De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Stem: Psalm 128.2de Lied1.
O Iezus ligt en leeven,
Mijn Koning en mijn Heer,
Aan wien ik heb gegeven,
Mijn hert om voor u eer,
U naam en zaak te stryden,
Ach had ik meerder kragt,
Ik leg helaas ter zyden,
Soo dikmaals eer ik dagt.
2.
Ik heb zoo veel vyanden,
O magtig hemels Vorst,
Ey leer gy dog mijn handen,
Ten stryde my uyt dost,
’k Heb lust voor u te leeve,
In dit benede perk,
Maar Heer gy moet my geven,
Genade tot dit werk.
3.
Ik moet u alle dagen,
Mijn Weeld lievent hert,
O ziele Koning klagen,
Met droefheid en met smert,
Mijn ziele is inwendig,
Verdorven en verkeert,
Ia gantschelijk elendig,
Als gy ’t niet overheert.
| |
[pagina 6]
| |
4.
Rigt gy op in mijn ziele,
U zalige heerschappij,
Wilt Satans rijk verniele,
Verbreke gans in my:
Ik heb u trou gezworen,
O grooten opper Heer,
Ik heb alleen verkooren,
Te leven tot u eer.
5.
Komt Iezus o mijn Koning,
En neemt mijn zondig hert,
En maakt het tot u woning,
Dan is ’t bevrijd van smert:
Verdrijft die vreemde heeren,
Die ’t huys nog houden in,
Wilt gy ’t alleen regeeren,
En buyge na u zin.
6.
O Iezus slaat aan stukken,
De grendels van mijn ziel;
(’t Sal anders nooyt gelukken,
Al dat u buyten hiel:
Verbreekt het laat het sterven,
En maakt het my maar kwijt,
Laat ik u tog niet derven,
Die alles voor my zijt.
7.
Mijn ziele is gebonden,
Aan eyge wil en zin,
De Wereld en de Sonden,
Die nement dikwils in:
| |
[pagina 7]
| |
En make dat mijn herte,
Niet doet als swerve om,
Tot mijn verdriet en smerte,
O trek my Iezus kom.
8.
En heyligt my van binne,
Ia coopt de wortel uyt,
Van mijn verdorve zinne,
En op dat ik besluyt,
Mijn grootste wens en bede,
O zalig opper Heer,
Is dit om hier benede,
Te leeve tot u eer.
9.
Verheerlijkt inwendig,
In heyligheid, en dan,
Met al mijn doen bestendig,
Te geve blijk daar van,
Tot dat mijn ziel ombonden,
U zuyver reyn en schoon,
Volmaakt en zonder zonden,
Sal dienen voor den troon.
|
|