De predikanten
(1977)–Gerrit Groenhuis– Auteursrechtelijk beschermdDe sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ± 1700
[pagina 178]
| |
SlotbeschouwingWelke conclusie ten aanzien van de sociale positie van de gereformeerde predikanten kunnen we uit het voorgaande trekken? Om te beginnen dat hun maatschappelijke positie als dienaren van de publieke kerk in de Republiek niet moet worden onderschat. De gereformeerde kerk mag dan geen staatskerk in de volle zin des woords zijn geweest, zij heeft als bevoorrecht instituut wel een bijzondere plaats ingenomen. De gereformeerde religie was de godsdienst van de staat. Algemeen vond men dat één kerk in één staat de beste kans bood op politieke stabiliteit. Dat kerk en staat met elkaar te maken hadden was voor iedereen vanzelfsprekend; het beginsel van scheiding van kerk en staat kende men niet. Hoe de verhouding tussen beiden zou moeten zijn werd echter verschillend beoordeeld. De remonstranten waren voorstanders van een staatskerk onder streng opzicht van de wereldlijke overheid. De contraremonstranten wilden daarentegen dat kerk en staat elk een eigen verantwoordelijkheid op eigen terrein zouden dragen zonder dat de een boven de ander zou staan. Maar zij verwachtten wel dat de wereldlijke regeerders als ‘voedsterheren’ van de kerk hulp en steun zouden verlenen en zelfs dat zij zouden optreden als handhavers van de ‘ware religie’. Na de nederlaag van de remonstranten in 1618 werd het beginsel van de collateraliteit aanvaard, maar het bleek niet altijd gemakkelijk de theorie in praktijk te brengen. In de loop van de zeventiende eeuw kwam het tot een aantal conflicten die soms zeer hoog liepen. Niettemin kan worden vastgesteld dat kerk en staat trachtten elkaars terrein te ontzien. De voorstelling als zouden wereldlijke en kerkelijke overheden in een permanente strijd verwikkeld zijn geweest, een strijd die dan bovendien het karakter van een klassenstrijd tussen aristocratische regenten en kleine luiden zou hebben gehad, moet beslist worden afgewezen. De kerkelijke besturen waren allerminst bolwerken van kleine luiden. Kerkeraden en meerdere vergaderingen waren samengesteld uit vertegenwoordigers van dezelfde hogere sociale groepen waaruit stadsregeringen en vroedschappen werden gevormd. Niet zelden zaten dezelfde mensen in kerkeraad en stadsregering. Bij conflicten tussen ‘stadhuis’ en ‘kerkeraad’ liepen de scheidslijnen tussen libertijnen en consistorialen veelal dwars door het ‘stadhuis’ heen en lagen de oorzaken van het conflict in tegenstellingen tussen facties en niet tussen ‘klassen’. Het zal duidelijk zijn dat zulke conflicten zich voordeden als de consistorialen op het ‘stadhuis’ in de minderheid waren. In de kerkeraden, die dus bestonden uit representanten van het patriciaat en de brede gemeente, domineerden de predikanten. Hun gezag werd daar aanvaard, omdat de calvinistische verbondstheologie Nederland zag als een Nieuw Kanaän waarin de dominees ‘Gods mond’ waren. De gereformeerde predikanten beschouwden | |
[pagina 179]
| |
zichzelf als Godsgezanten, als profeten in het Nederlands Israël. Voor een goed begrip van de positie van de predikanten is inzicht in de ideologie van het ‘Neerlands Israël’ onmisbaar. Dat de economische positie van de dominees niet in overeenstemming was met hun hoge aspiraties en dat hun profetische functie niet door iedereen werd aanvaard, leidde tot frustraties waarvan het boekje ‘Den Prediger’ van ds. Picardt getuigenis aflegt. Het is echter niet juist uit de sombere woorden van deze evangeliedienaar af te leiden dat de sociale positie van de predikanten gedurende de gehele zeventiende eeuw laag is geweest. Die opvatting gaat ook voor de eerste helft van die eeuw niet op. Het onderzoek met behulp van rangstelsels bevestigt dat. In één van de drie besproken hiërarchieën, die van de opleiding, bezetten de predikanten de hoogste plaats. In de beide andere rangstelsels, inkomen/vermogen en familierelaties, namen zij middenposities in. De sociale positie van de stadspredikanten, in het bijzonder van dominees in de grote steden, was beter dan die van plattelandspredikanten. Het verschil met de positie van de stedelijke dienaren zat voornamelijk in hun plaats in het rangstelsel inkomen en vermogen. Veel plattelandsdominees genoten een aanmerkelijk lager inkomen dan hun stedelijke collega's en waren daardoor niet of nauwelijks in staat enig vermogen te vormen. Als we ook van déze kerkedienaren zeggen dat zij tot de middengroepen behoorden, moet daaraan wel onmiddellijk worden toegevoegd dat zij in financieel opzicht maar net konden meekomen. Het