Ongeloof en revolutie
(1847)–G. Groen van Prinsterer– AuteursrechtvrijEene reeks van historische voorlezingen
[pagina 366]
| |
XIV. Overzigt. 1794-1845.Met het einde van het wintersaizoen is het tijd deze Voorlezingen te sluiten. Daarom, in deze en de volgende bijeenkomst, in plaats van met de uiteenzetting mijner denkbeelden verder te te gaan, geef ik u een soort van schema, hetgeen ik, zoo mij de ruimte niet had ontbroken, voornemens zou geweest zijn te bewerken. Van de vijf Tijdperken die ik mij voorgesteld had, hebben wij er twee, de Voorbereiding en de Ontwikkeling, ten einde gebragt. In dit avonduur wensch ik een ineengedrongen overzigt der drie andere u te onderwerpen; terwijl ik gaarne de laatste zamenkomst besteden zou aan de vermelding van enkele punten, waardoor, naar mij voorkomt, het geheel mijner Voorlezingen eenigermate volledigheid verkregen zou hebben.
Wat ik nu kan verrigten, bepaalt zich bij het afbakenen van den weg, waarvan het bewandelen niet vergund is. Misschien evenwel zal ik, ofschoon van de ontvouwing afziende, opgaaf kunnen doen van de wijs waarop de gebeurtenissen, van 1794 tot op dezen tijd, in de perioden van Reactie, van gewijzigde proefneming, en van lijdelijkheid,Ga naar voetnoot1 door den overal zigtbaren of | |
[pagina 367]
| |
althans aanwijsbaren draad der revolutie-begrippen aaneengeschakeld zijn. Om hierin te slagen is het, geloof ik, noodig inzonderheid op de oogenblikken van overgang te letten; vermits daarin, met den oorsprong tevens het karakter en de rigting van het nieuwe tijdperk openbaar wordt. - Ik wijs u daarom, eerst op den aard der ommekeer van den 9n thermidor 1794, toen de Reactie begon; daarna op den constitutionelen en representatieven Staatsvorm, met wier oprigting de zoogenaamde Restauratie in 1814, bijkans gelijktijdig en eenzelvig geweest is; eindelijk op de toedragt der zaken in 1830, dat is, op de kiem en de kern van den toestand waarin Europa zich thans bevindt.
De val van Robespierre is de val van het Schrikbewind geweest. De logica, met de dood in verbond, werd eindelijk overwonnen door de onbedwingbaarheid van het menschelijk gevoel. Aan het stelselmatig moorden werd een einde gemaakt. Gematigdheid en orde werden op den voorgrond gesteld. ‘Heureuse catastrophe, qui termina la marche ascendante de la révolution, pour commencer sa marche rétrograde.’Ga naar voetnoot1 De overmagt der ontwikkeling werd door de overmagt van den tegenstand vervangen. De Moderaten werden meester van het bewind.
En hoedanig nu was, én toen én gedurende deze gansche periode, de natuur en strekking van het Bewind? Het is in de historie gekenteekend met de volgende gedeeltelijk reeds a priori door mij aangewezene trekken.Ga naar voetnoot2 Het was revolutionair, reactionair, willekeurig in het gekozen standpunt; met twee onderling vijandige partijen in strijd; door de omstandigheden krachtig; zwak door gebrek aan beginselen; ten gevolge dezer vereeniging van kracht en onvermogen, geweldig en tyranniek. | |
[pagina 368]
| |
Revolutionair. - De zege was behaald door eene vereeniging van partijen, die allen, in meerderen of minderen graad, revolutiegezind waren. Niemand dacht aan verzaking der theorie. De Revolutie-leer en de groote veranderingen welke zij in Staat en zamenleving bewerkt had, werden als weldaden aangemerkt, voor wier behoud met ingenomenheid gezorgd werd. Reactionair. - Zonder af te wijken van het spoor, moest men eenigzins teruggaan. Het onvoorwaardelijk vooruit streven behoorde, zoo al niet vroeger, althans aan den rand van een afgrond, te worden gestuit. Vrijheid wilde men; geen losbandigheid. De vrijheid moest voorgestaan worden; doch vermits de ware vrijheid, ten gevolge van het onzinnig voortrennen op de revolutiebaan, verloren geraakt was, behoorde men te blijven op het punt waar vrijheid met orde vereenigbaar is. In de bepaling van dit standpunt ging men naar willekeur te werk. - Dit kon niet anders. Er ontbrak hier een vast beginsel, naar aanleiding waarvan de lijn tusschen vreesachtigheid en overmoed zou worden getrokken. Waarom, indien men zoo ver ging, niet een weinig verder? waarom, zoo men terugkeerde, niet een weinig meer achteruit? Men was in tegenspraak, zoowel met het revolutionair beginsel waarvan men de waarheid, als met de reactionaire rigting waarvan men de noodzakelijkheid erkend had. De keus was eene zaak van convenientie, van behoefte, van belang; van omstandigheden, zonder ander rigtsnoer dan eigen meening, of, om den karakteristieken term te gebruiken, dan eigendunkelijkheid. Het Bewind dat aldus stilstand begeerde, stond tusschen hen die vooruit en hen die achteruit wilden, en aan wie het de namen van gevaarlijke vijanden van het Algemeen welzijn van ultra-revolutionair en contra-revolutionair gaf. - Natuurlijk: want het beweerde en waande zelf de ware revolutie-gezindheid te bezitten, met juistheid het Juste Milieu gevonden en die mate of dosis van vrijheidsdrank uitgereikt te hebben welke voor den kranken Staat nuttig en verdragelijk was. Zoodanig Bewind was door de omstandigheden krachtig. - Omdat er algemeene behoefte naar rust en orde, en afkeer van | |
[pagina 369]
| |
elk Schrikbewind was. Omdat er tusschen zijne vijanden onderlinge vijandschap was; zoodat het veeltijds tegen de helft zijner tegenstrevers de wederhelft tot ijverige bondgenooten had. Omdat het over de uitgestrekte hulpmiddelen kon beschikken, welke de revolutionaire centralisatie aan elk Gouvernement verleent. Dit Bewind was tevens door beginselloosheid zwak. Tegen redenering was het niet bestand. Alle partijen leverden tegen het status quo van zoodanig Gouvernement een beklag in, hetwelk in de rigting langs welke men tot dien stilstand geraakt was, een regtmatigen grond had. Het Bewind stond, niet enkel als reactionair, tegen de massa der revolutionairen, van de meest verschillende kleur; maar ook, als revolutionair, tegenover de massa der bevolking, wier behoefte aan betere vrijheden en regten, bij de verdrukking waaronder zij gebukt ging, ook revolutionaire vormen, ter eventuële herwinning van hetgeen zij verloren had, te baat nemen zou. Het Gouvernement had geen eigen steun dan in de revolutionaire nuance, waarvan het zelf de uitdrukking was; in de weinigen, naar wier schatting de grensscheiding tusschen te veel en te weinig met volkomen juistheid bepaald was. Elke vrijheid die in l'ordre légal werd opgenomen, was een wapen te meer om de Regering te bestrijden. Er kon tijdelijke verzoening en verstandhouding der vijandige rigtingen zijn om een gemeenschappelijken aanval te beproeven. - Aldus was er een voorwaar zonderlinge toestand. Men spaarde het Bewind; uit noodzaak, wanneer er dwang; uit behoefte, wanneer er gevaar was. Doch, hoe meer vrijheid en rust, hoe heftiger de wederzijdsche oppositie en hoe zorgelijker de toestand van het Gouvernement werd. Het Bewind had dus behoefte aan versterking; en, waar het zich enkel op willekeur kon beroepen, was er geen versterking dan in materiële kracht. Het was gedrongen zich boven alle beginselen te verheffen; elk middel ter verkrijging van zelfstandigheid en onafhankelijkheid te gebruiken; theoriën en volksdriften aan banden te leggen door alle maatregelen en kunstenarijen, waarvan de dwingelandij zich weet te bedienen: steun te zoeken in militaire magt, in het vleijen van eergierigheid en baatzucht, in | |
[pagina 370]
| |
het beurtelings believen van verschillende meeningen en gevoelens; in het telkens geweldiger verdrukken, naar mate ook de tegenstand, ten gevolge der verdrukking, telkens geweldiger wordt. Zoodanig is, op revolutionair terrein, het lot der Moderaten; meer dan allen, ter handhaving van hun gezag, geweldig en immoderaat te moeten zijn. Dit is zeer treffend uitgedrukt door de Bonald: ‘Dans toute révolution où il y a nécessairement deux partis, il s'en forme bientôt un troisième aux dépens des deux autres... Les deux partis extrêmes savent nettement ce qu'ils veulent; le parti moyen ne peut pas même le savoir, parceque l'opinion qu'il se fait, formée des deux autres, est nécessairement indécise, même quand ceux qui la professent, seraient des hommes décidés... C'est précisément à ce parti, qui se croit modéré, parcequ'il est mitoyen, qu'il n'est pas permis d'être modéré et de poser les armes, parcequ'il doit se défendre contre deux rivaux, dont chacun veut l'entrainer de son côté. Lorsqu'il est menacé, il est violent comme deux, parcequ'il est violent contre deux.’Ga naar voetnoot1 Alzoo wordt, door deze nécessité de position, wanneer men wel de Revolutie-leer en geenszins haar gansche ontwikkeling verlangt, de Reactie, in haar schroomelijkste gewelddadigheden, in zoo verre verschoonlijk en onmisbaar, als zij het eenige behoedmiddel is tegen de revolutionaire vrijheidskreet die van 1789 tot 1794 den boventoon had.
