijkswaterstaat. De aanbesteding vond op 20 augustus 1940 plaats. Door de oorlogshandelingen kon het Mr. dr. G. Kolffgemaal, genoemd naar de toenmalige watergraaf van het waterschap van de Linge-uitwatering, pas op 31 oktober 1945 in gebruik genomen worden. Het nieuwe gemaal werd uitgerust met drie schroefpompen, aangedreven door drie Stork Hesselman ieselmotoren van ieder 750 PK. Drie grote spuikanalen gaven daarnaast ook
| |
| |
62 Het uitwateringscomplex te Kinderdijk. Situatie ten tijde van de kadastrale minuut omstreeks 1825. Schaal 1:10.000. Tekening T. Brouwer, 1990.
nog gelegenheid tot natuurlijke lozing in geval van lage rivierstand. Een sluis van zes meter breed met een hefdeur en drie stel puntdeuren maken schutten bij iedere waterstand mogelijk.
Van het oude stoomgemaal is nu alleen het machine- en ketelgebouw nog over. De zes grote ijzeren schepraderen aan de buitenkant en de hoge schoorsteen zijn gesloopt en de schutsluis is onttakeld (Damen, 22-24; Teixeira IV (III), 41-43).
Over de bemaling van de boezems van de waterschappen De Overwaard en De Nederwaard is hierboven al het een en ander opgemerkt. Het systeem van de zogeheten getrapte bemaling verdient nog enige uitleg. De polders maalden hun water anderhalve meter hoger in de lage boezems van de waterschappen (eerste trap). Vandaaruit werd het water met molens nog eens anderhalve meter hoger op de hoge boezem gebracht (tweede trap), om het uiteindelijk via sluizen in de Lek te lozen. Hoewel het systeem met de twee maal acht boezemmolens bij Elshout goed voldeed, kregen zowel de Overwaard als de
| |
| |
63 Het uitwateringscomplex te Kinderdijk. Huidige situatie. Schaal 1:10.000. Tekening T. Brouwer 1984, bewerkt door B.H.J.N. Kooij, 1992.
1 | De ronde stenen molens uit 1738 van de Nederwaard |
2 | De houten achtkante molens uit 1740 van de Overwaard |
3 | De Hoge molen uit 1740 van de polder Nieuw-Lekkerland |
4 | De Kleine molen uit 1761 van de polder Nieuw-Lekkerland |
5 | Wipmolen de Blokker van de polder Blokweer |
6 | Het vijzelgemaal uit 1971-'72 van de Nederwaard |
7 | Het gemaalgebouw van de Overwaard uit 1868 |
8 | Het elektrische gemaal van de Overwaard uit 1953 |
9 | Het gemaalgebouw uit 1882 van Nieuw- Lekkerland |
10 | Het gemeenlandshuis van de Overwaard |
11 | Het voormalige gemeenlandshuis van de Nederwaard |
12 | De nieuwe uitwateringssluis |
| |
| |
64 Het gemaalgebouw van de Overwaard uit 1868-'69 (foto RDMZ, 1991).
65 Het gemaal van de Nederwaard uit 1971-'72 (foto RDMZ, 1991).
Nederwaard in de loop van de 19de eeuw behoefte aan een stoomgemaal als hulp naast de molens. In 1868 lieten de Overwaard en de Nederwaard bij Kinderdijk een stoomgemaal bouwen.
Het college van Gedeputeerde Staten verleende op 25 februari 1868 toestemming voor de bouw van het gemaal ‘Wisboom’. Dit gemaal van de Overwaard werd geplaatst op de kade tussen het Grote of Achterwaterschap en de hoge boezem. Het gemaal was een jaar later voltooid. Het was ingericht met een stoomwerktuig dat vier schepraderen aandreef. In 1924 werd het gemaal omgebouwd tot een elektrisch centrifugaalpompgemaal van aanmerkelijk grotere capaciteit. Het oude stoomgemaalgebouw werd aangepast: in de machinekamer werden twee elektromotoren van 225 EPK opgesteld, die ieder een centrifugaalpomp dreven. De pompen werden ondergebracht in aanbouwen ter plaatse van de oude schepradkasten. In het voormalige ketelhuis werden de transformatorruimte, de laagspanningsruimte en de smederij ondergebracht. De machines zijn bewaard gebleven. In 1953 bouwde de Overwaard hiernaast een tweede elektrisch gemaal als versterking (Stol, 1987, 17; Teixeira IV(II), 77, 125).
Het gebouw uit 1868-'69 is een betrekkelijk groot gebouw op rechthoekige plattegrond, opgetrokken uit rode baksteen en met een zadeldak gedekt. Aan de zijkanten zijn lage zijstukken aangebouwd voor de pompen in 1924. In de korte kant bevinden zich twee vensters en een deur, in ronde bogen gevat.
Hierboven is de naam ‘De Overwaard’ aangebracht. De lange zijden bevatten grote en kleine rondboogramen met gietijzeren roeden. Het gebouw heeft een gietijzeren stichtingsplaquette met het polderwapen en de namen van bestuur en hoofdingelanden. Op de plaquette staat te lezen: ‘dit stoomgemaal gesticht in het jaar 1868 onder het bestuur van de heeren/c.b. wisboom, voorzitter/c. hakkesteegt/j.a. van der stok/m. van der haven/a. kooyman/heemraden/mr. n.w. blom, secret.s penningm.r/w. tuk, fabriek en slulsmeest.r/j.c. verheul, waterbode/hoofdingelanden/j. vermeulen, c. slob gz./e. de kuyper jz., w. kooyman/e. aanen, j. brouwerdekoning/w. vervoorn jz., ct. groen/a. de ruyter, j. swets wz./z. de kleyn, l. gelderblom/j. van es, k. verlek/c. bodde, j. aantjes bz./a. wink, j. kooyman/d. kooyman, t. kooyman/a. vonk, ns. groen/cs. slob, j. pierhagen’.
Het hulpstoomgemaal ‘Van Haaften’ van de Nederwaard kwam in 1868 gereed. In 1927 werd dit door een krachtiger motorgemaal met twee horizontale schroefpompen vervangen, waarmee de windbemaling uiteindelijk overbodig werd, maar niet werd afgebroken. De dieselinstallatie werd in het oude stoomgemaalgebouw ondergebracht. De Nederwaard verving in 1971-'72 dat gemaal op zijn beurt door een nieuw gemaal met drie vijzels, dat J.U. Smitgemaal is genoemd. Het nieuwe gebouw werd gedeeltelijk op de fundering van het oude gemaalgebouw gezet (Stol, 1987, 18; Teixeira IV (II), 10).
| |
| |
66 De Souburgse molen uit 1860 (foto RDMZ, 1990).
67 De Hoge molen uit 1740 van Nieuw-Lekkerland (foto RDMZ, 1981).
| |
De bemaling van de polders
Per polder (thans ‘peilgebied’ genoemd) volgt hieronder een kort overzicht van de relevante data in zijn bemalingsgeschiedenis. De gegevens zijn, indien niet anders vermeld, voornamelijk ontleend aan Teixeira IV (I), 45-48, aan de publikatie uit 1980 ‘De molens van Zuid-Holland’ en aan de stand van zaken per maart 1990, verschaft door het hoogheemraadschap van De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden.
| |
De ongereglementeerde polder Souburg
Vóór de mechanisatie was hier een molen. De getailleerde ronde stenen Souburgse molen uit 1860 bestaat nog steeds. In de jaren '50 is in de molen een elektromotor met centrifugaalpomp geplaatst.
| |
De Nederwaard
Nieuw-Lekkerland
Vóór de mechanisatie stonden er drie molens, waaronder een bovenmolen en twee ondermolens. In 1882 werd een stoomcentrifugaalpompgemaal ‘Heijnis’ gesticht naast de drie molens. In 1914 vond de vervanging van de stoommachine plaats door een ruwoliemotor, waarna weer later elektrificatie plaats vond.
De concentratie van de waterschappen (zie boven) en de plannen tot rivierdijkverhoging in verband met het Deltaplan hadden tot gevolg dat van de directe uitmaling via een eigen hoge boezem op de Lek werd afgestapt. Voor de bemaling werd een elektrisch vijzelgemaal gebouwd in 1981, dat ging uitmalen op de lage boezem van de Overwaard. De hoge boezem van de polder Nieuw-Lekkerland is thans in verbinding gebracht met de hoge boezem van de Overwaard, teneinde diens capaciteit te vergroten.
Er resteren twee molens, de Hoge Molen, een houten achtkant uit 1740 en de Kleine Molen, een houten achtkant uit 1761.
Het stoomgemaalgebouw aan de Boezemkade 1 bestaat nog. Het is een eenvoudig rechthoekig gebouw, opgetrokken van rode baksteen onder een
| |
| |
zadeldak met blauwe pannen. De rechter- en linkerzijgevel hebben twaalfruits vensters met ijzeren roeden en een deur. Als versiering is een stuclijst rond de deur aangebracht. Langs het dak loopt een tandlijst. Op een gedenkplaat aan de voorgevel staat te lezen: ‘stoomgemaal heynis/van dit stoomgemaal/is de eerste steen gelegd/door en heer/teunis hagendijk tz/te nieuwlekkerland/den 12 juni 1882 en/gesticht/onder het bestuur der heeren/adr. heynis, voorzitter/adr. smit/d. de haan/a. de groot/a. de kluyver/heemraden/j. paul architect te zevenhuizen/j. verhaar/j. streefland/a. den langen/gecommiteerden/ingelanden’. De machines zijn verwijderd (Teixeira IV (II), 169, 178).
| |
Papendrecht
Vóór de mechanisatie stonden er twee molens, een boven- en een ondermolen. Het gehele windgemaal werd in 1870-'7l vervangen door een stoomzuig- en perspompgemaal. In 1900 werd een (stoom) centrifugaalpompgemaal geplaatst, dat in 1931 met een dieselmotor werd uitgerust. Sedert 1987 is er een nieuw vijzelgemaal dat het gebied van de voormalige Vinkepolder, de polder Oud-Alblas zuidzijde en de polder Papendrecht bemaalt op de boezem van de Nederwaard.
Er zijn geen molens meer. Het oude gemaalgebouw aan de Noordhoek 14A in Papendrecht is gesloopt (Teixeira IV (II), 203-204).
| |
Streefkerk
Vóór de mechanisatie stonden er vijf molens, waarvan twee bovenmolens en drie ondermolens. Hun functie werd in 1951 door een elektrische centrifugaalpompgemaal overgenomen, dat direct op de Lek uitmaalde. Het gemaal werd in een gebouw aan de Nieuwe Veer 33 geplaatst. De bij de molens horende boezemkaden werden hierna grotendeels afgegraven en de boezems werden tot weiland vermaakt. Een werkelijk uniek windbemalingssysteem ging zodoende verloren. Het systeem kon, ook al bleven de molens zelf staan, niet meer echt functioneren. Het elektrische gemaal heeft maar zo'n dertig jaar dienst gedaan. In 1981 werd een vijzelgemaal gebouwd en de bemaling werd binnenwaards gebracht.
