| |
V.
Woensdag 26 Augustus: Ik wilde naar huis gaan, om de weigering van de P's over te brengen, toen ik uit den toren van de St. Pieter een vlam zag slaan. De geheele omgeving van de Collegiaal St. Pieter (niet de cathedraal, zooals men meestal leest) was door het vuur gespaard. De prachtige kerk was dus opzettelijk in brand gestoken. Verschrikte menschen wenkten me naar binnen en fluisterden mij toe, dat des nachts om 2 uur een aantal vrouwen door de soldaten in de richting der Brusselsche poort was gevoerd. Ik ga haar bezoeken en hoor van de bevende oude vrouw, dat zij en haar dochter door bij haar ingekwartierde soldaten in de verwarring met voortdurend opgeheven armen in de richting der Brusselsche poort waren gevoerd. Daar had men haar zelf bevolen naar huis te gaan en de dochter achter gehouden. Hetzelfde was geschied met getrouwde vrouwen en jonge meisjes uit naburige straten. Hier kon geen sprake zijn van een réprésaille-maatregel, want de straat, waar die weduwe woonde, was geheel intact.
Ik ging toen naar de Brusselsche poort om te zien of ik een spoor van die vrouwen kon uitvinden. Aan den kant van een weg lagen groepen lijken, hier drie bijeen, verderop
| |
| |
een, nog eens twee en daarna weer een. Terwijl ik voortliep, keek ik nogeens achterom. De geheele toren van de St. Pieter Collegiaal brandde nu, door den geweldigen luchttrek die door de carrillon-gaten joeg. Toen kort daarop de toren instortte, begonnen uit het dak daarom heen de vlammetjes te dwarrelen. Bij de Brusselsche poort gekomen, vernam ik, dat de inwoners inderdaad kleine groepjes vrouwen door soldaten hadden zien voorbij leiden en niet terugkeeren. Ik besloot bij den commandant een denunciatie in te dienen. Terwijl ik terugliep, kwam ik troepen tegen, die, naar de officieren mededeelden, van buiten de stad kwamen. Ze schreeuwden naar de lijken: ‘Schweinhunde, Schweinhunde.’ Op het plein voor het stadhuis vond ik den majoor, door officieren omringd, staande voor het front van de troepen. Ik trad op hem toe en vroeg of hij mij toestond hem een vraag te doen. ‘Jawel.’ ‘Is u bekend, dat hedennacht een aantal vrouwen door soldaten naar buiten de stad is gevoerd?’
‘Neen’. ‘Is het, naar uw inzicht, in overeenstemming met de eer van uw leger, dat weerlooze vrouwen zulk een behandeling van militaire zijde ondergaan?’ Daarop schreeuwde de commandant:
‘Is het dan overeenkomstig de eer van het Belgische leger, dat men vanuit de huizen, op onze soldaten laat schieten?’ De logica van het antwoord ontging mij eenigermate. ‘Commandant, ik kan mij als onderdaan van een neutralen staat niet met deze kwestie afgeven; ik heb niets anders willen doen, dan u met de omstandigheden in kennis stellen, het daarbij aan u overlatende, of u daaraan gevolg wenscht te geven.’ ‘Denkt u dan, dat hun geweld aangedaan is?’ ‘Dat mag ik natuurlijk niet zeggen, commandant.’ ‘Wilt u klagen, wend u dan tot de wacht.’ ‘Ik wensch ook niet te klagen, meneer de commandant, ik wensch alleen te denonceeren, en ik geloof, dat ik mij daartoe tot het juiste adres heb gewend.’
‘Ik heb voor al zulke dingen geen tijd, maar.... met verheffing van stem.... ik dank u zeer voor uwe mede- | |
| |
deeling.’ Wij bogen en het gesprek was afgeloopen. Terwijl ik omkeerde zag ik nog, dat in de Stationsstraat een aantal huizen in lichterlaaie stond. Ik liep over de Groenmarkt naar huis, daar wenkte mij een oud vrouwtje, staande tusschen een groepje verschrikte vrouwen, en vroeg mij, of ik voor haar naar de overzijde van de markt wilde gaan om voedsel te halen uit haar eigen huisje. Ik kon uit haar aanwijzingen niet wijs worden en nam haar toen bij den arm; zoo sukkelden wij dan in hoogst galante houding tusschen het krijgsvolk door naar haar winkel. Fluks wat bijeen geraapt. Ik herinner mij meteen mijn boodschap en vroeg naar eieren te koop, als proviand voor de familie S. Toen ik naar den prijs vroeg, zeide zij: ‘Ze kosten mij 12 centimes, nu weet u wat, dan kunt u ze voor 14 krijgen.’ Zoo geschiedde. Ik heb later nog vreeselijk moeten lachen over hare tegenwoordigheid van geest, want ze beefde als een espenblad van angst, en over haar goedigheid, want stellig had ze nooit in haar leven zoo'n kleine winst voor haar eieren bedongen.