Ook de meest vlugtige blik op de geschiedenis van 1794 tot 1814, toont dat de onderscheidene wijzigingen van Gouvernement niet anders geweest zijn dan gestadige versterking van het gezag, waardoor de terugkomst van het Jacobinisme belet werd. Nemen wij eerst het vijftal jaren dat de Alleenheersching van Napoleon voorafging. - Daarin zien wij: de Conventie, totdat de nieuwe Constitutie begon te werken; het Directoire, totdat, in Oct. 1797, deze werking, door interventie der krijgsmagt, bijkans te niet ging; eindelijk datzelfde directoriaal Bewind, tot dat | |
[pagina 371]
| |
het op den 18e brumaire door een Veldheer en Dictator ter zijde gesteld werd.
De Conventie. - Lofwaardig was veel van hetgeen zij, na de verbreking van het juk der bloedgierige Comités, bedoeld en gedaan heeft. Booswichten werden gestraft; de Constitutie van 1793 onbruikbaar verklaard; de Club der Jacobijnen gesloten, vrijheid van drukpers verleend. Maar tevens werd het revolutionair Bewind gehandhaafd én tegen de voorstanders der ontwikkeling, die men voor anarchisten uitkreet, én tegen de voorstanders eener verdere reactie, die men als partisans de l'ancien régime in den haat poogde te brengen. Men wilde zich stellen ‘entre les deux partis, sans en favoriser aucun.’Ga naar voetnoot1 Met deze onpartijdigheid waren de partijen niet gediend. Van daar de opstand der Jacobijnen van 1 prairial (20 Mei 1795), waarbij het opgeruid gepeupel, in de Vergadering zelve gedrongen, na een der Representanten vermoord te hebben, aan de overigen de wet poogde te stellen. Van daar, aan den anderen kant, de opstand van 13 vendémiaire (5 Oct. 1795); waarbij een aanmerkelijk gedeelte van den Parijschen burgerstand, over de revolutionaire willekeur der Conventie geërgerd, naar de wapenen greep. - Het Bewind werd staande gehouden door militaire magt. De voorsteden, waarin het Jacobinisme zich jaren achtereen bij voorkeur had genesteld, werden met troepen overweldigd, en de stem der Parijzenaars die meer gematigdheid begeerden, door het kanon van Bonaparte ten behoeve der Conventie, tot zwijgen gebragt. In den zamenloop der omstandigheden lag de kracht van het Bewind. ‘La position dans laquelle se trouvait la France contribua beaucoup à cette victoire. On voulait, dans ce moment, une république sans gouvernement révolutionnaire, un régime modéré sans contre-révolution. La convention était une puissance médiatrice... Cette situation lui donna, autant que ses propres dangers, le courage de la résistance et la certitude de la victoire.’Ga naar voetnoot2 - Doch de grootheid van de zwarigheden en gevaren | |
[pagina 372]
| |
vereischte meer kracht. De veertien maanden waarin het bestaan der Conventie, na de eenheid en veêrkracht der Terreur, voortgeduurd had, waren geweest ‘la véritable époque de l'anarchie.’Ga naar voetnoot1 Dit moest ophouden. Wel verlangden zij die aan het bestuur waren, gematigd te zijn; maar zich de revolutionaire oppermagt te laten ontwringen, dit verlangden zij niet. ‘Les tyrans s'alarment, ils menacent de nouveau; ils veulent se reposer, ils veulent, pour cela même, conserver l'empire qui est leur refuge; ils prennent position sur la frontière du mal, ils s'y retranchent; ils s'entourent de canons et de troupes soldées, ils organisent une sorte de gouvernement métis avec une intention d'unité: c'est la troisième période de l'empire révolutionnaire; elle produisit le Directoire.’Ga naar voetnoot2 Nu dacht men, door regeling en versterking van het gezag, tevens, op de best mogelijke wijs, de vrijheid gewaarborgd te hebben. Vereeniging der magten in ééne Vergadering had naar despotisme geleid: nu zou voor de verdeeling der magt, door afscheiding der magten, worden gezorgd. Geen dictatuur meer; eene Constitutie; twee Kamers en een Uitvoerend Bewind. Het middel scheen doeltreffend; de bedoelingen der meesten die het bestuur in handen hadden, waren goed; hun ijver werd, in menig opzigt, door gunstige uitkomsten bekroond: ‘En six mois le directoire releva la France de sa déplorable situation.’Ga naar voetnoot3 Van waar dat desniettemin het woelen niet ophield? van waar dat het Directoire spoedig in zijne pogingen gedwarsboomd, in zijn invloed belemmerd, in zijn aanwezen bedreigd en aangerand werd? Omdat materiële welvaart geen voldoening geeft aan politieke inzigten en driften; omdat eenige orde en vrijheid geenszins degenen bevredigen kan, door wie met nadruk een ander soort van orde en een hooger graad van vrijheid begeerd wordt. Omdat voor de Terroristen de Constitutionele inrigting te hatelijker werd, naarmate zij om haar voortreffelijkheid of om haar verdragelijkheid, meer kans had eene bestendiging te worden van het- | |
[pagina 373]
| |
geen door hen als verderfelijk voor den Staat, en als onteerend voor de menschheid beschouwd werd; terwijl zij die eene minder revolutionaire Staatsregeling wenschten en aan wie de herinnering aan het oude Stamhuis dierbaar en levendig bleef, zich ijverig van de vrijheid van beraadslaging en drukpers, van de voorregten en waarborgen van l'ordre légal, ter begunstiging hunner inzigten, wisten te bedienen. De gisting der gemoederen werd door uitbarsting gevolgd. De radicale zamenzwering van Babeuf die steun bij het Volk zocht, werd, na bijeentrekking van le Camp de Grenelle onder de muren van Parijs, in het bloed der hoofdaanleggers gesmoord. Doch de militaire magt werd niet enkel tegen oproerige beweging; zij werd, ter instandhouding van het Bewind, ook tegen de regelmatige werking der Constitutionele vrijheid gebruikt. Door de verkiezingen, de Journalen, de vrijmoedige taal der Gedeputeerden, scheen de oppositie de meerderheid te zullen hebben; er was verdeeldheid in het Directoire zelf. De Revolutie liep gevaar. Geen nood! de Generaal Augereau werd door Bonaparte gezonden naar Parijs; en, nadat er eene genoegzame krijgsmagt binnengerukt was, werden de verkiezingen vernietigd, de Journalen verboden, de schrijvers en Gedeputeerden naar onbewoonbare streken in het doodelijk klimaat der West-Indische moerassen gedeporteerd; de Directeuren die verdacht waren, reddeden zich ter naauwernood met de vlucht; en de Revolutie van 18 fructidor (4 Sept. 1797) was het bewijs dat de toestel van Constitutie en Vergaderingen een schijn, en het Despotisme met de interventie der Janitzaren de eenige realiteit was. Dit bewijs was echter niet genoegzaam om, waar gelegenheid ter wederstreving scheen te zijn, nieuwe pogingen der tegenstanders te beletten. De verbittering moest met de willekeur stijgen. De vormen, geschonden, waren niet vernietigd. Andermaal trachtte men langs wettelijken weg het doel te bereiken. Het Directoire, eenmaal opgebeurd, had geen eigen kracht om zich met waardigheid staande te houden: Jacobijnen en Royalisten hieven het hoofd wederom op: er was onvermogen tegen binnenlandsche woeling en buitenlandschen vijand; vrees voor eene royalistische reactie of voor een Schrikbewind. Er werd een krachtiger arm vereischt. | |
[pagina 374]
| |
De magt moest worden geconcentreerd. Sedert het ophouden der crisis waarin de dolzinnigheid van het Jacobinisme zich geopenbaard had, was de bevolking door gestadige onrust geslingerd, ten gevolge der zwakheid van het Bewind. De slapheid der Conventie had regeringloosheid bewerkt: het Directoire, met de vrije werking van constitutionele instellingen, had enkel momentanele kracht aan momentaneel geweld te danken gehad: het Directoire, na het neutralizeren der Constitutie, was, omdat het geen genoegzame middelen van bedwang had, spoedig een speelbal der partijen geworden. Had het aan despotisme ontbroken? Neen, maar aan de veêrkracht van een Despoot. De 18e brumaire (9 Nov. 1799) was daar en Napoleon verscheen.