Een van de twee bovenmolens, de hoge Tiendwegmolen verbrandde in 1962, de andere bovenmolen, de Sluismolen genaamd, is in 1979 afgebrand. De drie ondermolens zijn nog over, de Achtkante Molen, een houten achtkant uit 1761, de Kleine Molen, een wipmolen mogelijk uit de 17de eeuw en de Oude Weteringmolen, een wipmolen met het jaartal 1765 op de borstnaald.
De Broekmolen van het deel Kortenbroek, dat bij Streefkerk in de bemaling is opgenomen, staat nog ter plaatse en is een wipmolen van onbekend bouwjaar. In de borstnaald staat het jaartal 1846.
68 De Kortlandse molen uit 1890 (foto RDMZ, 1990).
Het gemaalgebouw aan de Nieuwe Veer is inmiddels ontdaan van de machines.
| |
Alblasserdam, bestaande uit de delen Blokweer, Kortland en Vinkepolder
Vóór de mechanisatie waren er in totaal drie molens, voor ieder deel een. Het deel Blokweer kreeg in 1926 naast zijn molen een motorcentrifugaalgemaal als hulp. In 1957 kwam daarvoor een vijzelgemaal in de plaats, waardoor de molen buiten dienst kwam. De wipmolen (bouwjaar onbekend) resteert.
Vinkepolder verving zijn windbemaling in 1929 door een motorschroefpompgemaal, dat in de molenromp, die later verbrandde, werd geplaatst. Het dieselgemaal is ca 1955 in een vijzelgemaal met elektromotor veranderd. In 1987 is het voor de bemaling samengevoegd met Papendrecht en Oud-Alblas zuidzijde. Het vorige gemaal werd gesloopt.
Kortland kreeg naast zijn ronde stenen molen, getuige een gevelsteen uit 1890, die nog steeds bewaard gebleven is, in 1953 een vijzelgemaal.
| |
Oud-Alblas, bestaande uit de delen Noordzijde, Zuidzijde en Grote Nes
Vóór de mechanisatie stonden er in de polder in totaal vijf molens. In 1925 vond de vervanging plaats van een van de twee molens van het deel
| |
| |
69 De Kooijwijkse molen van 1866 (foto RDMZ, 1977).
70 De Hofwegense molen die in 1898 is gerezen (foto RDMZ, 1990).
Noordzijde door een motorschepradgemaal. In 1956 is dit door een vijzelgemaal met dieselaandrijving vervangen. In 1983 werd de dieselmotor door een elektrische aandrijving vervangen.
In 1926 is een van de twee molens van het deel Zuidzijde, de Sliklandse molen, vervangen door een motorcentrifugaalpompgemaal, dat er nog steeds is. In 1987 is een vijzelgemaal gezet.
In 1929 werd de molen van het deel Grote Nes door een motorvijzelgemaal vervangen. In 1966-'67 kwam er een nieuw vijzelgemaal.
In totaal zijn er nog twee molens in de polder over: de Kooiwijkse molen, een ronde stenen molen uit 1866 van het deel Noordzijde en de Peilmolen, een ronde stenen molen, volgens opschrift uit 1824, maar blijkens archiefgegevens uit 1818. Naast de Peilmolen is in 1970 een vijzelgemaaltje als hulpbemaling gebouwd, speciaal voor het oostelijk deel van deze polder.
Het gemaalgebouwtje van het deel Noordzijde uit 1925 staat aan Kooiwijk 2 en is van het bekende type: een rechthoekig gebouw met overstekend tentdak. Hier is later een woning aangebouwd, zodat de plattegrond iets werd opgerekt.
Het gebouw van het deel Zuidzijde uit 1926 staat aan het Westeinde 52 en is van hetzelfde type: een rechthoekig gebouwtje onder overstekend tentdak, bekroond door een piron. Het is nog in gebruik als reservegemaal. Op de gedenksteen staat: ‘polder oud alblas/afdeeling noord en zuidzijde/beide gemalen/gesticht in 1925 en 1926/onder het bestuur van/j.a. jongeneel voorzitter/l. korporaal/j. den braanker/j. jongeneel rlz/g. baan/r. houweling rz/heemraad/p. de haan secr. penningmeester/adviseurs/de rujter en van der graaf/civielingenieurs rotterdam’ (Teixeira IV (II), 230-232).
| |
Bleskensgraaf (Noord- en Zuidzijde)
71 Het poldergemaal Oud-Alblas uit 1926 aan het Westeinde 52 (foto RDMZ, 1990).
Vóór de mechanisatie stonden hier twee molens. In 1926 werd iedere molen door een motorcentrifugaalpompgemaal vervangen. In 1964 werden zij elk door een vijzelgemaal opgevolgd.
De beide gemaalgebouwtjes uit 1926 bestaan nog. Voor het deel Zuidzijde staat het aan Abbekesdoel 69 A. Het is een rechthoekig gebouwtje, op de fundering van de oude molen, onder een overstekend schilddak met een piron op de nok. Een woning is aangebouwd. Het gebouwtje van het deel Noordzijde staat aan de Heulenslag 73 en is van het bekende type: een bouwwerk op vierkante plattegrond met een overstekend tentdak. Inmiddels is het, doordat er een stuk is aangebouwd, wel gewijzigd. (Teixeira IV (II), 244).
| |
| |
| |
Zuidzijde Hofwegen en Ruijbroek
Vóór de mechanisatie was er een molen. In 1958 werd het scheprad door een vijzel vervangen. Deze kan zowel op wind als elektrisch worden aangedreven. De Hofwegense Molen is in 1898 ‘gerezen’, dat wil zeggen op een 1,35 m hogere stenen voet geplaatst, waardoor de diameter van het wiekenkruis meer dan twee meter groter werd en zo meer capaciteit kreeg (Teixeira IV (II), 260).
| |
Wijngaarden
Vóór de mechanisatie had de polder een molen. In 1956 werd het scheprad in de Wingerdse molen door een vijzel vervangen. Deze kan zowel op wind als elektrisch worden aangedreven. In 1872 is de molen ‘gerezen’, waardoor de diameter van het wiekenkruis werd vergroot van ongeveer 24,5 m tot 28,1 m.
| |
Sliedrecht
Vóór de mechanisatie stonden er drie molens. In 1883 werden de molens vervangen door een stoomschepradgemaal, dat in 1923-'24 op zijn beurt weer vervangen is door een ruwoliemotor-centrifugaalpompgemaal. In 1979 werd hiernaast een vijzelgemaal geplaatst.
Van de iets ingekorte middelste en zuidelijke molen zijn de rompen nog lang als woning blijven bestaan. Die van de zuidelijke molen is in zeer vervallen staat nog aanwezig.
72 Het gemaalgebouw van Sliedrecht (foto RDMZ, 1985).
Het oude stoomgemaalgebouw met de uitbreiding van 1923 is met de installatie bewaard gebleven en staat aan Abbekesdoel 93A te Bleskensgraaf. Het is een gebouw op rechthoekige plattegrond onder een zadeldak met kruispannen, windveren en makelaars. In de naar de weg toe gewende gevel zitten twee gekoppelde twaalfruitsvensters, waarboven een omlopende, gestucte sierlijst. In de geveltop zit een roosvenster. Van baksteen is een klimmend fries langs de daklijst. Op de hoeken zitten gestucte lisenen met verdiepte velden. De linkerzijgevel wordt door vergelijkbare lisenen in drie vakken gedeeld. Hierin zit een deur. Onder de gootlijst loopt een bakstenen sierlijst. De achtergevel heeft dezelfde indeling als voor. Aan de westzijde, waar voorheen het scheprad zat, bevindt zich nu de lage aanbouw uit 1923. Op het hoofdgebouw is, na de aanbouw aan de rechterzijgevel een plaquette geplaatst, waarvan thans de gestucte lijst gedeeltelijk is verdwenen. Het opschrift luidt: ‘gesticht in 1883 door den voorzitter/en de heemraden van den polder sliedrecht/j.a. van hattem voorzitter/c. van wijngaarden/w.m. van haakten/heemraden/j. muilwijk/l. visscher/wijlen j. paul/h. paul, architect/t. van driel opzichter/m. van der plaat aannemer’.
Op de lage aanbouw staat ter herinnering van de uitbreiding van 1923 een gedenksteen met de tekst: ‘verbouwd in 1923/door het bestuur van/den polder sliedrecht/j.l.a. van haaften, voorzitter/j.p. prins a.jzn, heemraad/adr. schagen/corn. visser hzn./w. visscher/d. brasser, secr. penningm./a. nolen, ingenieur’.
De installatie bestaat uit een verticale tweecylindrische Bronsmotor van 96 PK, gekoppeld aan een Stork centrifugaalpomp met dubbele instroming (Teixeira IV (II), 282, 294).
| |
Giessen-Oudebenedenkerk
Vóór de mechanisatie waren er vier molens, waarvan er een diende voor onderbemaling voor het lage gedeelte (Binnentiendweg, nabij Giessendam). In 1889 werd de noordelijke van de drie molens, de Kraakmolen bij Molenaarsgraaf, onttakeld. De toren bleef nog jaren staan. Een hulpstoomwerktuig werd opgesteld in de zuidelijke windmolen. In 1943 werd een elektrisch schroefpompgemaal gebouwd. In 1951 werd de Zuidmolen, die tien jaar daarvoor door weersomstandigheden ontwiekt en beschadigd geraakt was, afgebroken. Een vijzelgemaal werd in 1975 gezet.
Er zijn twee molens over: de Tiendwegse molen, een wipmolen, die van elders afkomstig te Hardinxveld-Giessendam in 1906 werd herbouwd en de
| |
| |
Middelmolen, een wipmolen van onbekend bouwjaar te Molenaarsgraaf.
Iets ten zuiden van de wipmolen staat het rechthoekige, plat afgedekte gemaal uit 1943, dat als reservegemaal dienst doet.
| |
Molenaarsgraaf
Vóór de mechanisatie stonden er twee molens. In 1926 werd de westelijke molen afgebroken. In de andere, de Kerkmolen, die bij de Hervormde kerk van Molenaarsgraaf staat, werd toen een draaistroomelektromotor als hulpkracht geïnstalleerd om het scheprad aan te drijven. Na 1975 is de motor geruimd toen de bemaling van de polder werd gecombineerd met die van de polder Giessen-Oudebenedenkerk.
De Kerkmolen, een ronde stenen molen uit 1844 bestaat nog steeds (Teixeira IV (II), 313).
| |
Gijbeland en Noordzijde Hofwegen
Vóór de mechanisatie was hier voor beide delen een gemeenschappelijke molen. In 1913 werd in de molen een dieselmotor gezet om bij onvoldoende wind het molenscheprad aan te drijven. In 1926 werd de windmolen onttakeld, zodat het scheprad sedertdien uitsluitend door de dieselmotor werd aangedreven. De molenromp resteert. In 1968 werd een vijzelgemaal gebouwd, nabij de plaats van een in 1730 al verdwenen tweede molen van de polder (Teixeira IV (II), 323).
| |
Brandwijk, Zevenhoven en Langenbroek
Vóór de mechanisatie stonden er twee molens. In 1925 is de noordelijke of Grote molen vervangen door een Amerikaanse windmotor met vijzel. De windmotor bleek niet in de bemaling te kunnen voorzien, waarop in 1926 de vijzel van een elektrische aandrijving werd voorzien. De zuidelijke of Kleine molen is in 1930 afgebroken. Op de fundering daarvan werd de machinistenwoning gezet. Het oude gemaal aan de Heulenslag 8 A te Bleskensgraaf, de onderbouw van de Amerikaanse windmotor, is in 1990 afgebroken en vervangen door een elektrisch vijzelgemaal.
| |
Laag Blokland
Vóór de mechanisatie was er een molen. In 1930 is op de fundering van de molen en met gebruikmaking van scheprad en waterlopen een motorgemaal gebouwd. In 1964 is daarnaast een elektrisch vijzelgemaal geplaatst.