predikantschap genoot zowel ten plattelande als in de stad maatschappelijk aanzien. Dominees van soms zeer lage afkomst waren niettemin aanvaardbare huwelijkspartners voor dochters van redelijk welgestelde burgers uit de middengroepen en soms zelfs voor regentendochters. In het algemeen was een regentendochter echter geen partij voor een predikant. Als een dochter uit het patriciaat met een dominee trouwde, was zij niet zelden een oude vrijster of had haar familie betere dagen gekend. De Nijmeegse regentendochter Sara Benthem die in 1656 met de Waalse dominee Guilielmus Soudan trouwde, was achtentwintig en kennelijk ook voor de predikant geen aantrekkelijke gade. In 1661 werd hij veroordeeld en de stad uitgezet wegens overspel met de vrouw van een trommelslagerGa naar eind1. De vrouw van dominee Johannes Picardt was een Roeka van Brederode, maar de predikant tekende wel spijtig in zijn familiepapieren op, dat haar overgrootvader het familiebezit van de Brederodes had verkwistGa naar eind2. De huwelijken van de predikanten geven waarschijnlijk het scherpst aan tot welke sociale groep de dienaren des Woords behoorden. Uit de familierelaties van de onderzochte keuzegroep komt vrij duidelijk een ‘intermarriage-groep’ naar voren. Daartoe behoren stedelijke ambtenaren, de kapitein in het leger, de lakenhandelaar, de rector van de latijnse school, de stadsdokter, de stadssecretaris, de schout op het platteland. In de door ons gegeven sociale stratificatie de derde sociale groep. De kinderen van de predikanten bleven veelal in hetzelfde milieu verkeren of stegen er zelfs boven uit. Een goed voorbeeld vormen de huwelijken van de dochters van de Zutfense predikant BaudartiusGa naar eind3. Opvallend groot blijkt het aantal predikantszonen | |
[pagina 180]
| |
dat zelf ook weer predikant werd. Dit werd uiteraard in de hand gewerkt door het vigerende beurzenstelsel, waarbij theologische studiebeurzen bij voorkeur aan domineeszonen werden verleend. Studies in de medicijnen en de rechten boden de predikantszonen de beste uitzichten op sociale opklimming. Het waren deze domineeszonen die later raad, schepen en burgemeester werden. Het beroep van doctor medicinae blijkt in een aantal gevallen zelfs toegang tot het patriciaat te verschaffen. De dorpspredikanten, het werd al gezegd, bleven in maatschappelijk opzicht bij de stadspredikanten achter. Onder de huwelijkspartners vinden we luitenantsweduwen en naamloze jongedochters uit de middengroepen. Toch behoorden ook deze dorpspredikanten tot de derde sociale laag. Mochten zij met name in het rangstelsel inkomen en vermogen achterblijven, uiteindelijk had iedere dorpsdominee in principe de mogelijkheid naar een beter betaalde stadsbetrekking te worden beroepen. Het was gebruikelijk dat jonge predikanten op een klein dorp, een zogenaamde proponentsplaats, begonnen om daarna naar een grotere plaats te worden beroepen. In de steden had men de gewoonte de alumni van de stad op het platteland ervaring te laten opdoen voordat men hen in hun vaderstad beriep. In Holland gold voor de stemmende steden en voor Den Haag een minimumleeftijd van dertig en voor de overige steden van zevenentwintig jaarGa naar eind4. Bovendien behoorde een groot aantal van de dorpspredikanten qua afkomst tot de derde sociale groep. De studiebeurzen in de theologie werden aan jongelieden uit de middengroepen gegeven. Er is reden aan te nemen dat ook de plattelandspredikant door zijn gemeenteleden is gewaardeerd. Hij vertegenwoordigde de ‘geleerdheid’ in een omgeving die daar voor zichzelf niet zoveel behoefte aan had, maar er merkwaardigerwijs wel een zeker respect voor toonde. Belangrijker nog was waarschijnlijk dat sommige plattelandspredikanten een deel van hun tijd aan de pastorielanderijen besteedden. Een aantal van hen gaf zelfs landbouwvoorlichting; Johannes Picardt is daarvan een voorbeeld. Dat boer zijn met de boeren heeft hun reputatie geen kwaad gedaan. Volgens Tiesing leefden in Drente de pastoralia in de herinnering van de dorpsbewoners voort als flinke boerenbedrijven en werden de predikant-boeren om die reden als geziene dorpsgenoten beschouwdGa naar eind5. Samenvattend kan gezegd worden dat de gereformeerde predikanten in de zeventiende-eeuwse Republiek typisch representanten waren van een sociale groep die een middenpositie innam. De meeste dominees gedroegen zich, ondanks hun hoge ideële opvatting van het predikambt, overeenkomstig die sociale positie. De beschrijving die sommige regenten van de dominees hebben gegeven: volkse leiders van het gemeen, is maar op een klein aantal van hen van toepassing. |