Men heeft de geschiedenis en lotgevallen van Napoleon uit zijne individualiteit; zijne magt uit talenten, zijne dwingelandij uit heerschzucht, zijne veroveringen uit eergierigheid, zijn val uit buitensporigheden en overmoed, verklaard. Ware de tijd mij niet ontschoten, ik zou zonder de betrekkelijke waarheid dezer opmerkingen te betwisten, mij gaarne bezig gehouden hebben met het betoog dat het lot en de handelwijs van Napoleon met den gewijzigden invloed der revolutionaire theorie in verband is; dat, even als Robespierre ten aanzien eener tegenovergestelde overtuiging, ook hij in de onvoorwaardelijke overgave aan het reactionair beginsel consequent was; en dat de invloed der Revolutieleer de hoofdoorzaak van zijn magt en geweld en roemzucht en ondergang geweest is. Ik begeer niets af te dingen op de bekwaamheden van den man die een tijd lang aan Europa de wet gaf; op de onverzettelijkheid van zijn wil, en op de verwonderenswaardigheid van zijn militair en organizerend genie. Doch ik beweer dat de spoedige aanwas en de uitgestrektheid zijner magt het gevolg was, meer nog van omstandigheden dan van talenten; minder het werk van den persoon zelven dan van de reactionaire behoefte welke zich van hem bediend, van de reactionaire kracht die zich in hem geconcentreerd heeft. Algemeen was, na zooveel onrust en verwarring, het smachten naar orde en rust. Allen kwamen tot hem. Bij de | |
[pagina 375]
| |
onmogelijkheid om zelf te overwinnen, verlangde iedereen zijne hulp om de overigen te bedwingen. Elke factie wilde hem tijdelijk voor meester en beschermer, om alzoo van het meesterschap eener tegenovergestelde faktie bevrijd of daartegen gewaarborgd te zijn. Een nieuw bestuur was welkom, uit vrees voor erger, en omdat het als eene transitie tot betere dingen aangemerkt werd. Het gezag niet alleen, maar een bijkans onbeperkt gezag werd hem als ware 't in handen gelegd. Frankrijk wilde veêrkracht in het beheer. Oppositie was impopulair. Men was minder voor het verlies der vrijheid dan voor de verstoring der orde beducht. Daarbij was, nog op andere wijs, ten gevolge der Omwenteling, de hoogste magt de eenige magt. De Staat bestond, met vernietiging van alle zelfstandigheid van intermediaire ligchamen, uit weerlooze individuën; vrije beschikking over alles was bij het Bewind en dus nu bij den eenigen waren bewindhebber; en er was een overvloed van revolutionaire wetten en antecedenten, waarin de jurisprudentie der willekeur bevestiging vond.
Als van zelve rijst hier de vraag op: zoo men zich aldus vrijwillig aan Napoleon onderwierp, wat behoefde hij een dwingeland te zijn? Dit was, noch eigen verkiezing, noch nutteloos ontrooven van hetgeen uit vrije beweging aangeboden werd. Geweld was of werd, ook voor hem die met toejuiching bijkans van allen het roer van Staat in zijn ijzeren vuist geklemd had, eene voorwaarde van zelfbehoud. De partijen in welke de Staat verdeeld was, hijgend naar verademing van den langdurigen strijd, waren bereid geweest zich tijdelijke willekeur, te getroosten, omdat ze als tijdelijk aangemerkt werd. Zij waren niet onwillig geweest zich te buigen; maar wat buigt, breekt niet; houdt stand, en rigt zich, als de nood voorbij is, weder op. Zij vingen dus aan zich op nieuw te vertoonen, zoodra de vrees voor erger begon te wijken; zoodra het bleek dat Napoleon niet gezind was den weg voor anderen te banen; zoodra, door de bestendiging van het Consulaat en meer nog bij de oprigting van het Keizerrijk, de oorlogsman, van wien zij zich zoo gaarne als een hefboom, elk voor zijn | |
[pagina 376]
| |
eigen systema, zouden bediend hebben, een heerscher in eigen kracht en dien ten gevolge een beletsel, ja zelfs, naar de illusiën welke de opgewondenheid zich maakt, het eenige beletsel hunner wenschen en uitzigten werd. De aanhang der Koningsgezinden maakte van zamenzweringen gebruik en vond ondersteuning in gevoelens waarmede een aanmerkelijk deel der Natie nog bezield werd. De partij der revolutionaire vrijheidsgezinden beriep zich op theoriën voor welke de geestdrift, door overmaat van jammeren wel bekoeld, maar geenszins te niet gedaan was. Tegen vrije redenering, naar zoodanige premissen, zou Napoleon, even als Lodewijk XVI, even als de Conventie, even als het Directoire, magteloos zijn. Voorwaar het was geene ligte taak zich staande te houden. De een wilde een Constitutioneel Bewind als in 1791; de ander Jacobijnsche losbandigheid; een derde terugroeping der verdrevene Dynastie; en elke meening vond kracht, óf in het fanatisme voor leerstellingen, óf in de sympathiën der Natie, óf in de behoefte naar ware vrijheid welke met revolutionaire vrijheid verward werd. De magt van Napoleon, eerst gewenscht en dierbaar voor allen, moest weldra aan allen hatelijk zijn. De vijandschap moest, naarmate het gezag meer in zijn persoon geconcentreerd was, eene persoonlijke vijandschap worden, en, waar andere middelen te kort schoten, de hoop worden gevestigd op de afschuwelijke aanwending van de machine infernale of van een moordenaarsdolk. Wat moest Napoleon verrigten? de Bourbons terugroepen? La Martine heeft er fraai over gezongenGa naar voetnoot1; maar niet bedacht dat, in den toenmaligen toestand, hij geenszins in de mogelijkheid was het gezag, door eigen afstand, in de handen van de Bourbons over te brengen. - Had hij welligt, met wijziging der vor- | |
[pagina 377]
| |
men, naar de echte beginsels van het voormalige Staatsregt eene wezenlijke Monarchie kunnen stichten? Dit was de meening en de dringende uitnoodiging van den scherpzinnigen politicus dien hij twaalf jaren tot een onbekenden en vrijmoedigen en indrukmakenden raadgever gehad heeft, van FiévéeGa naar voetnoot1; en de toetsing van zoodanig voorstel is een der punten waarvoor ik uwe aandacht meer bepaaldelijk ingeroepen zou hebben. Ik zeg er nu alleen dit van; dat mij de verwezenlijking reeds hierom onmogelijk schijnt, vermits Napoleon zich, ter rigtige uitvoering van het plan, van de beslommeringen der Regering had moeten ontslaan, om vooraf, onder de leiding van Fiévée of van eenigen anderen voorstander der waarlijk anti-revolutionaire begrippen, met vrucht een voorbereidend onderwijs te genieten. Maar, indien de gewijzigde voortzetting van den historischen Staat, evenmin onder eene uit de Revolutie ontsprotene Legitimiteit als onder het aloude Vorstenhuis mogelijk was, wat bleef er dan over? Wel, zegt de menigte der Staatslieden van de liberaal-constitutionele school; wat hem overbleef? hulde te doen aan de begrippen van vrijheid; de regering in te rigten naar de Constitutie; waarheid en leven te brengen en te houden in de Staatsligchamen die het tegenwigt van zijn gezag behoorden te vormen; de belemmeringen der vrijheid van drukpers te doen ophouden; zich onder de wet, in plaats van boven de wet stellen. Schoone ontwerpen inderdaad; en waar zou het alles op uitgeloopen hebben? op losmaking van het gedrocht dat hij zoo even, met toejuiching van gansch Frankrijk, aan ketenen gelegd had. Zijne weigering om in zoodanige ontwerpen te treden was gegrond op de uitspraak zoowel van de ervaring als van het gezond verstand. Ik veroorloof mij u ééne enkele citatie voor te leggen, waar de scherpheid van zijn blik in den wezenlijken toestand voordeelig met de verblinding dergenen die nog steeds in den liberalen dampkring zweefden, contras- | |
[pagina 378]
| |
