| |
| |
| |
Amor immedicabilis herbis.
Toon: ô Karsnaght! Oft: Eylaas! eylaas! wat bitter klagen?
1. Zang.
WAtmagh? ey zegh! wat magh 'et wezen,
Dat hy, die and'ren kan genezen,
Door voorschreven Artzeny,
Die hooft en borst en buik en leden,
In wendigh en uitwendigheden,
Geeft voor te helpen, uit de ly;
2.
Die snelle loopen, bange boortzen,
Swaarmoedigheên en heete koortzen
Te bannen weet, hoe komt, dat hy
Zoo arrem wort van raat gevonden,
Tot heeling van zijn eigen wonden?
Hoe komt? ey zeg! hoe komt dit by?
| |
2. Zang.
O! wat een stof tot droevigh klagen!
Heeft d' aarde bloem nocht kruit gedragen,
Die heilzaam zijn, voor liefdes wond?
Kan al de konst der Medicijnen
Een minnend harte, van zijn pijnen
En ziekte, maken niet gezont?
2.
Helaas! dan leven, vol ellenden!
Waar zal hy dan, om hulp, zich wenden,
Dien Min een wond, ter borst, in schiet?
| |
| |
Is al zijn toevlucht, in 't och armen!
In 't diep verzuchten, deerlijck karmen?
Helaas dan leven, vol verdriet!
| |
1. Tegenzang.
VOor Min en is geen Kruit gewassen.
Zy wil op Doctors raat niet passen,
En op Aptekers tuigh niet meer.
Zy is niet schuw voor Diaeteren,
Voor Aderlaten, oft Purgeren,
Niet voor de Zetpil nocht Clijsteer.
2.
Haar helpt geen bitter Apozema,
Geen lieflijk Julep, nocht Tragema,
Geen zweetuitdrijvend Mithridaat,
Geen Bolus, Slikpot, Pil, oft Balsem,
Geen Cardobenedict, nocht Alsem.
By Doctors haalt geen Minnaars baat.
| |
2. Tegenzang.
O neen! hier is geen stof tot klaghten,
Al staat van Kruit geen heul te waghten,
'T venijn der Minn' heeft tegengift.
By Doctors is geen troost te vinden,
('T is waar) maar wel by die beminden,
Die 't voorwerp zijn van onze drift.
2.
Men bezigh hier maar zuikre woordtjes,
(Die zijde ziels en sinnenkoordtjes)
Op d' oogenwenk gedienstigheit,
Gemengt met quikjes en met kluchjes,
Met aardigheitjes en genuchjes,
Terwijl men smeekt en bidt en vleit.
| |
| |
| |
Toezang.
1.
DUs wist 'er,... meê te leven.
Hy toont zich hier niet min bedreven,
In d' Artzeny van zyne min,
Als in 't genezen van de qualen.
Hy weet zijn eigen hulp te halen,
Uit quetzing van zijn Juffers zin.
2.
Hem rest, haar wonden weêr te heelen.
Maar niet, met Doctors rol te speelen:
Min fluit Aptekers waren uit.
Hier zijn maar noodigh die secreten,
Die Maaghden niet, als duister, weten,
En moeder maken van een bruit.
|
|