Vergelijkend-syntactische studie van den Renout en het Volksboek der Heemskinderen

[p. 125]

XIII.
Lijst van Romaansche en Latijnsche (c.q. Grieksch-Kerkelijke)¹⁾ woorden in Vb.

abt* 93.15, 93.16, 93.17 enz.	abt.
adherenten 13.29	helpers.
aertsbisscop* 37.16	aartsbisschop.
ambassaten 15.22, 27.29, 16.4	gezanten.
amoreus 167.10	amoureus.
arguacie 109.13	gedachtenstrijd.
argueren 107.23	redeneeren.
astronomus 137.18	sterrenwichelaar.
aventuer, aventure 109.22, 30.35 enz.	avontuur.
aventuren 12.33, 57.14	op hetspel zetten.
aventuren 76.12	ondernemen, wagen.
ay lace 103.16 enz.	helaas.
banieren, bannie- ren 12.22, 33.2	banieren.
baroenen 10.4 enz.	rijksgrooten.
bastaert 145.13, 154.3	bastaard.
bataelge 12.7, 195.3; 134.23	leger, legerafdeeling; slagorde.
bisant, bysant 38.12, 91.22 enz.	byzantijnsche munt.
bisscop* 9.17 enz.	bisschop.
bottelgier 26.34, 27.5, 37.23, 122.32	keldermeester.
certeyn, certein, sertein, serteyn. (zeer frequent).	naar waarheid, zeker.
cierlic, cierlick 23.10, 23.15 enz.	schoon, prachtig.
destrueeren 14.7, 14.19, 82.5	verwoesten.
devocie 99.13	eerbied.
devoet 202.23	godvruchtig.
digniteit 21.10	waardigheid.
diversche 113.26, 114.19	verschillende.
enginen 172.11, 180.10, 180.4	belegeringswerktuigen.
espentijn 29.23	eenhoorn.
falgieren 112.17	bezwijken.
falgieren 136.2	afvallig worden.
flueel 9.23	fluweel.
fonteyn, fonteine 186.36, 186.37, 116.23	bron.
foreest 103.3, 126.9, 165.19	woud.
fortune, fortuyn 86.27, 175.35	lot.
fortune 89.30	geluk.
gebenedijt 22.22, 37.15, 44.17, 153.20	gezegend.
gersoen 75.9, 75.13, 120.10	knaap, knecht.
glavie 84.13, 84.16 enz.	speer.
glorie 9.8, 9.14, 10.11	glorie, heerlijkheid.
gracie 28.2, 47.23, 82.11	genade, gunst.
gracioes 23.12	sierlijk.
habite 121.9 abiten (plur.) 9.23	gewaad.
(genoechte) hantieren 34.26, 39.22	zich vermaken.
hantieren 142.10	behandelen.
heremijt* 178.13, 185.15 enz.	kluizenaar.

1) gemerkt met *.

[p. 126]

historie 90.36, hystorie 141.19 enz.	geschiedenis.
instrumenten 38.15	(muziek)instrumenten.
iolijt 18.37, 182.37	vreugde.
iustici, iusticie 36.33, 91,5 enz.	rechtspraak.
juwelen 54.18, 54.22	kleinoodiën.
campioen 145.18, campenionen 196.37	kampvechter.
capellen 97.11	kapellen.
capiteyn, capiteyn, capeteyn 10.19, 116.13 enz.	legeroverste.
cardinal 9.17, 34.31	cardinaal.
caritate 27.25	weldadigheid.
casteel, castel. (zeer frequent).	kasteel, slot.
castijde (imperf.) 186.36	tuchtigen.
catijf 133.28, katijf 132.28	ellendige, ongelukkige.
choir 37.33	priesterkoor.
claretten 38.35	trompetten.
clercken 14.8	geestelijken.
clergy 202.26	geestelijkheid.
clincket 75.11, 119.9	luikje in een poort.
closter, cloester 97.10 enz.	klooster.
colore, coloere 9.24, 115.30	kleur.
condicie 85.27, 155.14 enz.	voorwaarde.
confusien (dat. pl.) 43.9	schandelijke behandeling.
consacreeren 38.5	offeren.
consent 104.24	toestemming.
consenteeren 15.16, 21.12, 92.35 enz.	toestemmen, goedkeuren.
corrigeeren 39.6, 36.30	straffen.
creatuur 81.16	schepsel.
cronike 38.2	geschiedboek.
cruys 129.25, 145.33 enz.	}kruis.
cruces (gen.). 55.13, 98.10	}kruis.
cruce(dat.) 173.18	}kruis.
crucem (acc.) 100.5, 202.26	}kruis.
crijt 46.21, 200.6, 200.9	strijdperk.
legaten 9.17	gezanten.
logieren 111.14	kampeeren.
logijs 55.17	nachtverblijf.
majesteit 34.18	majesteit.
magnificenci 12.12, 198.16	macht.
mandement 114.19	edict, bevelschrift.
maniere, manier 79.12, 82.13, 153.31	manier.
manierlic 39.7, 39.27	passend, behoorlijk.
materie 9.11, 69.62, 124.1	stof, onderwerp.
memorie 98.25	geheugen.
mirakel 100.7, miraculen 204.27	wonder.
misse 81.31	mis.
monic* 91.30 enz.	monnik.
morseel 158.6, 160.36, 166.15	stuk, hap, beet.
natuirlic 70.2	van nature.
nigromancien (const van n.). - frequent.	zwarte kunst.
oerde 93.4, 93,13	orde.
officien 37.20, 39.11 enz. (officien bewaren)	ambten (vervullen).
olive 23.17 (telge van o.)	olijf(tak).
olye 38.8, 20.22	olie.