teert. De vrije drukpers, dan zou het Vaderland gered zijn! ‘Ce sont les hommes de 1791 qui veulent revenir, Roederer, Mounier et autres. On composerait les grands corps de tous ces hommes, de Lafayette, de Latour-Maubourg. Eh bien! ces deux-là m'ont écrit, au sujet du consulat à vie, qu'ils disaient oui, à condition que la liberté de la presse serait rétablie. Jugez maintenant ce qu'on peut espérer de ces hommes qui sont toujours à cheval de leur métaphysique de 1789. La liberté de la presse! je n'aurais qu'à la rétablir, j'aurais de suite trente journaux royalistes et quelques journaux jacobins. Il me faudrait gouverner encore avec une minorité, une faction, et recommencer la révolution, tandis que tous mes efforts ont tendu à gouverner avec la nation.’Ga naar voetnoot1 Maar, gelijk in dit, zoo droeg in elk opzigt, de Staatkunde van Napoleon het merk der reactionaire eigenaardigheid van zijn Bewind. Het was, op zijn standpunt, natuurlijk en noodwendig dat hij een afkeer van de ideologie had; dat hij de Vergaderingen, bestemd om hem te bedwingen, tot slaafsche gehoorzaamheid dwong; elke instelling tot een lijdelijk werktuig van zijn eigen wil, elke in naam vrij geblevene stem tot een weêrklank van zijn eigen toonen herschiep; dat hij, zooveel mogelijk, openbaarheid van discussie, hetzij in bijeenkomsten, hetzij in geschriften, belette; dat hij geen enkel middel, noch de policie, noch de conscriptie, noch de centralisatie, noch zelfs de hulp der Godsdienst ongebruikt liet om de meest volledige Autocratie te vestigen en te versterken. Deze Autocratie, deze gecomprimeerde Republiek, welke, ofschoon onder eenhoofdig Bewind, geenerlei gelijkheid met eene wezenlijke Monarchie had; deze Dictatuur; dit zamenvloeijen van alle magten onder één Despoot, was het onvermijdelijk gevolg der Revolutie-leer; was haar toepassing, zoo als die uit hoofde der omstandigheden vereischt werd. Niemand heeft zich meer dan Napoleon op de Volkssouvereiniteit beroepen. Ik bepaal mij, kortheidshalve, bij de plegtige afkondiging in den Moniteur: ‘le premier représentant de la Nation, c'est l'Empereur; car tout | |
[pagina 379]
| |
pouvoir vient de Dieu et de la Nation,’Ga naar voetnoot1 en bij de vertrouwelijke aanbeveling om, in het redigeren van het Decreet over de willekeurige opsluiting in Staatsgevangenissen, indien ik het dus uitdrukken mag, deze bittere kost met een smakelijke saus van liberale denkbeelden te overgieten: ‘Il faut deux pages de considérans qui contiendront des idées libérales.’Ga naar voetnoot2 Men heeft dergelijke zorg en omzigtigheid als veinzerij en bijkans als derisie beschouwd. Zeer ten onregte. Zoodanig beroep was opregt: hierin toch lag de oorsprong zijner kracht. Zoodanig beroep was regtmatig en juist. Het Volk was Souverein; maar de Keizer was de eerste Representant van het Souvereine Volk; op hem was het alvermogen, dat in den boezem der Natie berust, door den volkswil overgedragen. Hij was in het bezit hiervan, met hetzelfde regt als de gansche successie der Revolutionaire Gouvernementen welke hem voorafgegaan was; met meer regt, omdat, ten gevolge der vroegere verwarring en ellende, de onmisbaarheid van een eenhoofdig bewind aan het licht gekomen was. Derhalve heeft de tyrannij van Napoleon, als voortbrengsel der Revolutie-leer, niets dat ons kan bevreemden; niets dat hem, wanneer we de leer goedkeuren, kan worden ten kwade geduid. Die dwang was noodig, om de hernieuwing van gruwelen te vermijden; om de rust te handhaven; en zelfs om het uitzigt op latere verwezenlijking der revolutie-begrippen te behouden. Het Algemeene welzijn bestond nu in het ten onder brengen en houden der partijen, ten behoeve van orde en rust. Al wat hiertoe vereischt werd, was billijk, regtmatig, prijzenswaardig; enkel naar de wet der noodzakelijkheid moest uitspraak worden gedaan; en het al dan niet aanwezig zijn dezer noodzakelijkheid, hing van het individueel gevoelen van den geweldhebber af.
Niet enkel als magthebber, niet enkel als tyran, ook als veroveraar was Napoleon een kind der Revolutie. Hij werd door eene onverzadelijke eergierigheid, welke door iedere overwinning tot dubbele begeerlijkheid geprikkeld werd, verteerd. Het zij zoo; | |
[pagina 380]
| |
het is zoo: maar tevens is het onbetwistbaar dat hij door den aard zelven der hem toevertrouwde magt, ook tegen wil en dank, tot oorlogen en veroveren gedwongen en als ware 't voortgezweept zou geweest zijn. Om de innerlijke rust te handhaven was er geweld noodig; om het geweld dragelijk te maken werd oorlogvoeren vereischt. De ketenen moesten met lauweren worden bedekt. Ik bepaal mij ter verduidelijking mijner gedachte, bij ééne aanhaling uit Mme de Stael: ‘Bonaparte avait besoin de la guerre pour établir et conserver le pouvoir absolu. Une grande nation n'aurait pas supporté le poids monotone et avilissant du despotisme, si la gloire militaire n'avait pas sans cesse animé ou relevé l'esprit public. Les avancemens continuels dans les divers grades, auxquels toutes les classes de la nation pouvaient participer, rendaient la conscription moins pénible aux habitans de la campagne. L'intérêt continuel des victoires tenait lieu de tous les autres; l'ambition était le principe actif du gouvernement dans ses moindres ramifications; titres, argent, puissance, Bonaparte donnait tout aux Français à la place de la liberté. Mais, pour être en état de leur dispenser ces dédommagemens funestes, il ne fallait pas moins que l'Europe à dévorer.’Ga naar voetnoot1 Naarmate dit ook in andere Landen ingezien werd; naarmate men begreep dat op het tooneel van het volkerenregt de fabel van Polyfeem gespeeld werd en dat het grootste voorregt bestaan zou in het laatst van alle verslonden te worden, kon Europa niet gezind zijn zich naar de begeerlijkheid der Revolutie te voegen. De uitbreiding van den aanval moest dus uitbreiding van tegenstand ten gevolge hebben; oorlog telkens op uitgestrekter schaal verpligtte den Keizer tot vermeerdering der lasten welke, in manschappen en geld, aan de rampzalige bevolking opgelegd werden. De behoefte werd verdubbeld, naarmate het Land uitgeput werd. Teleurstelling en misnoegen maakten verzwaring van het juk noodig, en door die verzwaring werd de ingenomenheid met revolutionaire vrijheidstheoriën wederom levendig gemaakt. Men zoekt de reden van Napoleons val in den krijg van het Schierei- | |
[pagina 381]
| |
land, in het Continentaal systema, in den oorlog tegen Rusland; en het is blijkbaar dat zijne handelwijs gedurig meer onvoorzigtig, onregtvaardig, en ik zou bijna zeggen, onzinnig geweest is; doch wij moeten tot de oorzaak dezer handelwijs opklimmen; wij moeten bedenken dat, gelijk voor het Comité de Salut Public de gestadige werking der guillottine, evenzoo de gestadige schittering van het oorlogszwaard de levensvoorwaarde van dit nieuwe soort van Schrikbewind was; dat Napoleon gedoemd was om vooruit te streven langs den weg waardoor hij naar den afgrond geleid werd: dat hij niet vermogt de toepassing der spreuk te ontwijken: ‘Tolluntur in altum, ut lapsu graviore ruant.’ Door het revolutionaire zijner positie vroeger alvermogend geworden, werd hij nu magteloos gemaakt; omdat hij zich, als Autocraat, in de plaats van het Volk gesteld had; omdat er tusschen hem en de bevolking geen band dan dienst- en schatpligtigheid bestond; omdat de duurzaamheid van dien band van de bestendigheid zijner zegepralen afhankelijk was; omdat hij tegenover de Natie en den vijand, als de gehate vertegenwoordiger van tyranny en overheersching, geïsoleerd stond. Met hem moest ook de Reactie, in het midden van haar loopbaan, bezwijken. Een stelsel van willekeur en verovering, in het belang der orde, moest, even als het stelsel van moord en verdelging, in het belang der vrijheid, om de onuitvoerlijkheid der gevolgtrekkingen worden ter zijde gelegd. - De val van den Geweldenaar was de verbreking van het reactionair geweld; en met het aanlichten van een nieuw Tijdperk was de opkomst der vrijheidsleer en de begeerte om andermaal de verwezenlijking van haar voorschriften te beproeven, wederom daar. - Verleent mij ook voor deze periode uwe belangstellende aandacht, terwijl ik mij, bij de zeer vlugtige beschouwing, op verdubbelde beknoptheid bevlijtigen zal.