Het oude gemaalgebouw staat aan de Vuilendam, B 46 en behoorde tot het vierkante type met overstekend dak. Het is sterk verbouwd.
| |
De overwaard
Den Beemd
Vóór de mechanisatie had de polder twee molens. In 1905 werd de Grote molen op die plaats vervangen door een stoom-centrifugaalpompgemaal. In 1927 volgde de vervanging van het stoomgemaal door een ruwoliemotorschroefpompgemaal. De Kleine molen werd omstreeks 1939 gesloopt. In 1990 is een vijzelgemaal geplaatst.
Het gemaalgebouw uit 1905 staat aan de Oudendijk 27 te Hoornaar. Het is een onaanzienlijk, rechthoekig gebouwtje onder zadeldak (Teixeira IV (II), 499-500).
| |
Het Land der Zes Molens
Vóór de mechanisatie stonden er vijf molens. Wanneer de zesde molen, waar de polder immers zijn naam aan ontleende, is afgebroken is onbekend. In 1891 was de plaatsing van een hulpstoomwerktuig in de Wielmolen, waarna in 1894 buitengebruikstelling en in 1896 de afbraak volgde van de Essemolen. In 1931 brandde tijdens de bouw van een motorcentrifugaalpompgemaal de Wielmolen af. Het huidige vijzelgemaal D.C. Aanengemaal dateert van 1985.
| |
| |
73 Gemaalgebouw van de polder Hardinxveld uit 1922 (foto RDMZ, 1991).
74 Gemaalgebouw met machinistenkantoor en woning uit 1931 van de polder Het Land der Zes Molens (foto RDMZ, 1991).
Er zijn nog twee molens over, de Oudendijkse molen, een wipmolen van onbekend bouwjaar en de Scheiwijkse molen, een wipmolen, waarvan de ondertoren in ieder geval van 1638 dateert.
Het motorgemaalgebouw uit 1931 staat aan de Lage Giessen 51 A te Hoornaar. Het is een groot rechthoekig gebouw onder een steil zadeldak, dat met geglazuurde pannen is belegd. Hieraan vast gebouwd zit het smalle, iets lagere machinistenkantoor. De machinistenwoning voor het gemaal dateert uit dezelfde tijd (Teixeira IV (II), 530-532).
| |
Giessen-Nieuwkerk
(ontstaan door samenvoeging van drie delen)
Vóór de mechanisatie stonden er in totaal drie molens. In 1899 werd een stoomschepradgemaal geplaatst in het deel Muisbroek, gedeeltelijk op de fundering van de molen, die was afgebrand. In 1905-'06 werden de molens van de delen Doet- en Neerpolder door een stoom-centrifugaalpompgemaal vervangen. In 1965 werd een vijzelgemaal geplaatst (Teixeira IV (II), 590-591).
| |
Hardinxveld
De polder had oorspronkelijk voor het noordelijk en het zuidelijk deel twee molens, maar sinds de aanleg van het kanaal van Steenenhoek in het begin van de 19de eeuw, drie molens. In 1819 werd bij het kanaal een achtkante molen gebouwd, waarvan de vijzel in 1867 door een pomprad werd vervangen. In 1881 werd de molen onttakeld en tot stoomgemaal met twee zuig- en perspompen verbouwd. Op deze plaats werd in 1906 een geheel nieuw stoomcentrifugaalpompgemaal gebouwd. De toen nog resterende ‘Spindersmolen’ kwam buiten dienst maar werd pas in 1939 gesloopt. In 1922 werd ter plaatse van de westelijke of Pauwtjesmolen een elektrisch schepradgemaal gebouwd, met behoud van het oude scheprad. In 1981 werd een vijzelgemaal geplaatst voor Hardinxveld-Noord ter vervanging van het schepradgemaal. Voor het deel Hardinxveld-Zuid kwam in 1988 een schroefpomp in gebruik.
Het oude gebouw uit 1922 staat aan de Neerpolderseweg 87 te Giessenburg. Het is een rechthoekig gebouw onder een dak met ongelijke schilden, met rode, platte pannen belegd. Het bestaat uit een machinekamer, waarnaast aan een zijde de ruimte voor het scheprad en aan de andere zijde een woonkamer en bergplaats voor de machinist is aangebouwd. Het scheprad is er nog (Teixeira IV (II), 603-604).
| |
De Banne van Gorinchem en Kwakernaat
Vóór de mechanisatie had de polder twee molens, die tot in de jaren '70 van deze eeuw de polder uitsluitend op windkracht bemaalden. In 1971 en 1972 werden elektrische vijzelgemalen geplaatst. De beide molens zijn nog aanwezig. Het zijn de Oostmolen, een wipmolen uit 1817 en de Westmolen, een wipmolen uit 1814.
| |
| |
75 Overzicht der molens bij Groot-Ammers (foto RDMZ, 1990).
76 De Westmolen van de Banne van Gorinchem en Kwakernaat, een wipmolen uit 1814 (foto RDMZ, 1957).
| |
Liesveld (Gelkenes en Groot Ammers)
Vóór de mechanisatie waren er vier molens. De twee vijzelgemalen dateren uit 1962 (bij het dorp) en 1972 (bij de Achterlandse molen). De vier molens zijn gehandhaafd. Het zijn van zuid naar noord de Achterlandse molen, een wipmolen van een onbekend bouwjaar, de Achtkante molen, een houten achtkant uit 1805, de Gelkenes molen, een wipmolen van onbekend bouwjaar en de Graaflandse molen, eveneens een wipmolen van onbekend bouwjaar.
| |
Ottoland
Vóór de mechanisatie waren er twee molens. In 1928 werden beide molens door een motorschroefpompgemaal vervangen. In 1967 werd hiernaast een vijzelgemaal geplaatst. Het gemaalgebouwtje uit 1928 staat aan A 61 te Ottoland en is van het rechthoekige type met overstekend tentdak met rode pannen (Teixeira IV (II), 390).
| |
Peursum
Vóór de mechanisatie stond hier een molen. In 1927 werd de molen omgebouwd tot een motorvijzelgemaal, dat in de onderbouw van de onttakelde ronde stenen molen van 1851 geplaatst werd. Thans wordt het peilgebied met een elektrisch vijzelgemaal uit 1967 bemalen.
Het gemaal gebouwtje uit 1927 staat aan de Peursumseweg 1 A te Giessenburg en heeft een achtzijdig geknikt dak. In het muurwerk zijn twee gevelstenen ingemetseld, die slecht leesbaar zijn en behoorden bij de voormalige molen. Bij strijklicht valt op een der stenen het jaartal 1851 te zien en de namen van de polderbestuurders J. Schep, J. Kooijman, G. Brandwijk, A. van de Griend en A. Kooijman. Op de andere steen staat: ‘de twee eerste steenen/gelegen door/jan kloek j./en/jacob van houweling c./6junij 1851’ (Teixeira IV (II), 396-397).
| |
Giessen-Oudebovenkerk
77 Het gemaalgebouwtje van de polder Peursum dat in 1927 in een molenromp werd gerealiseerd (foto RDMZ, 1991).
Vóór de mechanisatie was er een molen. In 1927-'28 werd in de ronde stenen molenstomp een ruwoliemotor geplaatst ter aandrijving van het scheprad. Uit 1979 dateert het huidige vijzelgemaal.
De vermoedelijk 19de-eeuwse molenromp aan de Peursumse Vliet resteert (Teixeira IV (II), 400-401).
| |
Langerak
Vóór de mechanisatie had de polder drie molens. In 1939 werd een schepradgemaal gebouwd ter vervanging van de Oostmolen, een tweede molen brandde in mei 1940 door oorlogsgeweld af. Thans is de bemaling door een elektrisch vijzelgemaal uit 1978 overgenomen. Er is een molen over: de Westermolen, een wipmolen van onbekend bouwjaar.
Het gemaalgebouwtje van 1939 aan de Nieuwpoortseweg 2 te Langerak staat op een vrijwel vierkante plattegrond en is opgetrokken uit baksteen in sobere
| |
| |
78 De dieselmotor uit 1939 in het gemaal van Over- en Nederslingeland (foto RDMZ, 1985).
trant onder een overstekend pannen dak, het bekende type gemaalgebouw, dat veel in De Alblasserwaard wordt aangetroffen. Aan de zijkant zit een groot scheprad. De Crossley dieselmotor met liggende cilinder, die het scheprad aandrijft, is te Manchester vervaardigd.
Op deze plaats staan derhalve drie ‘generaties’ bemalingswerktuigen naast elkaar.
| |
Over- en Nederslingeland
Vóór de mechanisatie had de polder twee molens. In november 1900 kwam een stoomschepradgemaal op de plaats van de kort daarvoor afgebrande Kademolen aan de Postkade van Nederslingeland. In 1902 volgde de samenvoeging van Over- en Nederslingeland tot één polder, waarmee de Linkse molen van Overslingeland overbodig werd. Deze werd het jaar daarop gesloopt. In 1939 kwam als aandrijving van het gemaal een dieselmotor voor de stoom in de plaats, type Crossley met een liggende tweecilinder uit Manchester. Het vijzelgemaal ernaast is uit 1982.
Het gemaalgebouw uit 1939 met de machinerie bevindt zich aan de Postkade 1 te Giessenburg. Het gebouw is vierkant van vorm en heeft een overstekend tentdak. In de gevels zitten negenruitsvensters. Deur aan de westkant. Aan de zuidzijde zit het grote scheprad (Teixeira IV (II), 428; Mollema, 49).
| |
Nieuw-Goudriaan / Zuidzijde
Vóór de mechanisatie waren er twee molens. In 1931 werden de molens door een motorschroefpompgemaal vervangen, dat werd gezet in een gebouwtje aan de Postkade 174. De machinerie is verwijderd. Het gebouwtje is van het voor De Alblasserwaard traditionele type: een vierkant pand met een overstekend tentdak, met rode pannen belegd. Het vijzelgemaal dat ernaast staat, is uit 1981-'82.
| |
Oud-Goudriaan en Noordzijde
79 Noordeloos, Achterkade 1, Boterslootse molen.
Doorsnede van de wipmolen uit 1837 van de polder Botersloot.
Schaal 1:300. Tekening T. Brouwer, 1990 naar voorbeeld, afgebeeld in het Zuidhollands molenboek, 1965, 16.
