De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Stem: Augestinus ging eens zifte.11de Lied1.
Komt Iehova’s lievelingen,
Voor den Hemel reets bereyd,
Laat ons met malkandere zingen,
Van des Hemels heerlijkheyd,
Zit gy hier in treurig duyster,
Loven zal het zalig ligt,
’s Hemels glans en volle luyster,
Straalen in u aangezigt.
2.
Daar moet zon en mane zwigten,
Ligten aan den Hemel trans,
Want het Lam zal daar verligten,
Met zijn heerlijkheid en glans,
D’Hemel-stad en die bestraalen,
Ia de Godheid die daar woont,
Zal in d’Hemel-geeste daalen,
Die daar boven zijn gekroond.
3.
Agter d’eeuwigheids gordijnen,
Zal Iehovaas zalig volk,
’t Lam die keers zien eeuwig schijnen,
Zonder schaduw zonder wolk,
Daar is ’t ligt aan alle kante,
Want die strale zijn van goud,
| |
[pagina 32]
| |
Fondament van diamante,
Daar die stad op is gebout.
4.
En die geeste der volmaakte,
Blinke daar in heyligheid,
Daar haar ziele hier na haakte,
Als haar lust en zaligheid:
Zalig volk daar zult gy blinken,
Als de zon aan ’t Firmament,
Zalig volk daar zult gy zinken,
En verdrinken zonder ent.
5.
Daar zal God de ziel omvangen,
Met zijn algenoegzaamheid,
’t Leven en het ziels verlangen,
Hier beneden in de tijd:
Daar zal God alleen het leven,
Weezen en ’t vervullent goet,
God geheel zig zelven geven,
In volmaaktheid aan ’t gemoet.
6.
Kan ’t beginzel in genade,
Hier verwekken zulke vreugt,
Hoe zal dan de ziele vade,
Hoe zal ’t hert dan zijn verheugt:
Als de ziel geheel verdronken,
In der Godheid Ociaan,
Eeuwig zal van liefde dronken
Zijn, en voor den Heere staan.
7.
In die rey der hemel geeste,
Om op zulk een hogen toon,
| |
[pagina 33]
| |
Als men ooyt op Israëls feesten,
Hoorde God en zynen Zoon,
’t Halema op te zingen,
Zalig die hier word bevreyd,
Om met al die hemellingen,
In volmaakte heerlijkheid.
8.
God te kennen enh t’aanschouwen,
God te dienen en zijn lof,
Zonder zonde smert en rouwe,
Uyt te galme, laat ’t stof
Door de wereld hier beneden,
Die geen hoger goed en kent,
Spoeyt u na dat zalig ent.
9.
Zoekt maar moedig voort te loopen,
Hier in dit benede perk,
Als die door geloof en hoopen,
Zien op t’eynde van het werk:
Laat u ziele in verlangen,
En u oog gevestigt staan,
Op die prijs die opgehangen
Is, op’t eynde van de baan.
|
|