Hernieuwde proefneming is het begin, hernieuwde teleurstelling het kort begrip en vooral ook het einde van dit vijftienjarig Tijdperk geweest. Van waar dit? Mij dunkt, het antwoord is | |
[pagina 382]
| |
eenvoudig: omdat men, voortgaande op den vorigen weg, tot soortgelijke uitkomsten geraakt is. De jaren 1813 tot 1815 waren een treffend oogenblik in de geschiedenis der Volken. Met den haat tegen Napoleon was (ten gevolge van leed, strijd, en uitredding) eene wezenlijke geestdrift voor de zaak van God, van Vaderland, en van vrijheid ontwaakt. Zoo wel uit dien hoofde als om het wegvallen van beletselen die in den omwentelingstorm met wortel en tak uitgeroeid waren, was het tijdstip voor eene wezenlijke Restauratie uitermate geschikt. Ik vermeet mij niet in weinige woorden de grondlijnen van zoodanigen wederopbouw met eenige volledigheid te trekken. Alleen geloof ik, als eerste voorwaarde, te mogen noemen afzwering van het revolutie-beginsel en onderwerping aan eene hoogere dan menschelijke wet; dit zou als van zelf ten gevolg gehad hebben de bevestiging van het gezag, en de eerbiediging der verkregene regten van vroegeren en van lateren tijd. Maar de anti-revolutionaire beginselen werden bij voortduring door de magthebbers en schriftgeleerden en wijzen der eeuw als ongerijmd en verderfelijk beschouwd. Napoleon was, zeide men, stichter van zooveel onheil geworden, omdat hij de leer welke hem ten zetel verheven had, miskend, omdat de ondankbare zoon de moeder vermoord had. Napoleon was, gelijk Robespierre, een man des bloeds en des gewelds; doch de Vrijheid was te dierbaarder om de menigvuldige ellende welke op het misbruiken van haar naam en op het beletten van haar werking was gevolgd. Waarom had de Revolutie, ondanks de voortreffelijkheid van haar wezen een droevigen afloop gehad? Omdat zij, naar den een of naar den anderen kant, buiten de alleen juiste en heilzame perken gegaan was. Zij had, door het oude te verachten, haar Staatsgebouw van grondslagen beroofd; het Jacobinisme, door geen orde, het Bonapartisme, door geen vrijheid te willen, had beurtelings vrijheid en orde hatelijk gemaakt. Men was beurtelings in tegenovergestelde uitersten gevallen. De ervaring wees nu, tusschen deze droevige bijpaden, een beteren weg. Vereeniging van vrijheid en orde, te lang gescheiden, zou door de vereeniging van gewijzigde instellingen uit vroe- | |
[pagina 383]
| |
geren met de meerdere verlichting van lateren tijd worden bewerkt. Er zou voortzetting zijn van het wezen; wijziging enkel in den vorm. Aldus bleef het beginsel in eer. Het centralizerend beheer, waarmede men over de inrigting van den Staat en over de belangen, regten en vrijheden naar goedvinden beschikt, werd als de meest kostbare vrucht der Omwenteling bewaard. De eenige vraag was bij wie het pouvoir constituant berustte; door wie de Staatsmachine, met haar ingewikkeld raderwerk en onweêrstaanbare drijfveeren zou worden bestuurd; wie een gezag in handen zou hebben, waardoor, ten allen tijde, het eigenlijke Vaderland onder de willekeurige beschikking van den revolutionairen Staat gebragt en de eigenlijke Natie aan banden gelegd wordt. Dit moest, onder welke vormen ook, ten gevolge hebben dat bij voortduring de ware met de valsche vrijheid, een eigendunkelijk ordre légal met de historische Legitimiteit, en in elk opzigt de schijn met het wezen verward werd. De Omwenteling werd voortgezet onder Monarchale firma. Aan de Vorsten werd, volkomen in den geest der filozofische theorie over het wezen van den Staat, de bevoegdheid toegekend, om het geheele historisch aanzijn der Natie in den vorm die hun (met of zonder raadslieden of Notabelen of zoogenaamde Volksrepresentanten) goed dacht, te brengen, en, waar het noodig wezen mogt, te wringen. De vrijheidszin der Volken werd met het representatief systema gepaaid, aan de herinneringen, zoo gezegd werd, der voormalige Stenden en aan de voortreffelijke Staatsregeling van Groot-Brittanje ontleend; doch waarin het geheele zamenstel der vrijheden, gelijk dit op natuur en geschiedenis steunt, onder eene vertooning van politieke regten opgelost en, duidelijkheidshalve mag ik mij van deze meest gepaste uitdrukking bedienen, geëscamoteerd werd. De vermeende wijziging had dus, ook in dit opzigt, luttel te beduiden. Constitutionele kamers, ook waar zij met historische benamingen werden versierd, waren de voorzetting van de revolutionaire Vergaderingen die sedert 1789 hadden bestaan. In het middenpunt van den Staat zou, door de welberekende werking van verschil- | |
[pagina 384]
| |
lende Magten, een heilrijk evenwigt zijn; doch men voorzag niet, wat evenwel, na zooveel ondervinding te voorzien was, dat dit evenwigt, na eenigen tijd met slingeringen en botsingen te zijn bewaard, noodwendig verbroken zou worden; dat er dan op nieuw geweld en verdrukking, in naam, óf der vrijheid, óf der openbare rust en veiligheid, wederkeeren zou. Door de wijs zelve waarop de Staat georganiseerd werd, zou men, even gelijk te voren, in het alternatief geraken van losbandigheid of willekeur, van ontwikkeling of reactie; door het voortdurend belijden van de Revolutie-leer zou men wederom geen andere keus hebben dan tusschen de tweeërlei rigting, waarvan de eene door Rousseau en de revolutionairen, tot en met Robespierre, de andere door Rousseau en de reactionairen, tot en met Napoleon, gepredikt en gevolgd was; en, in het besef dezer treurige onontwijkbaarheid kon toen reeds, met toepassing op elk Land dat men met soortgelijke Constitutie begiftigd had, worden gezegd: ‘il était démontré que la restauration n'avait plus que deux alternatives devant elle: le triomphe complet de l'école démocratique, qui fesait aboutir la Charte à la souveraineté parlementaire, ce que nous avons vu en 1830, ou la réaction violente de l'école despotique, qui opposerait l'arbitraire à l'anarchie, la tyrannie à la licence, la force brutale au désordre, ce que nous voyons depuis 1830.’Ga naar voetnoot1 Zoodanig was het einde van hetgeen, om de gezindheid der Europesche Volken in 1813, een zoo gunstig begin scheen te hebben. Zoodanig was, onder aankweeking van politieke kunst, de vrucht van veelbelovende bloesem. Zoodanig, indien men het woord reges van allen wier invloed op wetenschap en praktijk veelvermogend geweest is, verstaat; zoodanig was ook nu de verwezenlijking van het gezegde: ‘Quidquid delirant Reges, plectuntur Achivi.’ - De geschiedenis van Frankrijk tijdens de Restauratie is niet anders dan de gestadige zelfverdediging van het Gouvernement tegen de gevolgen der theorie die het zelf ten grondslage van zijn bewind gelegd had. De liberale denkbeelden waren eene flaauwe copie der Jacobijn- | |
