Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op een kusje gerooft van een paer vergode lipjes. ICk sagh onlanghs, ô Maeght, als ick eens by u stondt, Wel drie Godinnen, die ghy onder een vertoonde; De eerst' was Venus, die u met haer gaven kroonde, Vemits d' uytnementheydt die 'k in uw' schoonheydt vondt. En uw' wel sprekentheyt vertoonde my terstont Dat Pallas in 't Palleys van uwe herssens woonde; Waer door de lust soo seer ontstack, dat sy my troonde Om met gewelt een kus te rooven van uw' mondt. En als ick dese daedt eens in het werrick stelde, Vernam ick Junôs macht in uwe tegenstant, Die ick verwon, en kreegh te met de overhant; Des gy mijn voor een dief, of diergelijck, uyt schelde. Maer al die smaet verdween door sulcken leckerny; Want kusjes stelen is een soete dievery. Geen Nectar smaeckt de Go'on soo soet, Als ons de smaeck van 't kussen doet. Vorige Volgende