[p. 127]

opinie 16.28	meening.
ordinancie 12.7, 12.26, (frequent).	slagorde.
paeus 9.16, 21.3, 34.31, 39.5	paus.
palays, pallays, pallais, pallaes. (zeer frequent).	paleis.
palmen 70.12	palmen.
papen 14.8	(wereld)geestelijken.
parlement, perlement 107.33, 173.14 enz.	parlement.
partije 12.37, 13.37	partij, aanhang.
passi 47.22	lijden.
passagen 194.21	toegangswegen.
passagy 157.12	toegangswegen.
patriarch* 9.17, 34.31 enz.	patriarch.
pays (zeer frequent), paeys 79.14	vrede.
pauwelionen 76.2, 191.2	}tent(en).
pauwelioen 170.16, paulioenen 172.11	}tent(en).
pelgrim, pelgrym 70.6, 70.9, (frequent).	pelgrim.
pegrimage 19.19, 71.29, 156.1	bedevaart.
pellen 37.30	fraai gewaad.
penitencie 92.20 enz. penitenci 92.34	boetedoening, penitentie.
perikel 10.21, 12.34 enz. periker 183.3	gevaar.
persecuci doen 190.27	vervolgen.
poerte, poert, poort, port (zeer frequent).	poort.
poertier, portier (frequent).	poortwachter.
posterne 76.9, 76.12, 76,17	achterpoort.
prelaten 9.2, 9.18	prelaten.
present 75.16, 141.37	geschenk.
presiosen (dat. sing.) 55,13	kostbaar.
priester* 78.29, 81.26, 81.27	priester.
prieel 42.19	boomgaard.
principael 12.25, 134.17	voornamelijk.
prochi*paep 91.13	parochie geestelijke, pastoor.
te punte 50.3	}in orde.
in goeden puncten 200.30	}in orde.
puntelic 28.6, 39.17	keurig, behoorlijk.
putoer 137.25	roerdomp.
radien 95.11	stralen.
regneren 161.19, 205.3	regeeren.
respijt 167.6, 176.15	uitstel.
reverencie (frequent), reverentie 80.4	eerbied, eerbetoon.
ribaut 119.19, rybaut 119.22	schelm (lichtgewapende?).
rigaerde 175.23 (= arrièregarde)	achterhoede.
robinen 38.28	robijnen.
roetse (zeer frequent)	rots, steenrots.
sacreeren 38.23	offeren.
sceerlaken 127.30	scharlaken.
scoffieren 112.14, 192.3	verslaan.
secours 137.7, 145.1, 146.14	hulp.
secreet 19.15	geheim.
secreet 142.12, 145.5	betrouwbaar, discreet.
secretelic 19.14, 19.34, 87.11	in het geheim.

[p. 128]

signet 202.34, 204.7	klein zegel.
solaes 9.30, 34.25, 36.14, 168.35	vreugde.
sommier 54.18, 54.22	pakpaard.
soudaen 190,33 enz.	sultan.
soudenier 79.8, 141.37	huurling, soldaat.
soudye 142.1	soldij.
stacie 39.7	statie.
subtijl 46.32	fijn, kunstig.
subtijlheit 46.33	fijnheid.
met subtijlheit 84.27, 197.7	met list, sluwheid.
tabbaert, tabbert 88.37, 89.8	mantel.
tempteren 89.35	in verzoeking brengen.
ternoyen 9.21	tournooien.
titel 204.8	titel.
tombe 203.16	graf.
tractaet 16.16, 16.34, 183.14, 185.35	verdrag, overeenkomst.
tracteeren 15.17	een overeenkomst sluiten.
tribulacie 182.19	tegenspoed, ellende.
tribuyt 190.16	schatplichtigheid.
triumphe 9.4, 10.4, 10.11, 38.11	triomf, heerlijkheid.
trompetten 12.23, 38.34	trompetten.
truant, trawant 123.26, 133.17, 172.35, 176.21	schurk.
tyran 72.33, 112.26, 134.1, 162.32	schurk.
vermaledijt 93.30, 128.32 enz.	vervloekt.
victori 156.33	overwinning.
villeyn 48.1	schurk.
visioen 202.10, 202.11	visioen.
visiteren 114.15	onderzoeken.
vitaelge 179.16, 180.17, 180.18, 194.29	levensmiddelen.
yeesten 9.1	geschiedverhalen.