[pagina 385]
| |
sche begrippen: er was identiteit van beginsel en strekking. De Monarchie volgens het Charter was de voortzetting van het revolutionair Gemeenebest, onder eenhoofdig Bewind. Het onderscheid, naar liberale berekening, was dat men, voor een slechten, een goeden Napoleon zou hebben; een Vorst, voor een tyran. Doch men vergat dat, op revolutionairen bodem, ook de wettige Vorst een onweêrstaanbaar dwingeland of een onbeduidend ambtenaar wordt; dat hij ten laatste Autocraat of slaaf en slagtoffer is. Geen namen of redeneringen, geen concessiën of overleg zou bestand wezen tegen het beginsel dat, terwijl men, zoo het heette, met restaureren bezig geweest was, den boventoon gevoerd en waaraan men zelf hulde gebragt had. Eenigen tijd zou er verademing kunnen zijn; omdat het Liberalisme de tusschenkomst der Mogendheden vreesde en door Napoleon tot onderwerping gefatsoeneerd was. Natuurlijk echter dat de kiem, geworpen in eigenaardigen grond, ontkiemen en uitbotten en opgroeijen en vrucht dragen zou. De strijd was onvermijdelijk tusschen de uitlegkunde van het Charter, naar monarchalen vorm of naar radicalen eisch. De theoriën traden van lieverlede op den voorgrond, welke men, met kunstig overleg, naar den achtergrond geschoven had. Het dusgenaamd Vorstelijk octrooi werd een bilateraal contract, of een eenvoudige lastbrief. Vruchteloos werd een stelsel van bascule, of van intrigue en bevordering van materiële belangen, beproefd. De Koning, als hoofd van een revolutionair Bewind, was van de Koningsgezinden en van de Natie gescheiden; stond, wanneer de opinie zich tegen hem verhief, alleen; werd in telkens engeren kring gedreven naar het punt waar de noodlottige keus tusschen lijdelijke overgave en materieel geweld overig was. - De strijd werd ten nadeele van Karel X beslist, en de Revolutie van 1830 was de doorhakking van den onoplosbaren knoop dien men in 1813 gelegd had.
Ik geloof, na deze algemeene toelichting, te kunnen volstaan met weinige woorden omtrent de redenen waaruit doorgaans de loop en de afloop der Restauratie verklaard wordt. De wankelbaarheid en de val van het Bewind was, zegt men, het gevolg | |
[pagina 386]
| |
enkel van de dwaze Staatkunde der Bourbons; die impopulair waren, die aan de Franschen door de vreemde Mogendheden opgedrongen zijn, die niets vergeten en niets geleerd hadden, die steeds eene anti-liberale politiek hebben gevolgd, wier bestuur voor de welvaart en vrijheid nadeelig geweest is, en die ten laatste door geweld en meineed hun eigen ondergang bewerkt hebben. Geen enkele dezer assertiën komt met de waarheid overeen. De herstelling van het aloude Stamhuis moge bij hen wier zaak, door belangen en meeningen en ook door wanbedrijven, met de zaak der Revolutie eenzelvig geworden was, mistrouwen en misnoegen gewekt hebben, zij was geenszins impopulair, maar veeleer gewenscht bij de massa van het Volk. De Mogendheden hebben althans niet ten gunste der wettige Dynastie partijdigheid betoond. De Bourbons hebben de les van vergeven en vergeten zoo beoefend dat zij de belangen van Huis en Rijk onder den invloed der hun vijandige Revolutionairen hebben gebragt. De Staatkunde van Lodewijk XVIII is steeds liberaal geweest, én in de uitgifte van het Charter, waarbij een Staat à la Montesquieu gebouwd werd; én in de beruchte Ordonnantie, waarbij de kamer van 1815, om haar bestrijding der centralisatie met den aankleve van dien, ontbonden en de wederverkiezing, door verandering der kieswet, onmogelijk gemaakt werd; én in de handhaving, zoo lang mogelijk, van het Ministerie Decazes, hetwelk dezen maatregel aangeraden en doorgedreven had. De Staatkunde van Karel X en het beheer van Villèle, ofschoon van de vorige denk- en handelwijs in menig opzigt verschillend, hebben geen beginselen van waarlijk anti-revolutionairen aard ten grondslage gehad. Ik vraag niet naar hetgeen zij zouden gewenscht, maar naar hetgeen zij verrigt hebben; en dan blijkt het dat ook zij, binnen den kring der revolutionaire instellingen beperkt, zich van liberale middelen en maatregelen, bij ontstentenis van betere kracht, bediend hebben. Nooit heeft Frankrijk, sedert 1789, in gelijke mate als onder de Restauratie, het genot van materiële welvaart en van wezenlijke vrijheid in spreken, en schrijven, en handelen gehad. En, wat den meineed van Karel X betreft, de Ordonnantiën, gedwongen toepassing van Art. 14 van het Charter, kwamen | |
[pagina 387]
| |
bovendien volkomen overeen met de liberale theoriën, gelijk zij vroeger onder liberale Ministeriën in werking waren gebragt; zoodat zij, al was er geen Art. 14 geweest, tot dezelfde categorie als le 18 fructidor en le 18 brumaire en als alle de Coups d'état en wijzigingen van het revolutionair Gouvernement sedert 1789, zouden hebben behoord. Ik zou gaarne elk dezer belangrijke punten opzettelijk behandeld hebben; om te toonen dat de Revolutionairen, van den beginne af, er op uit zijn geweest om, door ontwikkeling van den revolutionairen kiem die in het Charter gelegd was, eene nieuwe omwenteling te bewerken. Ik zou daarbij gebruik gemaakt hebben van de toelichting dezer zamenzwering door de gulle belijdenissen van hen die, met betuiging van liefde voor het Charter, eene vijftienjarige comedie hebben gespeeld. Maar ook dit gedeelte van mijn arbeid moet onafgedaan blijven. Intusschen van het aangegeven standpunt is zoodanig betoog niet onmisbaar; want, al mogt de juistheid van sommige dezer beschouwingen over personen en gebeurtenissen in twijfel worden getrokken; al zou bijv. aan de meest overdrevene en lasterlijke berigten omtrent de begunstiging der Roomsche Geestelijkheid en der Jezuïten onvoorwaardelijk geloof worden gehecht, dan zal men voorzeker geregtigd zijn om de verkeerde inzigten en handelingen van het Bewind als ondergeschikte oorzaken te beschouwen; doch geenszins om te vergeten dat de Bourbons, door revolutie-begrippen, even als elk Gouvernement dat aan het hunne voorafgegaan was, in een toestand zich bevonden waarin de handhaving van onmisbaar gezag met vrijzinnige naleving van de Staatsregeling onmogelijk was.