Vóór de mechanisatie stonden er drie molens. In 1901 werd een stoomschepradgemaal gesticht op de plaats van de in 1900 afgebrande Dikke molen, waarna in 1904 de tweede molen werd afgebroken. De stoomaandrijving werd in de jaren '30 door een dieselmotor vervangen. Een elektrische centrifugaal pomp werd in 1970 voor het deel Goudriaan in gebruik genomen. Voor het deel Noordzijde werd in 1981 een vijzelgemaal gebouwd ter plaatse van het motorgemaal, dat daarbij buiten dienst kwam.
Er is een molen over, de Goudriaanse molen, een houten achtkant uit 1779.
Het oude gemaalgebouw is te vinden aan de Nieuwendijk 18 A te Noordeloos. Het bestaat uit twee delen: een machinegebouw en een haaks daarop gezette woning, beide onder pannen zadeldaken met windveren. De stoommachinerie is eruit verwijderd. Gedenkstenen zijn ingemetseld met de teksten:
‘noordzijde noordeloos 1901 oud goudriaan/stoomgemaal/gesticht onder het bestuur van de heeren/g. van muilwijk, voorz./k. de groot/w.a. bikker/heemraden/h. van essecr. pennr./g. groen voorz./a. vonk/e. aanen/heemraden/w.j. van slijpe, secr. pennr./g.a. verhey archt’. Alsmede: ‘de eerste steen gelegd/door/r.d.g.m. van slijpe/en/d. van der haven/8 mei 1901’ (Teixeira IV (II), 436-437).
| |
Middelbroek, Ameide en Tienhoven
Vóór de mechanisatie waren er vijf molens. In 1903-'04 werd een van de vijf molens, de Overtochtse molen door een stoomcentrifugaalpompgemaal, genaamd ‘Bodde’, vervangen. Een tweede molen, de Rode molen, werd in 1907 afgebroken en een derde, de Noordsewegmolen, brandde af in 1916. De Haverslootse molen brandde af in 1920, waarna in 1922 op deze plaats een dieselmotorgemaal werd gebouwd met een scheprad, dat later door het huidige rad, een soort trommelrad, is vervangen. Het gemaal werd nadien geëlektrificeerd. Het gebouwtje staat aan de Noordzijde 12 te Meerkerk.
In 1948 werd het stoomgemaal Bodde van een elektrische aandrijving voorzien. Het staat aan het Molenpad 10 te Meerkerk.
| |
| |
80 Het gemaal Noordzijde Noordeloos-Oud Goudriaan uit 1901 aan de Nieuwendijk 18A te Noordeloos (foto RDMZ, 1991).
81 Gemaal Van Eeten aan de Noordzijde 12 te Meerkerk (foto RDMZ, 1991).
De laatst overgebleven molen is de Stijve molen te Meerkerk, een wipmolen van onbekend bouwjaar.
Het gemaalgebouwtje aan de Noordzijde 12 is een gebouw op rechthoekige plattegrond onder een pannen zadeldak. De naam ‘Van Eeten’ staat geschilderd op een bordje een der korte gevels. De machines zijn verwijderd (Teixeira IV (II), 459, 471).
| |
Botersloot
Vóór de mechanisatie had de polder één molen. Het vijzelgemaal uit 1956 werd in 1989 vernieuwd. De Boterslootse molen, een wipmolen uit 1837, is nog steeds aanwezig.
| |
Blommendaal
Vóór de mechanisatie was er een molen. In 1913 is in de onderbouw van de stenen achtkante molen een horizontale zuiggasmotor geplaatst, die het bestaande scheprad bleef drijven. Een schroefpompgemaal werd in 1957 naast het motorgemaal gezet en is op zijn beurt in 1989 door een vijzelgemaal vervangen.
De molenromp, die in 1913 met een verdieping werd verhoogd, staat aan de Grootewaard 2 C te Noordeloos. Hij is gedeeltelijk voorzien van een pleisterlaag waarin dunne voegen getrokken zijn. De romp is opgetrokken uit rode baksteen van het waalformaat en is thans als woning in gebruik (Teixeira IV (II), 484).
| |
Grootewaard
Vóór de mechanisatie stonden er twee molens. Omstreeks 1890 werd de Kleine molen afgebroken. Op die plaats werd in 1906 een stoomschepradgemaal gebouwd. In hetzelfde jaar is de nog overgebleven Grote molen gesloopt. Het huidige vijzelgemaal is uit 1954. Het is opgenomen in een vierkant, uit rode baksteen opgetrokken gebouwtje met een betonnen dak (Teixeira IV (II), 491).
| |
Sluiscomplexen
Sluizen en sluiscomplexen met bijbehorende bruggen, sluiswachterswoningen en bergloodsen komen voor bij Kinderdijk, in Alblasserdam, in en rond Gorinchem en in en buiten het centrum van Hardinxveld-Giessendam.
De functie van de sluizen verschilt. Die bij Kinderdijk zijn uitsluitend uitwateringssluizen. De Korenbrugsluis aan de noordkant van de Lingehaven te Gorinchem is een keersluis. Vóór de renovatie van de haven tussen 1985 en 1988 was de combinatie van de Oude Merwedesluis en de Derde Waterkering een schutsluis. Voor de aanleg van de Derde Waterkering in 1872-1873
| |
| |
vormde de Oude Merwedesluis samen met de Korenbrugsluis een schutsluiscomplex ter lengte van de hele haven.
De overige sluizen die in dit hoofdstuk behandeld worden zijn schutsluizen, meestal gecombineerd met een keer- en uitwateringsfunctie.
Keersluizen keren óf een te hoge buitenwaterstand, óf worden toegepast om het aflopen van het water naar een te laag buitenwater tegen te gaan. Een keersluis bestaat uit één sluishoofd, waarin deuren (puntdeuren of waaierdeuren), dan wel schuiven zijn aangebracht. Waaierdeuren kunnen, in tegenstelling tot puntdeuren, onder alle omstandigheden geopend en gesloten worden en dus aan twee kanten het water keren, waardoor hun gebruiks- en toepassingsmogelijkheden groter zijn. De Korenbrugsluis met de waaierdeuren kan als keersluis tegen het te hoge Lingewater dienst doen, maar wordt tevens gebruikt als schutsluis in samenhang met de Derde Waterkering en de Oude Merwedesluis, waarbij de Lingehaven dan als schutkolk fungeert. Schutsluizen, bestemd voor de scheepvaart, zijn opgebouwd uit twee sluishoofden, een buitensluishoofd en een binnensluishoofd (ook wel bovensluishoofd en benedensluishoofd genoemd), met de schutkolk er tussen in. De sluishoofden zijn voorzien van drie, twee of een stel (punt)deuren.
Alleen de Grote Merwedesluis heeft in het buitensluishoofd dat uit een hoog en een laag gedeelte bestaat, drie stel deuren: stormdeuren, vloed- en ebdeuren. De stormdeuren kunnen tot een hoogte van 5,89 meter boven NAP het water keren, een vereiste voor deze aan het buitenwater liggende sluis.
Voor de verbouwing in 1985-1988 had de Oude Merwedesluis in de zuidelijke mond van de Lingehaven ook drie stel deuren, met een waterkerende hoogte van de stormdeuren van 6,60 meter om dezelfde reden. Overigens is de term ‘stormdeuren’ enigszins misleidend, omdat hier het rivierwaterregime geldt. Niet zozeer stormen, dan wel hoog bovenwaterafvoer is maatgevend.
Een kleine schutsluis als die in het centrum te Hardinxveld-Giessendam, bestemd voor beperkte doorvaart, heeft per sluishoofd maar een stel deuren. De afmetingen van de schutsluizen hangen samen met de eisen die bij het ontwerp door het scheepvaartverkeer ter plaatse gesteld werden. De sluizen in een belangrijke scheepvaartroute als het Merwedekanaal (1883-1893) zijn dan ook verreweg de grootste. De lengte van de schutkolken bedraagt 120 meter en hun doorvaartwijdte is 12 meter. De in 1818-1819 tot stand gebrachte Gorinchemse Kanaalsluis is 10,20 meter breed en heeft een schutkolk van 27,60 meter. Het sluisje te Hardinxveld-Giessendam heeft een schutkolk van vijftien meter lengte en is vijf meter breed. De Peulensluis te Hardinxveld-Giessendam, in 1936 gebouwd bij de aanleg van Rijksweg 15 door het uiterwaardengebied, is 6,30 meter breed en heeft een schutkolklengte van 31,60 meter.
De meeste schutkolken hebben gemetselde wanden, al dan niet met waterstoepen. Alleen in het geval van de sluis bij de Algemene Begraafplaats te Gorinchem zijn de schutkolkwanden samengesteld uit aarden belopen, bezet met basaltblokken, dit wegens de zuinigheid ten tijde van de bouw.
De sluisdeuren worden met heugelstangen bewogen vanuit ronde of vierkante windwerken. Bij de meeste sluizen kunnen voor de deuren, meestal aan de buitenzijde, als extra afsluiting schotbalken worden ingelaten. Daartoe staan op het sluishoofd ijzeren lieren. Opmerkelijk genoeg zitten de sponningen voor de schotbalken bij de Alblasserdamse sluis aan de binnenzijde. Dit is ook het geval bij het kleine 18de-eeuwse keersluisje buiten de Dalempoort in Gorinchem (zie: Verdedigingswerken).
In het kader van het Deltaplan zijn in 1987 de zes 17de- en 18de-eeuwse uitwaterende sluizen in de Lekdijk bij Kinderdijk afgebroken en vervangen door twee nieuwe sluizen, gelegen aan het eindpunt van de 14de-eeuwse kanalen (Stol, 1987, 18). De oude gedenkstenen zijn in de nieuwe sluizen ingemetseld.
Het sluisje in Alblasserdam, hersteld na het bombardement van 1940 staat op de nominatie om te verdwijnen.
De sluiscomplexen in en rond Gorinchem zijn alle nog aanwezig, maar in meer of mindere mate gemoderniseerd.
| |
| |
De schutsluis in de Giessen te Hardinxveld-Giessendam, in zijn huidige vorm daterend van 1901, ligt vrijwel ongewijzigd ter plaatse. De Peulensluis in de Buiten-Giessen is op het buitenhoofd in 1991 voorzien van hydraulische beweegwerken.
| |
Schut- en uitwateringssluis te Alblasserdam
De lage boezem van de Nederwaard loosde aanvankelijk op natuurlijke wijze het water via de Graafstroom en de Alblas door een sluis in de ringdijk van De Alblasserwaard bij Alblasserdam op de rivier de Noord. In de 14de eeuw is het uitwateringspunt naar Elshout verplaatst. Over de oudste sluis en diens situering bestaat nogal wat onduidelijkheid (Teixeira IV (I), 560, 568). In ieder geval is er in 1598 sprake van een sluis in Alblasserdam met drie openingen, die vernieuwd moest worden. Getuige de steen in de huidige sluis, daterend uit 1599 is dat daadwerkelijk geschied. In de loop van de tijd is de sluis met drie openingen gewijzigd in een schutsluis met één opening (Teixeira IV (I), 568), die zowel diende voor vrije lozing op de Noord bij gunstige waterstanden, als voor waterinlating en voor de scheepvaart. Op 11 mei 1940 werd het centrum van Alblasserdam gebombardeerd, waarbij onder andere het Gemeenlandshuis werd vernietigd en ook de sluis werd beschadigd. De opdracht voor de bouw van een nieuw Gemeenlandshuis voor de Nederwaard en het bijkomende herstel van de sluis werd aan de architect Herman van der Kloot Meyburg uit Scheveningen opgedragen (zie ook ‘Openbare gebouwen’). Van de sluis werden de borstweringsmuren met het hek afgebroken en opnieuw opgemetseld in dezelfde steen als het Nederwaardgebouw. Tevens werden een opzichters- en een sluiswachterswoning en een sluishokje op de sluis gebouwd. De oude hardstenen afdekplaten werden weer toegepast. Het hele complex met Waardgebouw werd op 15 april 1943 in gebruik genomen (Archief van de Nederwaard, inv. nr. 105).
