Een Nederlander in geteisterd België
(1914)–L.H. Grondijs– Auteursrecht onbekendII.In mijn brief van gisteravond heb ik een omstandigheid vergeten, die voor de waardeering der gebeurtenissen in Aerschot mij toeschijnt van groot belang te zijn. Ik heb verhaald hoe ik in het stadhuis in het vertrek der secretarie den nacht heb doorgebracht op het stroo, met een Duitschen schildwacht op een langen leuningstoel voor de deur. Toen ik 's morgens wakker werd, zag ik voor het eerst den toestand in het gebouw. Tusschen de verspreide paperassen vond ik o.a. een klein stapeltje gedrukte aanplakbiljetten, waarin de burgemeester van Aerschot der bevolking kond gaf, dat zij zich van elke vijandelijkheid jegens de Duitsche troepen had te onthouden, daar zij anders het heele dorp aan de schrikkelijkste wraakneming zou blootstellen. Het was onderteekend door den burgemeester, met vermelding van zijn functie. Ik acht het dus onwaarschijnlijk, dat hij, na zulk een affiche te hebben doen verspreiden onder zijne gemeentenaren, die toch evenals hij onder den indruk moeten hebben verkeerd van de verwoestingen en fusillades in alle dorpen, van de Duitsche grens tot aan Aerschot toe, zelf een moordaanslag op den Duitschen commandant zou hebben aangemoedigd. Indien werkelijk zijn veertienjarige zoon den commandant-overste verraderlijk vermoord heeft, dan moet het wel gebeurd zijn buiten medeweten van den burgemeester, van wien trouwens niet te verwachten is, dat hij een zoodanige opdracht aan een knaap zou hebben gegeven. De toedracht omtrent de eerste fusillade in Aerschot vernam ik te Leuven van een gemeente-ambtenaar X....Ga naar voetnoot1)), | |
[pagina 7]
| |
den broeder van een ooggetuige. Ik heb later getracht, te zamen met een Leuvensch notabele, dezen laatste te spreken te krijgen, maar hij was daartoe niet bereid, geschokt als hij was door de vreeselijke gebeurtenis, welke hij had bijgewoond. X. vertelde mij dan, dat zijn broeder plotseling met 29 anderen, onder wie de burgemeester, zijn broeder, zijn zoon en een priester, was gegrepen en voor een sloot was opgesteld. Voor geen der anderen buiten dien zoon bestond ook maar de minste aanwijzing van schuld. Zij waren met verwonderlijke willekeur uit hunne huizen gehaald, naar de tranchée gebracht en geblinddoekt, met uitzondering van X. Deze heeft de fusillade moeten aanschouwen, moeten helpen om de lijken te begraven en is daarna weggejaagd in de richting van Leuven, met de opdracht, te vertellen wat hij gezien had. De eerste bedoeling van de Duitsche militaire overheid schijnt te zijn geweest, zooveel mogelijk verbreiding te geven aan de gestrenge maatregelen, die zij tegen de dorpen nam, De ontmoeting, waarvan ik in mijn vorigen brief vertelde, bewijst, dat men later vreesde, dat integendeel de vijandschap tegen het Duitsche leger bij de bevolking nog zou toenemen. Met zulke strenge straffen bereikt men òf intimidatie òf een zoo geweldigen haat, dat berekenende vrees voor straf en de overweging van veiligheid geheel op den achtergrond geraken. Van verschillende officieren hoor ik ook de volgende opmerking: De Vlamingen. gemoedelijker en minder hartstochtelijk, hebben zich over het algemeen zeer goed in de noodzakelijkheid weten te schikken om zich neer te leggen bij den door de binnenkomst der Duitsche troepen geschapen nieuwen toestand. Dit is veel moeilijker geweest voor de Walen. Zoo maakten verschillende officieren een groot onderscheid tusschen de houding van den Vlaamschen dorpspastoor en zijn Waalschen collega. De eerste, zeiden zij, was geneigd in den overheerscher den mensch te zien van dezelfde drijfveeren als hij, enkel door andere omstandigheden en onontwijkbaar bevel tot andere rol geroepen. Een Vlaamsch pastoor bood vaak onmiddellijk eigen slaap- | |