Laat mij van de weinige oogenblikken die nog overig zijn, gebruik maken om, met een enkelen trek, op den aard en de uitkomsten der Revolutie van 1830 te wijzen. Ik betwist niet, veeleer beweer ik, dat bij de drijvers, in zekere mate, opregtheid en goede trouw was. Zij wisten niet dat het Liberalisme de vrijheid vernietigt: zij meenden dat vrijheid het natuurlijk gevolg is | |
[pagina 388]
| |
van liberale begrippen: zij waren onvatbaar voor het betoog dat juist de vasthouding aan hunne leerstellingen ook thans de verwezenlijking hunner wenschen belet had: zij waren gedrongen ook nu in bijkomstige omstandigheden de oorzaak hunner teleurstelling te zoeken; in het anti-revolutionair karakter eener Dynastie welke wegens de aloudheid van haar gezag en erfregt, ondanks haar betuigingen en daden, de geschiktheid evenmin als de gezindheid scheen te hebben om zich naar de leer van volksgezag en volkskeus met volkomen lijdelijkheid te voegen. Het geloof aan de theorie, na zoo vele slagen der ervaring verduurd te hebhebben, hield wederom stand. De schuld lag, eerst bij Robespierre, toen bij Napoleon, de schuld lag nu bij de Bourbons. Hun verdrijving was het middel en de voorwaarde om een echt liberaal Gouvernement te verkrijgen. De langgedreigde slag werd geslagen, toen, door de uitvaardiging der Ordonnantiën, de gelegenheid daar was. - De eenige bewerker van het kwaad werd over de grenzen gebragt; doch op welke wijs stond men nu gereed om, verlost van de Bourbons, het heil der Fransche Natiete bewerken? Terstond was de verdere ontwikkeling der revolutie-begrippen aan de orde van den dag. Maar gelijktijdig was ook de weêrslag der ontwikkeling, de Reactie, wederom daar. Velen meenden dat men, in de uitgelatenheid van het oogenblik, reeds te ver gegaan was; zeer velen dat men althans niet verder behoorde te gaan. Bij het onmiddelijk te voorschijn treden van allerlei denkbeelden, wenschen, en eischen, was te Parijs, van waar de impulsie uitging, de ontsteltenis bij den vermogenden middenstand algemeen. De hoofdgedachte was hoe men, door behendig overleg, het duizendvoudig monster weder leggen zou aan den band dien men onvoorzigtig losgemaakt had. De zege der ontwikkeling, in het laatst van Julij, werd in de eerste dagen van Augustus, door de zege der Reactie gevolgd. De voorstanders van teruggang en beperking waren geenszins verstoken van gronden om hunne zaak te verdedigen met schijn van waardigheid en regt. Immers, beweerden zij, was handhaving van het Charter tegen de Bourbons de algemeene leus en begeerte, het groote en eenige denkbeeld der Revolutie geweest. Nu was er eene Dynastie welke men voor revolutie- | |
[pagina 389]
| |
gezind hield; een Charter, ontdaan van al wat men somwijlen als te monarchaal afgekeurd had. Niets meer kon worden verlangd; want, zoo alleen de onhandigheid en onwil der Bourbons den wenschelijken voortgang der revolutionaire denkbeelden gestuit had, de bekwame en liberale Hertog van Orleans was het algemeen vertrouwen waard; zoo het Charter reeds in de uitgave van 1814, behoudens getrouwe ten uitvoerlegging, als een palladium der vrijheid geroemd was, deze Editie althans, door de revolutionaire kritiek gezuiverd, kon als een waarborg ex superabundanti worden beschouwd. Nu eerst, nu eindelijk, zou in Frankrijk het toppunt van vrijheid en geluk bereikt worden. - Dit was de belofte; gij weet hoe zij vervuld is. Onder overvloed van vrijheidlievende betuiging is er weldra geweest willekeur, verplettering van al wat tegenstand bood; een schaamteloos ter zijde stellen van alle beginselen; een cynisme des apostasies, waarvan tot dus ver, in die mate, geen voorbeeld geweest was. De burgerkoning werd hoofd van een Parlementair Gouvernement, sterk door de ondersteuning van den burgerstand, van de Nationale Garde en van de militaire magt; er ontstond eene theorie van l'ordre légal et constitutionnel, ten gevolge waarvan de Regering, door geenerlei bedenking van algemeene vrijheid belemmerd, wetten en besluiten en de gansche kracht van revolutionair alvermogen en autocratie voor de instandhouding van gezag en de ten onderbrenging van tegenstand gebruikt heeft. Zoo is het gegaan met le Roi citoyen, la Charte vérité en la Monarchie entourée d'institutions républicaines. Louis-Philippe, door wien men van de vermeende tyrannij van Karel X zou worden bevrijd, deed, wat in de geschiedenis der Koningen van Juda, Rehabeam gezegd had: ‘mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt; maar ik zal boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geeselen gekastijd; maar ik zal u met scorpioenen kastijden: mijn kleinste vinger zal dikker dan mijns vaders lendenen zijn.’ Hij zette de regering van Karel X voort, met de energie waarvan bij zijn voorganger geen schaduw geweest was; hij verrigtte nu inderdaad datgene wat men aan dien voorganger ten onregte te laste gelegd | |
[pagina 390]
| |
had. Berryer mogt in 1832, bij het gelukwenschen der Vergadering aan den Koning wegens het dempen van den Parijschen opstand, alleen onbewegelijk blijvende zitten, aan een ambtgenoot die hem schimpend vroeg, ‘et vous que faites vous?’ te gemoet voeren: ‘j'écris à Charles X que ses Ordonnances sont exécutées.’ - Geen wonder dat zoodanig contrast van belofte en gedrag, van woord en daad, de verontwaardiging verwekte die zich, gedurende de eerste jaren in telkens vernieuwde pogingen tot omverwerping van het reactionaire Bewind en tot vermoording van een Koning, aan wien trouweloosheid te laste gelegd werd, geopenbaard heeft. Billijk is de verontwaardiging over opstand en moord; namelijk wanneer men niet zelf het bewind voert krachtens beginselen die den opstand tot de meest heilige der pligten en het neêrvellen van den dwingeland tot de meest roemvolle daad van zelfopoffering gemaakt hebben. Wanneer wij de Republikeinen na 1830 met onverschrikbaarheid den dood zien te gemoet gaan, ter handhaving van begrippen die hunne tegenstanders, zoolang het voordeelig was, verkondigd, zoodra het nadeelig werd, schaamteloos ter zijde gelegd hadden, gevoelen wij deelneming en sympathie met deze slagtoffers hunner overtuiging. Nooit zal ik den indruk vergeten, toen, in 1836 te Parijs zijnde, ik in de Vergaderzaal der Pairs bijkans naast Alibaud stond; toen ik hem, met de vermelding van Harmodius en Aristogiton, en in de bewustheid van wel gehandeld te hebben, zijne zaak, ofschoon de veroordeeling gewis was, hoorde bepleiten tegenover mannen die bijkans allen, door de verkondiging en naleving derzelfde beginsels, in het bewind geraakt waren, en waarvan de meesten 15 jaren lang, en nog kort geleden, tegenover de wettige Dynastie, de theoriën vergood hadden voor wier ten uitvoerlegging zij nu gereed waren over den bij ieder die hem gekend had, geachten en geliefden jongeling het doodvonnis te vellen. Laat ons het revolutionair fanatisme dat hem en anderen bezield heeft, niet aan de leerlingen, maar aan de leeraars en vooral aan de leerstellingen wijten, en ons niet verwonderen, indien, door eene zoo verregaande schennis der beginselen die men geprezen, der | |
[pagina 391]
| |