82 Sluiscomplex met voormalig gemeenlandshuis voor de Nederwaard aan de Dam te Alblasserdam (foto RDMZ, 1991).
83 Alblasserdam, sluiscomplex. situatietekening van de sluis bij de Dam met het voormalige Waterschapshuis.
Schaal 1:1000. Tekening T. Brouwer, 1989, bewerkt door B.H.J.N. Kooij, 1992.
De gemetselde sluis, die grotendeels door een vaste brug wordt overspannen, heeft twee naar de rivier de Noord gekeerde puntdeuren. Van de overbrugging tussen de oude frontmuren, die tevens de borstweringen van de brug zijn, bestaat een kort gedeelte aan rivierzijde uit het oude sluisgewelf. Het langere deel aan landzijde is een betonconstructie op ijzeren balken, extra verstevigd met ijzeren trekstangen. Buiten het buitenfront staan twee halfcirkelvormige pijlers. Op de linker is een sluishokje gebouwd met leien dak, op de rechterpijler staat slechts het windwerk om de deuren te bewegen. Aan boezemzijde is de sluis verlengd met twee gemetselde vleugelmuren.
Buiten de buitendeuren zit een stel schotbalksponningen. Binnen de binnendeuren twee stel schotbalksponningen. Aan rivierzijde zijn in de borstwering van de brug drie stenen ingemetseld met op de rechtersteen: ‘drooggemaakt en hersteld/anno 1877’; op de middelste steen, versierd met
| |
| |
eenvoudig rolwerk: ‘vernieuwd en hersteld/9 juli - 11 december/ 1906’. De tekst op de linkersteen is niet meer leesbaar.
In de borstwering van de brug aan boezemzijde zitten eveneens drie stenen met rechts: ‘bombardementsschade/ 11 mei 1940/ drooggemaakt en hersteld/aug. 1940/bestuur v.d. nederwaard/de voorz. c. verhoef j. czn/de secr. d. jas/de fabriek c.h. sprik’. Op de middelste steen staat te lezen: ‘dese. sluys. met. dit. huys/is. ghebovt. met. goodes. ghenade/omden. nederwaert. va. sin. water. te. ontlade/door. matys. van. asperen. dycken. watergraef/met. syn. water. heemraden ao 1599’. de linkersteen vermeldt: ‘drooggemaekt/en herstelt/mdccxiii’ (1713).
| |
Sluizen in en rond Gorinchem
De Lingehaven
Tot 1793 waterde de rivier de Linge zonder belemmering via de Lingehaven af in de Merwede. Al in de middeleeuwen lagen er drie houten bruggen over de haven. Van noord naar zuid waren dat de Korenbrug, de Visbrug en de St. Pieter- of Peterbrug (Teixeira IV (III), 116). De open verbinding van de Linge naar de Merwede werd in 1793 opgeheven, omdat in dat jaar de open houten Korenbrug veranderd werd. Dit geschiedde op last van de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland, onder wier beheer de brug stond in verband met de verdedigingswerken van de stad. Met de afsluiting van de Korenbrug werd een waterkering gevormd tegen de hoge waterstanden in de Linge. De waterkering bestond uit een stenen penantenbrug met vijf openingen en met schotbalksluitingen.
In 1809 werden aan de Korenbrugsluis ter gelegenheid van de reconstructie van de Diefdijklinie tijdelijke voorzieningen getroffen. Zij werd veranderd in een keersluis en de schotbalkkeringen werden verhoogd (Teixeira IV (I), 958-960).
Om de afwatering van de Lingeboezem te verbeteren werd in 1818-1819 het kanaal van Steenenhoek gegraven. Dat kanaal werd door middel van een keer/
84 Gorinchem. Schematische plattegrond van de stad met een overzicht van de ligging der verschillende sluiscomplexen en hun benamingen.
Schaal 1:15.000. Tekening T. Brouwer 1989, bewerkt door B.H.J.N. Kooij 1992.
| |
| |
schutsluis, de Gorinchemse kanaalsluis (zie hierna) aan de noordzijde van de stad met de Linge verbonden.
Hoogwaterbezwaar bleef echter bestaan voor Gorinchem, doordat het water van de Merwede nog vrij kon binnenstromen in de zuidelijke havenmond. Het plan voor het maken van een keersluis in de zuidelijke havenmond was in 1809 dan ook al wel opgevat, nadat ernstige overstromingen ten gevolge van de dijkdoorbraak bij Kedichem hadden plaats gevonden. De keersluis zou een onderdeel gaan vormen van de werken ten behoeve van de verhoging en verzwaring van de Diefdijklinie (Vijfheerenlanden, 11). Desondanks werd aan de bouw van een keersluis op dat moment geen uitvoering gegeven: de zaak bleef liggen tot 1824. In dat jaar werd besloten tot ‘een bekwame vaart langs de Zederik van Vianen tot de Linge en de Merwede te Gorinchem’ ofwel tot de aanleg van het Zederikkanaal. Een onderdeel van die kanaalaanleg vormde de kanalisering en het voor de scheepvaart geschikt maken van de Linge vanaf de Arkelse Dam tot Gorinchem en van de haven door Gorinchem. Het bouwen van de keersluis in de zuidelijke of benedenmond van de haven werd toen wel uitgevoerd ‘omtrent de tegenwoordige oude paalwerken bij de Waterpoort’.
Enige nader aanduiding wat precies die oude paalwerken inhielden ontbreekt echter bij Teixeira. Op de kadastrale minuut van 1821 staan in de zuidelijke havenmond wel twee puntdeuren(?) getekend.
Op 4 december 1824 had de aanbesteding van het werk plaats en de Merwedesluis (later Oude Merwedesluis genoemd ter onderscheiding van de Grote Merwedesluis aan de westkant van de stad, zie hierna) kwam het jaar daarop gereed (Teixeira IV (I), 434, 466). Tijdens de werkzaamheden aan het Zederikkanaal werd de Korenbrugsluis wederom gewijzigd en wel in een gemetselde waaiersluis met één opening en met een stel waaierdeuren. De Korenbrug werd veranderd in een dubbele houten draaibrug (Teixeira IV (I), 960). De verbinding bastion XI, Korenbrugsluis, bastion I als schakel in de Diefdijklinie kwam te vervallen. De Diefdijklinie werd, met de bouw van een nieuwe keersluis in de zuidelijke mond van de Lingehaven, de Oude Merwedesluis, aangesloten aan de dijkring van Arkel beneden de Zouwe bij de Waterpoort. De Korenbrugsluis bleef wel diensten bewijzen als waterkering bij hoge waterstanden in de Linge en in geval van overstroming bij het eventueel bezwijken van de Zuiderlingedijk. Met de (Oude) Merwedesluis vormde de Korenbrugsluis tót de aanleg van de Derde Waterkering een schutsluis voor de scheepvaart met een schutkolk van respectabele afmetingen. Door de lengte van de schutkolk, bijna 620 meter, werden er onnodig grote hoeveelheden water op de boezem van de Linge en op het kanaal van Steenenhoek gebracht. Hoewel er in 1847 al was aangedrongen op de verbetering van de waterafvoer van het kanaal, waarbij een van de aanbevolen middelen tot verbetering het inkorten van de lange schutkolk was, werd pas op 1872 de bouw van een ‘Derde Waterkering’ in de Lingehaven ter hand genomen. Op 20 juli 1872 was de aanbesteding. Het werk werd een jaar daarop voltooid. Het bestond uit een afdamming, ongeveer 57 meter na de oude Merwedesluis. Zij lag tussen twee evenwijdige bekledingsmuren en had een stel vloed- en (sedert 1906) een stel ebdeuren. Aan de zuidkant was een dubbel stel schotbalksponningen aangebracht (Teixeira IV (I), 435, 467-468).
Bij de modernisering van de Lingehaven werden de bruggen niet overgeslagen.
Zo werd op 4 december 1824, samenhangend met de werken van het Zederikkanaal, aanbesteed het veranderen van de Peter- en Visbrug in dubbele houten ophaalbruggen. In 1865-'66 werd de Peterbrug en in 1867-'68 de Visbrug veranderd in een ijzeren draaibrug met stenen landhoofden. Een markant onderdeel van de beide bruggen waren de machtige, aan de bovenzijde geprofileerde middenpijlers waar zij op draaiden. De houten draaibrug over de Korenbrugsluis werd in 1875-'76 door een ijzeren vervangen (Teixeira IV (III), 119-120).
De kunstwerken en de kademuren in de Lingehaven waren herhaaldelijk het onderwerp van discussie, waarbij in de jaren '60 van deze eeuw de mogelijkheid van demping van de Lingehaven een serieuze optie is geweest.
| |
| |
Een integrale restauratie en renovatie heeft echter in de jaren '80 plaats gevonden. Na een aanloopperiode van twee jaar zijn alle werken tussen 1985 en 1988 onder handen genomen. De Oude Merwedesluis werd door een geheel nieuwe schutsluis ter lengte van 30 meter en 4,50 meter breed, ten behoeve van de recreatievaart, vervangen. De nieuwe sluis is ín de oude sluis gebouwd. Aan beide kanten wordt zij nu door een enkele naar buiten draaiende stalen deur afgesloten. Dubbele deuren waren, gezien de relatieve smalte van de nieuwe sluis van 4,50 meter en de inmiddels voortgeschreden ontwikkelingen in de sluizenbouw niet meer nodig. Halverwege de sluiskolk is een houten nooddeur aangebracht als tweede hoogwaterkering (Renovatieproject, 18). De Derde Waterkering was door deze verandering overbodig geworden, maar is, gezien de historische waarde, hersteld. De oude draaibruggen zijn door nieuwe vaste en bredere bruggen vervangen. Uit historische overwegingen is de middenpijler bij de Peterbrug wel gehandhaafd, maar vernieuwd en verbreed. Het sluiscomplex bij de Korenbrugsluis is gerestaureerd, waarbij de waaierdeuren zijn vernieuwd. Alle kademuren aan de achterzijde van de Kortendijk, de Langendijk en rond het sluiscomplex aan rivierzijde tot aan de aansluiting met het vestingwerk werden eveneens gerestaureerd (Renovatieproject, 15-19). De werken werden van noord naar zuid uitgevoerd. Nadat er een tijdelijke dam buiten langs de Oude Merwedesluis was gelegd, werd op 27 februari 1985 begonnen met de Korenbrug. In 1988 werden de werken afgesloten en de dam werd weer verwijderd. Op 18 mei van dat jaar vond de feestelijke opening van de Lingehaven plaats. De sluiswachterswoning Eind 3 II, een huis in neo-renaissance-stijl uit 1910, voorzien van trapgevels en met een oude gevelsteen uit 1640 is gehandhaafd. De twee gepleisterde sluiswachtershuisjes Kriekenmarkt 6 met zadeldak en Kriekenmarkt 5 met mansardedak zijn afgebroken en opnieuw weer opgetrokken. Het op
de afdamming aan de oostzijde gebouwde pand in vakwerkstijl, indertijd als kantoor van Rijkswaterstaat gebouwd, werd ook afgebroken en ongeveer in de oude vormen herbouwd.