[pagina 8]
| |
vertrek en dat van de bejaarde huishoudster aan de ten doode vermoeide troepen aan en gaf den officier in wien hij voor dien eenen dag slechts den medemensch wilde zien ten volle zijn hospitalité de coeur. Daarentegen werd dikwijls voor het slaapvertrek van een Waalsch pastoor 's nachts de schildwacht gezet. De maatregelen door Duitsche subalterne officieren tegen Waalsche Roomsch Katholieke priesters genomen, vindt in dit inzicht, voor welker juistheid ik natuurlijk niet kan instaan, zijne verklaring. In ons verhaal zal dit later nog ruimschoots uitkomen. Een mijner zegslieden was Oberleutnant L., een fijn beschaafd jurist en naar het mij toescheen een goed opmerker. In mijn vorigen brief heb ik als motief om naar Leuven terug te keeren, inplaats van door te gaan naar Diest en Tongeren opgegeven, dat ik bevreesd was, niet mij aan kleine interessante moeilijkheden bloot te stellen, maar gedwongen te worden in de richting van Duitschland te worden doorgestuurd, wat voor mij hoogst onaangenaam zou zijn geweest. Ik zag n.l. alle gezinnen, die in Aerschot terugkeerden, gesplitst; de vrouwen teruggehouden en de mannen in de richting der Duitsche grens doorgestuurd. 's Morgens vertrok o.a. een groep van 25 's vorigen daags argeloos teruggekeerde mannen met een vijftigtal Belgische krijgsgevangenen onder escorte naar Duitschland. Wat misschien nog het wreedst aandeed was, dat meisjes, in de omstreken van Aerschot woonachtig in de uitgeplunderde huizen kwamen zien, of er iets van hun gading was overgebleven, ik zag ze o.a. met groote pakken suiker en andere artikelen naar hun woning terugkeeren.
Zondag, 23 Augustus, 's middags om drie uur keer ik langs het kanaal naar Leuven terug. De stad is rustig. Voor hef beroemde stadhuis, een ivoren reliquiënkastje, als in marmer vergroot, staat kalm de grijze wacht. Er is geen spoor van onrust. Fluisterend gaan door de bevolking verhalen rond omtrent een buitengewone ruwe behandeling van | |
[pagina 9]
| |
notabele gijzelaars. Eveneens heerscht een buitengewone geprikkelde stemming bij sommigen over het ook door de militaire overheid geconstateerde beleedigen van vrouwen. Ik maak hierbij de opmerking dat mij uit verschillende gesprekken ter plaatse in de dorpen en met dorpsnotabelen in Leuven gevoerd, de waarschijnlijkheid gebleken is, dat vaak een inderdaad door een burger doodgeschoten Duitsch militair daarmede de straf onderging voor de verregaande beleediging van een jonge vrouw. Voor de Duitsche militaire overheid begon dan de kwestie met het schot. Daar voor onderzoek vaak geen tijd kon worden gevonden, werd meestal het heele dorp voor deze gewelddaad gestraft. Mais il faut commencer par le commencement. En het is volkomen begrijpelijk, dat de vader, al is hij nog zoo voorzichtig gestemd, de mishandeling zijner dochter door den wegens de abnormale omstandigheden, de vermoeienissen en het machtsgevoel sexueel sterk overprikkelden soldaat, bloedig wreekt. Zoo wordt de verbranding van Lienden en van andere dorpen met groote waarschijnlijkheid verklaard. Het gerucht loopt, dat de zoon van den burgemeester van Aerschot een al te grove vriendelijkheid jegens zijn zuster heeft gewroken, maar voor deze laatste getuigenis heb ik geen geloofwaardigen zegsman gevonden. In Leuven hadden twee dergelijke geconstateerde gevallen plaats gevonden; twee soldaten waren voor den