In de lange Schapenstraat was niemand buiten de deur, maar uit de ramen vroeg men mij overal om nieuwtjes. Bij de familie S. kwamen de buren telkens schichtig om raad vragen. Prof. S. besloot naar het stadhuis te gaan, en zich verantwoordelijk te stellen voor de geheele straat. Hij zou dan tevens aanbieden om als gijzelaar voor het kwartier te worden aangemerkt. Mocht men hem dan terstond in het stadhuis gevangen zetten, ik zou de noodige stappen doen om het hevig verschrikte volk uit die wijk in bedwang te houden en van raad te dienen. Prof. S. stationeerde op geregelde afstanden in de straat posten van twee man, die rustig op tabouretjes aan weerszijde gingen zitten en last hadden om geen enkel inwoner door de straat te laten passeeren. De deuren moesten alle dicht, niemand mocht den neus in de straat steken. Wij kozen telkens een paar stevige kerels uit, die desnoods de daad bij het woord konden voegen. Het eigenaardige was namelijk, dat op den doodschrik van den nacht een geweldige ontspanning ge- | |
| |
volgd was, en toen het in onze wijk rustig bleef, groote samenscholingen ontstonden, vooral voor het vlak bij ons gelegene Bagijnenhofje. De mannen begonnen direct een hoogen toon aan te slaan en de straat raakte plaatselijk vol met vrouwen en kinderen. Na een poos werd ik ongerust en joeg het troepje het Bagijnenhof weder in. Tevens ging ik prof. S. zoeken, over wiens lot mevrouw zich ongerust begon te maken. Ik ging naar den commandant, deelde hem mede, welke stappen door ons genomen waren, en verkreeg terstond den door mij gevraagden Passierschein. Majoor von Manteuffel was een zeer hoffelijk man, die telkens herhaalde: ‘Ja, waarom heeft men op ons geschoten? Daar ziet gij het, nu hebben wij de kathedraal verbrand.’ Hij beloofde in onze wijk zelfs geen patrouilles te zullen sturen, als wij wilden waarborgen, dat de door ons genomen maatregelen ook werkelijk werden gehandhaafd. Bij onze terugkomst bleek de moed bij de bevolking nog meer
te zijn toegenomen. Verscheidene kerels waren brutaal tegen ons, als we hun met drang aanmaanden om naar binnen te gaan. Het waren vooral Vlamingen. Maar als er plotseling een militaire auto aan kwam zetten, of een paar militaire wielrijders, dan vloog alles in paniek naar binnen. En in zulke gevallen wordt veel eerder op een vluchtende geschoten, dan op iemand, die kalm wacht.
Laat in den morgen ging ik het afgesproken bezoek brengen aan het praemonstratenser klooster te Parc. Ik was juist net een goede honderd meter op de Chaussée gekomen toen ik mij opeens omkeerde. Juist van tevoren had ik een zwak geluid gehoord, dat ik niet thuis kon brengen; ik zag achter mij een Duitsch soldaat het geweer op mij aanleggen. Ik zwaaide met mijn arm, ging naderbij, vertoonde mijn pas en werd doorgelaten. De schildwacht had mij aangeroepen, maar wegens den grooten afstand of misschien door den wind had ik niets verstaan. In Parc was het vol vluchtelingen, ik geloof, dat het klooster er massa's van heeft geherbergd. Daar echter de prelaat N., die mij ten slotte alleen door een introductie kende en uit den aard der zaak,
| |
| |
na de vreeselijke ramp, dien hij den geheelen nacht uit de verte had aanschouwd, wantrouwig was geworden, was de geheele vertrouwensbasis voor het door mij begeerde gesprek ondermijnd en ik nam van den hoogen geestelijken afscheid, de hoop uitsprekende, dat wij elkaar in gelukkiger tijden, die een wederzijdsch vertrouwen zouden kunnen wettigen, mochten ontmoeten.
Tegen den middag maakte de Duitsche overheid het volgende besluit bekend: Alle wapens moeten worden ingeleverd, indien ergens in een huis een vuurwapen mocht worden gevonden, dan zal de geheele straat aan een vreeselijke straf worden blootgesteld, alle deuren moeten overdag en gedurende den geheelen nacht geopend blijven, in de benedenvertrekken moet licht branden, en de geheele burgerwacht (die, gelijk overal in België, bij de komst der Duitschers ontwapend was), moet zich om 2 uur in burgerkleeren aan het stadhuis aanmelden.