| |
Sluizen aangelegd in het Kanaal van Steenenhoek en het Merwedekanaal
Voor de afwatering van de Lingeboezem was in 1818-1819 als verlenging van de Linge het kanaal van Steenenhoek gegraven, dat liep vanaf de Linge in Gorinchem naar de Beneden-Merwede bij Steenenhoek (Boven-Hardinxveld). Onder de voornaamste kunstwerken die toen werden gemaakt waren de Steenenhoekse kanaalsluis in Gorinchem, de Steenenhoekse kanaalsluis in de Merwededijk bij Steenenhoek en een drietal dubbele houten ophaalbruggen (Teixeira IV (III), 132 ev.). De eerste sluis is bewaard gebleven, de sluis bij Boven-Hardinxveld is bij de bouw van het huidige boezemgemaal Mr. dr. G. Kolff en de uitwateringssluis in 1945 buiten gebruik geraakt. Voor de drie houten ophaalbruggen zijn moderne vaste bruggen in de plaats gekomen. Tussen 1883 en 1893 werd het Zederikkanaal dat liep tussen Vianen en Arkel verbeterd, verbreed en tot de Merwede ten westen van Gorinchem verlengd in het kader van de werken aan het Merwedekanaal. Het hele kanaal strekte zich uit van Amsterdam via Utrecht langs Gorinchem om ten westen van de stad in de Boven-Merwede uit te monden. Het werk aan het kanaal was in vier panden verdeeld: het Amstelboezempand, het Vaartse Rijnpand, het Zederik(kanaal)-pand en het Steenenhoekse kanaalpand. De eerste twee panden lagen aan de noordzijde van de Lek, de andere twee ten zuiden daarvan. Het kanaalgedeelte met de kunstwerken tussen Vianen en de Arkelse Dam kwam eerder ter sprake in het deel De Vijfheerenlanden (Vijfheerenlanden, 41-46).
De volgende kunstwerken kwamen in de jaren 1883-1893 tot stand:
- | de ijzeren draaibrug in de Rijksstraatweg bij Arkel (Rijksstraatwegbrug) |
- | een woning voor een brugwachter en een brugknecht |
- | de ijzeren draaibrug in de Haarweg onder Arkel (Haarwegbrug) |
- | een woning voor een brugwachter en een brugknecht |
- | een schutsluis met dubbele ijzeren basculebrug bij de Algemene Begraafplaats te Gorinchem als scheiding van het Zederikkanaalpand en het Steenenhoekse kanaalpand |
| |
| |
85 De sluis bij de Algemene Begraafplaats te Gorinchem. Schaal 1:1000. Tekening T. Brouwer, 1990.
- | een gebouw voor het sluispersoneel en een loods |
- | een schutsluis (de Grote Merwedesluis) met twee dubbele ijzeren basculebruggen ter scheiding van het Steenenhoekse kanaalpand van de Boven-Merwede |
- | een woning voor de brugwachter en twee sluisknechts |
- | een sluiswachterswoning |
- | een locomobielenloods en een steenkolenloods |
- | een schotbalkenloods |
- | schotbalkenloodsen bij de coupures Arkelpoort en Kanselpoort |
- | alsmede twee centrifugaalpompen ter bemaling van de schutkolk van de Merwedesluis op de Voorhaven. |
Op 1 mei 1893 kon het kanaalvak tussen de Lek en de Boven-Merwede voorlopig voor de scheepvaart worden opengesteld, zij het onder beperkende bepalingen, aangezien de werken tot bemaling van de Merwedeschutsluis nog niet gereed waren (Kemper, 99). Dat was pas in december van dat jaar het geval.
De beide centrifugaalpompen zijn in 1917 verwijderd (Teixeira IV (I), 490-491). Een van de basculebruggen over de Grote Merwedesluis is in 1973 door een moderne ophaalbrug vervangen. De draaibrug in de Rijksstraatweg bij Arkel is in 1985 vervangen door een ophaalbrug. De woningen bij deze brug en de Haarbrug staan er nog wel maar zijn ingrijpend verbouwd, waarbij onder andere de indelingen zijn gemoderniseerd en de trapgevels tot eenvoudiger topgevels zijn teruggebracht. De kleine sluiswachterswoning met blindeerbaar magazijn tussen het buitensluishoofd en de schotbalkenloods van de Grote Merwedesluis is afgebroken, evenals de locomobielen- en steenkolenloods, die na het amoveren van de centrifugaalpompen immers geen functie meer hadden.
| |
De Gorinchemse Kanaalsluis of Steenenhoekse kanaalsluis
Deze sluis is van Staatswege aangelegd in 1818-'19 als keer- en uitwateringssluis, onderdeel van de werken in het kanaal van Steenenhoek. Zij verbindt de Linge met het kanaal van Steenenhoek en regelt de uitwatering van de Linge op het kanaal en keert het water bij te hoge waterstanden. De gemetselde sluis met natuurstenen dekzerken heeft aan de kant van de Linge een hoge zijde en aan de kanaalkant een lage zijde, voorzien van houten waaierdeuren die in 1953 zijn vernieuwd. Op het hoofd staan ijzeren lieren.
De puntdeuren in het hoge deel zijn verwijderd. Schotbalksponningen zijn buiten de deuren aangebracht. In de natuursteen zijn peilschalen uitgehakt (Teixeira IV (I), 701-703; IV (III), 132-133). Over de sluis ligt een beweegbare tafelbrug met vier heftorens uit 1983, die de vaste ijzeren brug uit 1910 heeft vervangen (Renovatieplan, 19).
Op de zuidelijke oever zijn de schotbalken opgestapeld onder een losse afdekking.
De sluiswachterswoning aan de Concordiaweg 1 is een uit rode baksteen opgetrokken pand met een bouwlaag aan sluiszijde en twee bouwlagen, waarvan de onderste een kelderverdieping (magazijn?) aan de achterkant. De visuele scheiding tussen beide verdiepingen wordt met een golvende tandlijst aangegeven. Het iets overstekend zadeldak is met blauwe pannen belegd.
| |
De Kerkhofsluis of sluis bij de Algemene Begraafplaats te Gorinchem
Het maken van het noordelijk deel der werken bij Gorinchem werd aangenomen door A. van der Meyden Azn. te Hardinxveld en T. Swets Tzn. te Ameide op 29 december 1886. Het werk hield ondermeer in het bouwen van een naar twee zijden kerende schutsluis bij de Algemene Begraafplaats, een gebouw voor het sluispersoneel aan de oostzijde van het zuidelijke hoofd en het metselen van een coupure met schotbalksponningen in de vestingwal bij de Arkelpoort (zie verder hiervoor ‘Verdedigingswerken’) (Bestek nr. 197). De werken konden op 30 mei 1891 worden opgeleverd. Het vervaardigen van de dubbele basculebrug over het zuidelijk sluishoofd werd afzonderlijk aanbesteed. Het werk werd door de Utrechtse ijzergieterij A.F. Smulders
| |
| |
86 Sluis bij Algemene Begraafplaats bij de ingebruikname in 1889 (foto J.G. Hameter te Dordrecht).
aangenomen op 14 december 1887 en op 3 augustus 1889 voltooid (Bestek nr. 179; Kemper, 104-107, 171).
De gemetselde schutsluis heeft natuurstenen dekzerken, die inmiddels gedeeltelijk door beton zijn vervangen. Zij bestaat uit twee gemetselde sluishoofden, die door een schutkolk met aarden, door basaltglooiing beschermde belopen gescheiden zijn. Ieder sluishoofd is voorzien van een paar ijzeren puntdeuren naar de boezem van de Zederik gekeerd en van een paar houten puntdeuren naar de boezem van de Linge gekeerd. In het zuidelijk sluishoofd bevinden zich aan Lingezijde twee stel schotbalksponningen, waarin eikehouten schotbalken ingelaten kunnen worden. Op het sluishoofd staan de lieren, waarmee dat geschiedt. Aan ieder sluishoofd zijn vier loodrecht op de sluis staande vleugelmuren met basaltbekleding aangebracht. De hoofden zijn met een betonnen uitstulping iets verlengd. De houten deuren aan het zuidelijk sluishoofd zijn uit 1955, die aan het noordelijk hoofd uit 1956.
Tussen de beide stellen deuren in het zuidelijk sluishoofd lag een dubbele ijzeren bascule brug. Bij het zuidelijk sluishoofd staat een houten wachthuisje op stenen voet onder een tentdakje met geschulpte rand. Het noordelijk sluishoofd heeft twee van die wachthuisjes. Aan de buitenzijde van het zuidelijk hoofd is een jaartalsteen met ‘1887-1889’ aangebracht.
De lengte van de schutkolk tussen de sluishoofden bedraagt 120 m. De totale lengte over de hele sluis tussen de buitenste fronten bedraagt 165,13 m. De breedte is 12 m (Teixeira IV (I), 908-911).
87 Schotbalkenloods (foto RDMZ, 1985).
Onmiddellijk ten zuiden van de sluis is een ophaalbrug gebouwd die in 1990 in gebruik is genomen.
Aan de Merwedekade 2-4-6, hoek Concordiaweg staat het gebouw voor het sluispersoneel, bestaande uit een hoofdwoning en twee zijwoningen uit 1887-1891. Sedert de bouw is de rechterzijgevel gepleisterd geraakt, de trapgevels zijn veranderd in puntgevels en de dakpannen zijn door blauwe sneldekpannen vervangen. Ook de deuren zijn veranderd en links achter is een aanbouw via een tussenlid met het oorspronkelijke gebouw verbonden. De schotbalken voor de sluis zijn opgelegd in een bij de sluis staande geel geschilderde houten loods op stenen voet met blauw pannen zadeldak uit 1892-1893 (Bestek nr. 59).
De schotbalkenloods bij de coupure Arkelpoort is afgebroken.
| |
| |
| |
De (Grote) Merwedesluis
De Merwedesluis is een schutsluis, die ligt ten noordwesten van Gorinchem tegen bastion III van de vesting. Ter onderscheiding van de Oude Merwedesluis in de Lingehaven wordt deze sluis doorgaans ‘de Grote Merwedesluis’ genoemd. In het oostelijk sluishoofd aan Merwedezijde zit een jaartalsteen met 1889-1891. De sluis verbindt het Merwedekanaal met diens voorhaven.