krijgsraad gebracht en gefusilleerd. Die feiten hadden in de buitenwijken plaats gevonden. Het scheen mij echter toe, dat de stadbewoner grooter voorzichtigheid en verantwoordelijkheidsgevoel toonde, dan de Waalsche landman. Op een bank voor een der huizen zag ik 's avonds Duitsche soldaten gemoedelijk keuvelen met de meisjes in het bijzijn van de eveneens gerustgestelde ouders. Op het marktplein zie ik een soldaat, die een meisje onder de kin streelt. Kort daarna wordt ze naar binnen geroepen en komt niet meer terug. Ik ga in het café Sody zitten in de Brusselsche straat. Met twee dochters bedient de waard de gasten. Ik bewonder de uiterst correcte wijze, waarop zij zich van hun taak | |
[pagina 10]
| |
jegens de talrijke Duitsche cliëntèle kwijten. Er komen twee Duitsche soldaten uit een reserve-regiment (de linie-regimenten worden allen naar het front gezonden) binnen; ze vragen bier en beginnen onmiddellijk een gesprek: Wir Deutsche sind gutmütige Menschen, enz. enz. De Sody's bedienen vlug en correct, glimlachen even, maar antwoorden niet en trekken zich terstond terug. Vooral de reservist begint elk gesprek op deze wijze. Hij verontschuldigt zich en schijnt zich te schamen. Hij weet, wat in de dorpen verloren is gegaan. Hij is huisvader en voelt, wat de algeheele vernieling van huis en gezin beteekenen moeten. De jonge Duitsche soldaat spreekt er altijd heel anders over. Hij wijst voldaan op de verwoestingen en roept ons toe: ‘Ja, zoo moeten ze maar doen; laat de kerels maar eens iets beginnen tegen het Duitsche leger!’ De stad is van berichten verstoken; de Duitsche soldaten brengen zelf de wildste geruchten in omloop. Sommigen vertellen o.a. aan mij dat ze door Maastricht heen ons land zijn binnengekomen. Ze hebben Nederlandsche centen in hun zak en vertonnen pakjes cigaretten van een te Maastricht gevestigde firma. Dit heeft voor mij het alleronaangenaamste gevolg, dat ik in twee hotels in de Brusselschestraat, n.l. in ‘De Vlaamsche Leeuw’ en een ander, na een kamer te hebben gekregen, zoodra ik mij in het hotelboek als Nederlandsch onderdaan heb ingeschreven, mij onder een voorwendsel het logies weder ontnomen zie. Sody ontfermt zich over mij, maar in den Vlaming, pastoor v. U., vind ik weldra mijn gastheer voor den volgenden nacht. Hij is de ammônier des prisons en door Mgr. Mercier gebeden in deze moeilijke omstandigheden die taak te blijven vervullen. Hij is het type van den gastvrijen Vlaamschen priester, wiens denkbeelden in de atmosfeer van Leuven verruimd zijn. Alle verschilpunten met mij, die een ‘bougre de Protestant’ ben, zijn nu vergeten en men betreurt het, dat het contact met deze aardige Vlaamsche geestelijke persoonlijkheid niet nog nauwer zijn kan. 's Avonds komen eensklaps twee semiartsen binnen, waar- | |
[pagina 11]
| |
onder een neef van den kardinaal Mercier. Ze zijn verschrikt door den vijandelijken toon, die de Duitsche soldaten tegen hen aanslaan. Ze worden op straat beleedigend nageroepen, en de voorbijgaande soldaten zingen hun luidkeels liedjes in het gezicht. Dit wordt bevestigd door pastoor v. U., die zelfs zeer groote moeite heeft ondervonden om te ontgaan aan het verbod, zich na acht uur 's avonds op straat te mogen bevinden. Twee dagen lang heeft de overheid hem de nachtpermissie onthouden, terwijl hij toch voor het Roode Kruis werkzaam was bij Duitsche gewonden en een paar maal 's nachts geroepen was bij twee Katholieke soldaten, die om geestelijken bijstand hadden gevraagd. Eerst laat in den nacht geleidt de aardige gastvrije man mij naar mijn slaapvertrek. |
|