Het nieuwe Hoornse speel-werck
(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |
Als 'er, voor haar glans, geschoven
Is een zwarte wolkgordyn,
Oft de lucht, met mist bestoven,
Ons beneemt haar schoon en schyn:
2[regelnummer]
Zoo wiert ook uw ooghjes luister,
Die den zonneglans schynt doof,
En de middagh klaarheit duister,
Afgekeert, door 't groenend loof
Van de dichte doorenhagen,
Dat onze oog zich niet en kon
Spiegelen, na zyn behagen,
In die klare glanssen bron.
3[regelnummer]
Maar, gelyk door d' openingen
Van de wolken, hier en daar,
Zich het stralend licht kan dringen,
En ons maken openbaar;
Zoo vloodt, midden door de bladen,
Hier en daar een glansjen uit,
Daar ons lust zich in kost baden,
Schoon het strax weer wiert gestuit.
4[regelnummer]
O! hoe stonde ik staagh te draajen,
En my zetten, in postuur,
Daar g' uw' lonkjes toe kost zwaajen,
En het aanzien meer vond duur.
'K kost my efter zoo niet voegen,
Of ik kreegh steeds maar een blik,
Van uw' glans, en myn genoegen,
En dus was ik, uit myn schik.
5[regelnummer]
Doch 'k heb nu noch 't luk te danken,
Schoon 't my toen een onluk leek:
Want is 't harte zoo aan 't janken,
Nu ik sleghs wat blikjes keek
Van uw' minnelyke lonkjes?
Had ik dan dit vol genot
Ingehaalt, met volle dronkjes,
Voor myn vryheit hing een slot.
|
|