Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Op het afwezen van Juffr.... Toon: Eerste Sofonia. TOen, naar buitenlantschen stryt Van een vyfpaar jaar'gen tyt, En 't verstrooije, Van out Trooije, Om de mooije Dochter van Ledaas Swaan, 'T griekze scheepsheir thuis quam aan; Met hippelenden hert', En schaterenden monde, en luide tongen wert Verwelkomt daar De loofgevochte schaar Zoo lang verwaght, met zidd'renden angst, Van hun vrienden, elk om 't bangst. 2[regelnummer] O! met wat een blyd gelaat, Quam de Moêr haar kroost en zaat, Vol verlangen, Vast omvangen, En bleef hangen, Swak van vreughde, om zyn hals, 'T overschot des Griekzen vals? Met wat een juiching boogh, Teerbiedig kint zich neer voor 's Vaders welkom oog? Hoe vrolyk viel De Vrouw haar tweede ziel, In d' armen, dicht omhelst en gekust, En getroont tot varsche lust? 3[regelnummer] Maar, ô waarde Rosalyn! Schoon, naar uw vertrek, niet zyn Zoo veel' weekken Noch verstreekken, [pagina 146] [p. 146] Als der Greekken Orelogh jaren sleet, 'T is myn ziele een zuurder leet. De grootheit van myn min Vindt, in 't verlangen, maat nocht regel voor myn zin. De weeld, die 't lot My, buyten uw genot, Kan schaffen, geeft myn geest geen vermaak, Wyl 'k zoo naar uw byzyn haak. 4[regelnummer] Zoo dan eens een goet geluk, Van my neemt, dit lastigh juk, En myne oogen D' uw' vermogen Vol meedoogen Weer te zien, als ik plagh; O! hoe waart zal zyn die dagh? Hoe mateloos myn vreught? Hoe minlyk zal ik u, ô leven van myn jeught! Omarmen gaan, En zonder te verzaan Myn lusjes, hangend aan uwen mont, U myn blydschap maken kont. Excipiamq; humeris; & multa sine ordine carpam Oscula: pro reditu victima vota cadet. Ovidius. Vorige Volgende