De burgerwachten zijn als krijgsgevangenen doorgestuurd, met inachtneming van de bepalingen van het internationale recht. Later op den middag werden bovendien nog tal van jonge mannen, die in hoegenaamd geen enkele betrekking stonden tot burgerwacht of politie, gevangen genomen. Een jonge kerel, die naast ons woonde, kwam het ons weenend vertellen.
Tegen den middag zag men een paar ruiters, Belgen of Engelschen, plotseling met geweldige vaart langs de stad rennen en weder terugkeeren naar den kant van Mechelen. Kort daarop vatte een geheele compagnie Duitschers post bij den spoorweg. Ik ging er een kijkje nemen en zag alle manschappen in de greppels bij den spoorweg in afwachting geposteerd. Twee kanonschoten brachten den schrik onder de bevolking.
Toen het avond werd maakten prof. S. en ik ons op om te gaan controleeren, of de afgekondigde politiemaatregelen wel werden gevolgd. Een gesloten huis kon worden opengerameid, geplunderd en zoodra het in brand gestoken was, kon de geheele straat volgen. Velen hadden hun woning
| |
| |
verlaten, na een lichtje in de voorkamer te hebben ontstoken, bij geopende luiken, maar hadden de deur gesleten. Misschien minder uit vrees voor de prussiens dan voor de buren. Wij lieten ons door een smid volgen, die alle gesloten deuren, naar schatting een zestigtal, met een breekijzer opende. Daar de toevoer van gas en water opgehouden had, waren spoedig alle kaarsen verkocht. In een straat nabij het stadhuis werd ik terzijde gestaan door drie jonge meisjes, twee dames de N. en een Mlle M., die om hun eigen huis te sparen, hielpen om de naburige woningen, die verlaten waren, open te breken. Ik zie nu nog een der eerste dames, een even lieftallige, als krijgshaftige verschijning, langs een ladder in een geopend venster van een bovenhuis klimmen, om daarna binnen door de voordeur te openen. Ze leek met haar bijl in de hand een Jeanne d'Arc, die een vesting bestormde. Terwijl ik langs een omweg naar huis keerde, zag ik nog dat in de Stationsstraat het eene huis na het andere afbrandde. We legden ons ter ruste met de rustgevende gedachte, dat in ons geheele kwartier niets was voorgevallen.
Over de reden voor de eerste fusillade nog het volgende: Van Duitsche zijde is beweerd, dat de burgers op de soldaten geschoten hadden en dat de Leuvensche brand daarvan het gevolg is geweest. Met deze verhalen moet men zeer voorzichtig zijn. Een hooggeplaatst officier te Brussel vertelde mij, dat te Leuven een hoofdofficier door den zoon van den burgemeester was doodgeschoten voor het front der troepen. Ik vroeg, of dit een ambtelijk bericht was. Hij antwoordde bevestigend. Een ander officier, wiens naam ik eveneens verzwijg, deelde mij mede, dat de schuldige de broeder van den burgemeester was. Ik stelde hem dezelfde vraag en hij gaf hetzelfde antwoord. Deze beide officieren, vertrouwbare, hoogbeschaafde en hooggeplaatste menschen konden van de rapporten hebben kennis genomen. Bij navraag bleek mij echter, dat de burgemeester van Leuven geen broeder had, en dat zijn eenige zoon al 10 jaar dood was. Klaarblijkelijk had ik hier te maken met een voorbeeld
| |
| |
van legendevorming. Het geval te Aerschot, en waarschijnlijk een ander verhaal, kristalliseerden hier uit de onrustige verbeelding van nerveuse troepen. Het is niet onmogelijk, dat het Duitsche stadsgarnizoen op de in wanorde teruggekeerde Duitsche troepen in het duister gevuurd, evenmin dat de een of andere burger, de vermeende nadering der Engelsche escompteerende, op de dooreenloopende soldaten geschoten heeft.
Verder deel ik nog het volgende mede: Twee zeer hoogstaande notabelen van Leuven, wier namen ik voorshands niet kan mededeelen, vertelden mij, dat zij, gezamenlijk uit den tuin van een hunner over den muur kijkende, gezien hebben, dat 2 Duitsche soldaten, die op een terrasje stonden achter den tuinmuur, verdekt opgesteld achter boomen, in de daar beneden gelegen straat gedurende ongeveer twintig minuten hadden staan vuren, zonder de minst mogelijke aanleiding. De eenige verklaring, die zij konden vinden voor dit gedrag, was: dat deze soldaten het wilden doen voorkomen, alsof burgers uit de huizen op de straat geschoten hadden. Beneden de plaats, waar zij gestaan hadden, vond men later o.a. twee doodgeschoten paarden. Van verdere bespreking hiervan en van het stellen van conclusies wensch ik mij te onthouden.
|
|