De aanbesteding van het zuidelijk deel der werken, waartoe deze sluis behoort, werd aangenomen door H. van Rhijn te Naarden op 28 juli 1886. Het werk was voltooid op 26 augustus 1893. De werken hielden onder andere in het vervaardigen van een schutsluis, het aanleggen van een brug over het nieuwe gedeelte van het kanaal van Steenenhoek ten noordwesten van het sluiscomplex, de bouw van een blindeerbaar magazijn, tevens onderbouw van de sluiswachterswoning, en het optrekken van een bomvrije caponnière aan de zuidoostkant van de sluis alsmede van een gemetselde coupure met schotbalksponningen in de vestingwal bij de Kanselpoort (zie ook ‘Verdedigingswerken’) (Bestek 138). Het vervaardigen van de beide dubbele bascule bruggen over de sluis werd eveneens door Van Rhijn aangenomen. De aanbesteding hiervan was op 2 juli 1890. De oplevering vond op 28 oktober 1891 plaats (Bestek 86, Kemper, 104-105, 110-111, 171). Ongelijk aan de situatie bij de Kerkhofsluis zat het maken van de gebouwen voor sluis- en brugpersoneel bij de Merwedesluis niet inbegrepen bij het zuidelijk deel van de werken. De bouw van beide woningen, een gebouw voor een brugwachter en twee sluisknechts en een aparte sluiswachterswoning werd afzonderlijk aanbesteed en aangenomen door A. Michaël te Aalburg op 28 oktober 1891 en op 1 november het jaar daarop voltooid (Bestek 189; Kemper, 112-113).
De sluis bestaat uit twee gemetselde sluishoofden, gescheiden door een schutkolk met eveneens gemetselde kolkmuren. De moderne afdekkingen zijn in beton. In de muren zijn in het midden gemetselde waterstoepen aangebracht.
Het zuidelijk of buitensluishoofd bestaat uit een hoog gedeelte aan de rivieren een laag gedeelte aan de landzijde. Aan de buitenzijde van het hoge gedeelte sluiten wederzijds loodrecht op de sluisas staande gemetselde vleugelmuren aan. Het hoofd is voorzien van een paar stormdeuren in het hoge en van een paar vloeddeuren en een paar ebdeuren in het lage gedeelte. Het zijn alle stalen puntdeuren. In elke stormdeur is een rinketschuif aangebracht, terwijl elke vloeddeur is voorzien van vier twee aan twee boven
88 De Grote Merwedesluis (foto RDMZ, 1985).
| |
| |
89 Gorinchem, basculebrug.
Aanzicht van de basculebrug over de Grote Merwedesluis en over de sluis bij de Algemene Begraafplaats. De laatste is in 1990 afgebroken.
Schaal 1:300. Tekening T. Brouwer, 1990.
elkaar geplaatste stalen tolkleppen. Buiten de stormdeuren bevinden zich bovendien een dubbel stel natuurstenen schotbalksponningen met daarbij uitgehakte peilschaal. Bij het lage deel ligt over de sluis een dubbele ijzeren bascule brug, met twee wachthuisjes onder (vernieuwd) tentdak.
Het binnensluishoofd bestaat, evenals het buitensluishoofd, uit een hoog gedeelte aan de rivier- of schutkolkzijde op gelijke hoogte als het sluisplateau en een laag gedeelte aan de kanaalzijde. Aan het lage gedeelte sluiten wederzijds loodrecht op de sluisas staande betonnen vleugelmuren aan. In het binnensluishoofd bevinden zich een paar stalen vloeddeuren in het hoge deel en een paar stalen ebdeuren in het lage deel. In elke vloeddeur zijn vier twee aan twee boven elkaar geplaatste stalen tolkleppen aangebracht. De totale lengte van de sluis bedraagt 181,50 m (Teixeira IV (I), 486-489).
Op de dubbele basculebrug over het zuidelijk sluishoofd staat op de kast van een der raderen ‘Societé Anonyme de SCLESSIN, Tilleur Belgique, 1891’.
De woning voor een brugwachter en twee sluisknechts aan de Nieuwe Wolpherensedijk 2-4-6 verkeert in een betrekkelijk ongewijzigde staat. Ook de Echtse kruispannen zijn nog in situ.
De met een schilddak gedekte schotbalkenloods bij de sluis is van baksteen.
De schotbalkenloods bij de coupure Kanselpoort is gelijk aan die bij de Kerkhofsluis, met dien verstande dat het latwerk hier wit geschilderd is en er rode pannen op het zadeldak liggen.
| |
De schutsluizen te Hardinxveld-Giessendam
De oude sluis ligt op de plaats waar de oude ringdijk door het riviertje de Giessen doorsneden wordt. Zij vormt de verbinding tussen de Giessen en de Buiten-Giessen.
De Giessen was oudtijds een vrij op de Merwede afstromende rivier. Zij diende als boezemgebied van de Overwaard. De oudste uitwaterende sluis in een dam in de Giessen dateert uit het eind van de 13de eeuw. In 1365 werd het uitwateringspunt van het waterschap naar Elshout verlegd (zie: geschiedenis van de waterschappen, hierboven). Ondanks de verlegging van de hoofdafwatering van de Overwaard naar Elshout bleef de uitwaterende sluis in de Giessen wel bestaan. Door de steeds stijgende waterstanden van de Merwede werd de sluis op den duur voor de vrije lozing van het boezemwater onbruikbaar. In de 16de eeuw zou zij verbouwd zijn tot een keersluis met wachtdeuren, die later door een schuif vervangen zijn. Scheepvaart was daar niet mogelijk. Vandaar dat er in 1754 door het waterschap besloten werd tot de bouw van een schutsluis ter plaatse van de kleine sluis. Dit plan stuitte op verzet, met name bij de stad Gorinchem, die vreesde in haar handel bedreigd te worden als dit project zou worden doorgezet. De schutsluis werd niet verwezenlijkt. Dat zou pas veel later het geval zijn. Aan het eind van de 19de eeuw werd het oude plan opnieuw opgenomen en in 1901 kon eindelijk gestart worden met de verbouwing. Ter plaatse van de oude keersluis werden de binnendeuren van de nieuwe schutsluis gebouwd. De schutkolkwanden en de buitendeuren kwamen aan de rivierkant, buiten de oude dijk te liggen. Op 27 november 1902 kon de sluis in gebruik genomen worden. In de westelijke buitenmuur is een stichtingssteen met dit jaartal en de namen van het toenmalige bestuur van het waterschap ingemetseld.
| |
| |
Het voormalige Gemeenlandshuis van De Overwaard, dat op de sluis stond, werd tot sluiswachterswoning bestemd (Van der Plas, 52; Teixeira IV (I), 536-538).
In 1922 werd de sluis hersteld en vernieuwd en in 1952 werden nieuwe buitendeuren aangebracht (Van der Plas, 57, 58, 66-69). De binnendeuren dateren van 1963.
De hele sluis bestaat uit een buitensluishoofd, een schutkolk, een binnensluishoofd, een vaste brug en binnenvleugels. Het buitensluishoofd heeft een paar naar de Buiten-Giessen kerende houten deuren en een stel daarbuiten aangebrachte schotbalksponningen. De muren van de schutkolk zijn gemetseld van basaltblokken en hebben ongeveer in het midden gemetselde waterstoepen met een bordes. De afdekking bestaat uit natuurstenen dekzerken. Het binnensluishoofd sluit aan tegen de vaste brug en heeft een paar naar de Merwede gekeerde houten deuren. Op het buitensluishoofd staat een duwpers met lier om de deuren te bewegen. Bij het binnensluishoofd staat een verticale lier, die de deuren met een staaldraad bedient. In drie van de vier sluisdeuren zit een rinketschuif om het water in of uit de sluiskolk te laten lopen. De totale lengte van de sluis bedraagt 48,40 meter. De dagwijdte is vijf meter. De sluis dient voor waterinlating in de boezem en voor schuttingen ten behoeve van de scheepvaart. Zij is nog in gebruik.
De Peulensluis is een schutsluis, die, zoals gezegd, is gebouwd als onderdeel van de werken ten behoeve van de aanleg van rijksweg 15. Het weglichaam werd aldaar uitgevoerd als dijklichaam en doorsneed de uiterwaarden van de Beneden-Merwede. De sluis vormt de verbinding tussen de afgesneden Giessen en de Beneden-Merwede. Aan de rivierzijde ligt een voorhaventje dat wordt afgesloten met een havendam. De sluis is geheel opgetrokken uit beton, heeft een schutkolklengte van 31,60 meter en een doorvaartbreedte van 6,30 meter. Sedert 1991 worden de deuren van het buitensluishoofd hydraulisch bediend. De snel wisselende waterstanden op de rivier, veroorzaakt door de scheepvaart, maakten de handbediening niet zonder risico.
| |
De woningen
In het kader van de werken aan het Merwedekanaal werden in totaal vijf grotere en kleinere woningen voor het brug- en sluispersoneel gebouwd.
90 Gorinchem, woningen voorsluis- en brugpersoneel.
Plattegronden.
Schaal 1:300. Getekend door B.H.J.N. Kooij in 1991 naar tekeningen uit 1891, horend bij estek nr. 189.
In de woningen, die in 1892 werden opgeleverd, zijn de verschillende functies der vertrekken aangegeven, zoals in het bestek staat aangeduid.
| |
| |
91 Woning voor brug- en sluispersoneel bij de Grote Merwedesluis (foto RDMZ, 1985).
Hiervan resteren er nog vier - de sluiswachterswoning bij de Grote Merwedesluis bestaat niet meer -, die echter tamelijk ingrijpend verbouwd zijn. Zij hebben alle een kelder, een begangegrond- en een zolderverdieping. Alle zijn uit hetzelfde materiaal opgetrokken, namelijk uit hardgrauwe baksteen (formaat 22 × 10,8 × 5,4 cm). De sierende onderdelen in het metselwerk en de ontlastingsbogen zijn in gemengde steensoorten aangebracht zoals cementsteen, appelbloesem, blauwe gesmoorde en Friese gele steen, gedeeltelijk in gekleurde specie. Banden, hoekblokken, dekplaten, kozijnomlijstingen en tandlijsten zijn van cementsteen. De oorspronkelijke dakbedekking, nog terug te vinden op de woning aan de Nieuwe Wolpherensedijk 2-4-6, bij de Grote Merwedesluis, bestond uit blauwe Echtse kruispannen. Het deel van de woning, bestemd voor de brugwachter, was groter dan dat voor de knecht: de brugwachter had de beschikking over twee kamers en een keuken op de begane grond met een alkoof onder de trap. De knechtenwoning had een kamer en een keuken en ook een alkoof onder de trap. In de keukens stonden fornuizen van 80 × 50 cm van gegoten ijzeren platen.
De woningen en overige gebouwen aan de Lingehaven zijn bijna alle bij de renovatie opnieuw opgetrokken, met uitzondering van de neo-renaissance brug- en sluiswachterswoning aan het Eind 3 II, bij de Peterbrug. Het huis werd in 1910 gebouwd ter plaatse van een oudere brugwachterswoning. Het materiaal was dezelfde hardgrauwe baksteen als bij de overige woningen. De sierende onderdelen als banden, dekstenen en de jaartalsteen 1910 werden in beton uitgevoerd. Het dak werd met rode Hollandse pannen gedekt. Zowel de begane grond als de eerste verdieping hadden een keuken en een woonkamer, in het midden door een gang van elkaar gescheiden. Op de zolder onder de kap waren twee slaapkamers en twee droogzolders afgetimmerd. Uitwendig verkeert de woning in ongewijzigde staat.
| |
De bruggen
Van de oude bruggen zijn alleen de draaibrug over het Merwedekanaal bij de Haarweg onder Arkel en een dubbele basculebrug over de Grote Merwedesluis overgebleven.
De Haarwegbrug is een gelijkarmige ijzeren draaibrug met stenen landhoofden en middenpijler, die draait om een stalen loodrechte spil. De lengte bedraagt ca 35 m, de breedte 3,50 m en de doorvaartwijdte per opening is 14,00 m. De onderbouw bestaat uit twee landhoofden met vleugelwanden en een draaipijler van metselwerk. De brug zelf bestaat uit twee hoofdliggers, die tevens als leuningen dienst doen en uit dwars- en langsdragers. Zij had oorspronkelijk twee dekken. De hoofdliggers zijn dubbel vakwerk van geklonken plaat- en hoekijzer. De hoofddwarsdragers brengen het gewicht van de beweegbare bovenbouw over op een zware stalen plaat die aan het spildeksel is opgehangen (Bestek 186; Kemper, 64 e.v.). De brug is identiek
| |
| |
92 Haarbrug (foto RDMZ, 1991)
93 Basculebrug bij Merwedesluis (foto RDMZ, 1985).
aan de draaibruggen over het Merwedekanaal tussen Vianen en Arkel (Vijfheerenlanden, 43).
94 Kwadrantkast van de basculebrug (foto RDMZ, 1985).
De dubbele basculebrug overspant een breedte van 12 meter en is 5,50 meter breed. De brug bestaat uit twee beweegbare delen, de basculen, twee vaste delen over de kelders boven de staarteinden der basculen en vier windwerken, waarop voorheen lantaarns stonden. De kwadrantkasten zijn uitgevoerd in gietijzer en plaatstaal. De basculen liggen vrijwel horizontaal. Iedere bascule bestaat uit vijf hoofdliggers, onderling door een voor- en achterbalk verbonden, twee tussenkoppelingen, een ballastbak tevens broekbak en windkruisen, alles van geklonken plaat- en hoekijzer. Het vaste deel van de brug bestaat uit acht liggers van plaat- en hoekijzer. In gesloten stand steunt het achtereind van elke bascule tegen de onderkant van de vaste liggers. Om de kelders droog te houden is een handpomp aangebracht. De ijzeren brugleuningen zijn uit de bouwtijd (Bestekken 86 en 179; Kemper 69 e.v.).
| |
| |
| |
De bemaling van de polder streefkerk
Literatuur
Informacie, 552; Langeveld, L.A. en C.A. Verhey, Statistieke opgave en beschrijving van de Alblasserwaard met Arkel beneden de Zouwe, Rotterdam 1893; Teixeira IV (II), 186-187; Visser, H.A., ‘De polder Streefkerk en zijn molens’, in: Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, Jaarboek 1986, Utrecht 1985, 69-75
De polder Streefkerk vormt met het deel Kortenbroek een administratieve eenheid. De omgrenzing van de polder is in het noorden door de Lekdijk, aan de oostkant door de Ammerse kade, aan de zuidkant door de Grote of Achterwaterschap van de Overwaard en aan de westkant door de Zijdeweg. Het grootste noordelijke deel Streefkerk was een van de polders in de Alblasserwaard, die rechtstreeks op de rivier de Lek uitmaalden. In 1981 werd de bemaling van Streefkerk binnenwaards gebracht op de boezem van de Overwaard. Kortenbroek werd altijd al op de Overwaard bemalen.
Aanvankelijk zal de polder op natuurlijke wijze door sluizen in de dijk op de Lek afgewaterd hebben. Later wordt de afwatering via molens geregeld. In 1514 is er in ieder geval al sprake van vier molens en twee sluizen (Informacie, 552). In of vlak na 1589 werd overgegaan tot de aanleg van een lage boezem, een terrein waarop het polderwater tijdelijk kon worden opgeslagen als het water in de rivier te hoog stond. Een belangrijke wijziging vond in 1664 plaats. De boezem had een te geringe afmeting. Tussen molen en sluis was hij niet meer dan een brede wetering. Deze toestand bleek voor de polder Streefkerk onvoldoende te zijn, zodat men genoodzaakt was maatregelen te nemen. De bestaande molens werden afgebroken en de vier sluisjes in de Lekdijk werden gedicht. Aan het benedeneind van de polder werd een nieuwe sluis gebouwd. Bovendien werd een ruime voorboezem aangelegd en er werden drie molens gebouwd, die het water op de voorboezem uitsloegen, vanwaaruit het door de nieuwe sluis in de Lek geloosd werd (Langeveld, 44).
In het begin van de 18de eeuw was de bemaling twee hoog reeds aanwezig. In 1706 bestond die uit één boven- en drie ondermolens (Teixeira IV (II), 186).
95 De waterbeheersing van de polder Streefkerk omstreeks 1825.
Bemalingssituatie bij laag (1) en hoog (2) water.
Schaal 1:10.000. Tekening naar kadastrale minuut van omstreeks 1825 door T. Brouwer, 1990.
Bij lage rivierstand werd het water door de drie ondermolens uitgemalen op de lage boezem, die zijn water via de sluis in de Tiendweg door de hoge boezem en de hoge boezemsluis in de rivierdijk op de Lek loosde (tek. 1). Rees het rivierwater tot boven het peil waartegen de molens konden malen, dan moesten de bovenmolens als tweede trap worden ingeschakeld. De hoge en lage boezem werden dan van elkaar gescheiden door sluiting van de sluis in de Tiendweg. Het water werd tijdelijk in de hoge boezem opgeslagen en van daaruit op de rivier geloosd (tek. 2).
| |
| |
96 Oude Wetering molen, Streefkerk
(foto RDMZ, 1990).
In 1716 was dat aantal al vermeerderd tot twee boven- en drie ondermolens.
In het midden van de 18de eeuw was de situatie als volgt: aan de zuidelijke lage boezem stond één van de ondermolens, de Oude Weteringmolen. Aan de oostelijke lage boezem stonden op korte afstand van elkaar de twee andere ondermolens: de Achtkante molen (west) en de Kleine molen (oost). Het westelijk deel van die boezem was driehoekvormig verwijd.
De bovenmolens stonden aan de Tiendweg (de Tiendwegmolen) en aan de noordoostrand van de hoge boezem (de Sluismolen) (Teixeira IV (II), 187). Bij een wat lage stand van de rivier maalden de ondermolens het polderwater uit op de lage boezem. Deze loosde zijn water via een sluis in de Tiendweg uit 1779, door de hoge boezem, via de sluis in de rivierdijk op de Lek (situatie 1). Rees het rivierwater tot boven het peil waartegen de (onder)molens konden malen, dan moesten de bovenmolens als tweede trap worden ingeschakeld. De sluis in de Tiendweg tussen de lage en de hoge boezem werd dan gesloten en het water kwam in de hoge boezem terecht, van waaruit het weer door de sluis op de rivier geloosd kon worden (situatie 2). Liep de waterstand van de Lek, als gevolg van storm of teveel smeltwater uit de bovenloop van de Rijn, hoger op dan de hoogst toelaatbare stand van de hoge boezem van het waterschap de Overwaard of de polder Streefkerk, dan moesten de molens worden stilgezet.
Dit geschiedde om te voorkomen, dat schade aan de boezemkaden zou ontstaan als gevolg van het overlopen van de tot de rand volgemalen boezems. Zakte de waterstand in de rivier, dan konden de sluizen weer worden geopend, de boezems weer gedeeltelijk leegstromen en de molens weer in bedrijf gesteld worden. Ook de lage boezem tussen de onder- en bovenmolens raakte wel eens vol, als door de ondermolens gedurende langere tijd meer water werd opgemalen dan de bovenmolens konden verwerken. Dan moesten de ondermolens tijdelijk stoppen tot het peil weer was gezakt. Indien het peil van de rivier extreem laag was, kon de polder ook rechtstreeks op de rivier afwateren via twee in 1764 aangelegde wachtsluisjes tussen de polder en de lage boezem en het wachtsluisje uit 1779 in de hoge boezem.
Teneinde de capaciteit van de bovenmolens te vergroten, zijn zij in de vorige eeuw ‘gerezen’. De Sluismolen werd bijvoorbeeld in 1877 op een één meter hogere stenen voet gezet. Wellicht hield dit onder andere verband met het feit, dat de gemiddelde rivierstand in de loop van de tijd geleidelijk aan was gestegen.
| |
| |
97 Achtkante en Kleine molen te Streefkerk (foto RDMZ, 1990).
De Broekmolen, die ongeveer 1,8 km ten zuiden van Streefkerk staat, bemaalde vanouds het polderdeel Kortenbroek op de lage boezem van de Overwaard. Deze lage boezem werd op zijn beurt weer met acht grote molens van het Kinderdijkcomplex op de Lek afgemalen.
Deze situatie met boven- en ondermolens, hoge en lage boezem, kaden en sluizen is tot aan de mechanisatie van de bemaling van Streefkerk in 1952 zo gebleven. In dat jaar werd de windbemaling buiten bedrijf gesteld en vervangen door een elektrisch gemaal, dat ten oosten van het dorp aan de Nieuwe Veer 33 werd geplaatst. De boezems en de omringende kaden waren nu niet meer nodig en werden derhalve door de polder verkocht aan particulieren. Zij groeven de kaden af en het land van de hoge en de lage boezem werd tot grasland gemaakt. De uitwateringssluis in de Lekdijk werd gedicht. De molens werden niet afgebroken, maar zij stonden, door het verdwijnen van de waterstaatkundige infrastructuur als vissen op het droge, konden niet meer functioneren en werden daarom maar als woningen verhuurd.
In 1962 brandde de Hoge Tiendwegmolen af, hetgeen wederom een verarming van het totaalbeeld betekende. De eigenaresse ‘Stichting tot instandhouding van molens in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden’ was niet in staat de benodigde gelden voor restauratie bijeen te brengen: de resten werden gesloopt. Het tij keerde echter, want in 1970 kon begonnen worden met de restauratie van de Achtkante molen. De restauratie van de tweede Streefkerkse molen, de Oude Weteringmolen kwam in 1975 gereed en die van de Kleine Tiendwegmolen in 1978. Als laatste zou de Sluismolen aan de beurt komen. Voordat men kon beginnen, brandde in juni 1979 de molen af en moest gesloopt worden.
Het belang van het Streefkerkse complex ligt niet alleen in de aanwezigheid van drie (van de vijf) molens, maar bovenal, juist door de aanwezigheid van enkele kaden, boezems, bruggetjes en sluisjes, in de structuur van een waterbouwkundige eenheid uit voorbije tijden.
|
|