beloften die men gedaan, der regten die men vrijwillig en met schijnbare geestdrift erkend had, de verbolgenheid der opregten in beweging gebragt is. Doch, bij juiste waardering van den invloed der revolutionaire begrippen, kunnen wij billijk ten aanzien ook van hunne tegenpartij zijn. Was hier inderdaad, in de handelingen van een Louis-Philippe, een zamenweefsel enkel van kwade trouw? zou hij waarlijk een zoo willekeurig gezag vooraf begeerd hebben? zouden mannen als, bijv. Guizot en Thiers, na de voormalige vrijzinnigheid hunner redevoeringen en geschriften, als doel van eigen beheer geen ander en hooger ideaal dan de overmagt der burgerij en de oppermagt van haar Vorstelijken Stedehouder, voor oogen hebben gehad? mogen wij veronderstellen dat hun liberale ophef voorgeven, bedriegerij, schijnheiligheid geweest is, en dat hun eenige drijfveer begeerte naar invloed en naar verheven Staatsbetrekkingen was? Ik ben van het tegendeel overtuigd. Zij deden wat er in den geest der reactie, naar de behoefte van het oogenblik, te doen was. Sommigen, somwijlen althans, met wêerzin. Louis-Philippe zelf heeft zich door het Ministerie Lafitte tot op de grenzen eener volslagen verwarring laten brengen, eer dat door Casimir-Périer de Staatkunde van compressie en intimidatie ingewijd werd. - Verplaatsen we ons in 1830. Zoodra met de uitdrijving der Bourbons het schijnbaar oogmerk der Revolutie was bereikt, hield de vereeniging der revolutionaire partijen op. Één mogt, in zeker opzigt, het denkbeeld van allen, die tot de uitbarsting hadden medegewerkt, geweest zijn; deze pensée werd door een gansche nasleep van arrière-pensées gevolgd; die des eenen was die des anderen niet. Twee hoofdpartijen stonden, gelijk na elke wijziging van het Gouvernement, wederom tegenover elkaâr. De strijd begon. Aan den eenen kant begeerte en eisch, aan den anderen kant vrees en weigering om voorwaarts te gaan. Uit angst van onder den invloed van hetgeen in hun schatting ultra-liberaal en Jacobijnsch was, te geraken, namen zij die aan het bewind waren, elk middel van bedwang te baat; omdat ook het krachtigste middel de voorwaarde van zelfbehoud was. Men werd daarbij, evenmin als Napoleon, aan de Revolutie on- | |
[pagina 392]
| |
trouw. Gelijk deze, zoo waren de raadslieden van Louis-Philippe en hij zelf van oordeel dat de tijd om vrijheid te verleenen nog niet daar was; dat de weg der vrijheid door tijdelijke willekeur moest worden gebaand. En was dit oordeel onjuist? wat hadden zij dan, bij het noodwendig buiten werking stellen hunner eigen beginsels, behooren te verrigten? moesten zij welligt aanmoediging en ondersteuning verleenen aan hen die in dollen overmoed het gepeupel tegen den middenstand en de Fransche Natie tegen Europa in het harnas zouden hebben gejaagd? konden zij, bij de blijkbaarheid van dergelijke bedoeling, de vrije verkondiging dulden der begrippen van wier onweêrstaanbaarheid hun eigen zege getuigenis droeg? was het raadzaam halve maatregelen te nemen, waardoor men met gewisheid ten ondergang geleid wordt, of moest ook hier de energie van den tegenstand geëvenredigd aan de forschheid der gevreesde aanvallen zijn? De onmisbaarheid dezer, zoo dikwerf het noodig was, strenge en onverbiddelijke Politiek van behoud verklaart hoe dergelijke palinodie genoegzamen weêrklank in de gemoederen vond. Het was omdat de overtuiging van het Bewind door velen, uit den aard der zake, gedeeld werd: omdat de gezeten burger, die geenerlei smaak in volledige gelijkheid van regten of gemeenschap van goederen had, tot het monopolizeren der Omwenteling door exceptionele kieswetten en soortgelijke grepen van Gouvernementale kunst, allezins genegen en bereid was: omdat Louis-Philippe, al ware hij van de buitengewone talenten, die hem ten deel zijn gevallen, verstoken geweest, desniettemin, in den aard zelven van zijne revolutionaire stelling, als natuurlijke beschermer tegen al wat anarchiek was, een onberekenbare kracht zou gehad hebben. Het was vooral omdat de uitgestrektheid der teleurstelling het geloof aan de onbedriegelijkheid der theoriën, aan de mogelijkheid der verwezenlijking althans, aan het wankelen had gebragt; omdat aldus, nadat het Bewind menigen aanval had afgeslagen en nadat de Koning uit menig levensgevaar gered was, de overtuiging of het vermoeden van de onuitvoerlijkheid der theoriën bij de magthebbenden den Napoleontischen weêrzin tegen al wat den schijn van ideologie had, en bij de overigen die | |
[pagina 393]
| |
moedelooze berusting in les faits accomplis, in het statu quo quand même moest doen geboren worden, waarin ik de meest karakteristieke eigenschap van deze periode gesteld heb. Ik mag u niet langer ophouden. Meent iemand uwer dat Frankrijk zich thans, na de schokken van 1830 en volgende jaren doorgestaan te hebben, in een bloeijenden en veelbelovenden of althans in een dragelijken toestand bevindt, gelieft in het oog te houden dat materiële welvaart, al mogt ze niet geleden hebben, in elk geval eene treurige schadevergoeding is voor regten en vrijheden welke men prijs geeft. Indien gij, even als ik, van oordeel zijt dat er minder dan te voren reden van beklag over onregt en geweld is, bedenkt dat de zachtmoedigheid van het gezag met de lijdelijkheid der onderwerping in verband staat, en dat het juk verligt kan worden van hem wiens moed en kracht men gebroken en wien men aan buigen en bukken gewend heeft. Let op de wezenlijke gesteldheid van eene Staatsinrigting waar de Vorst bijkans naar goedvinden te werk gaat; waar het kiesregt (in 1831 aan een 189e deel der bevolking verleendGa naar voetnoot1 de Natie onder de magt eener niet zeer talrijke geld-aristocratie brengt; en waar de meest belangrijke parlementaire beraadslagingen loopen over de vraag of men, behoudens de uitsluitende regten van dezen geprivilegieerden en regtens alvermogenden Stand, zich een weinig meer ter linker- of ter regterzijde omwenden zal. Stelt nevens dergelijke inrigting den eisch der theorie, het radicalisme van Rousseau, of ook wel de politieke vrijheden en regten, gelijk die onder het voormalige Staatsregt werden gehandhaafd en ontzien. Vergeet vooral niet, bij de minder strenge houding van het Bewind, dat de wapens welke men, zoolang ze niet noodig zijn, aflegt, zoodra zij vereischt worden, bij de hand zijn; én de September-wetten; én de reeks der forten waarmede men Parijs bedwingt; én de wetgevende Vergadering welke ter goedkeuring van alle veror- | |
[pagina 394]
| |
deningen die ter afwering van het gevaar vereischt worden, bereid is; én bovenal het revolutionair beginsel waarmede men elken maatregel van reactionair geweld regtvaardigen kan. De toestand van Frankrijk is dragelijk, dewijl men zich niet langer over de verloochening ergert van al wat men vroeger hoog gewaardeerd heeft; dewijl men de rust meer dan de vrijheid bemint; dewijl men den vrede ten koste van het regt liever heeft dan den strijd ten behoeve van het regt; dewijl men, na zoo menige teleurstelling, de vrijheid voor een bedriegelijken schijn houdt. - Ziedaar dan de laatste vrucht van het Liberalisme, dat de mensch, na de vrijheid verloren te hebben, ook de liefde tot de vrijheid, ook het geloof aan de vrijheid verliest!
Derhalve deze historische beschouwing, indien zij juist geweest is, bevestigt wat ik te voren reeds uit den aard der ongeloofstheorie opgemaakt heb, dat de geschiedenis der laatste eeuw zich in de heerschappij der revolutie-begrippen resumeert. Daaraan is het te wijten dat de Omwenteling, met ter zijdestelling van menschelijk gevoel, de meest ontzettende hoogte van stelselmatige barbaarschheid bereikt heeft; dat er, om dit systema door reactie te bedwingen, eene tyrannij en overheersching als die van Napoleon verlangd werd; dat elke poging tot wezenlijk herstel door mislukking gevolgd is; en dat men eindelijk, uit onverschilligheid en vertwijfeling aan hoogere waarheid, zich met de behartiging van enkel materiële belangen te vrede gesteld heeft. Deze uitkomsten waarbij, onder elke verandering, alleen het despotisme van den revolutionairen Staat,Ga naar voetnoot1 ten behoeve der zich opvolgende Gouvernementen in stand gebleven is, zouden bezwaarlijk ten deele uit de ongunst der menschen of der omstandigheden worden verklaard; aangezien er bijkans altijd én in de bedoelingen der menschen én in de toedragt der gebeurtenissen eene begunstiging der Revolutie-leer geweest is, welke, zoo niet het beginsel in zich zelf verderfelijk was, tot voordeelige uitkomsten zou hebben geleid. | |
[pagina 395]
| |
De Revolutionairen, vooral zij wier toestand van privaat eigendom en individuëlen luister, hun geen oorzaak van twijfelmoedig beklag geeft, verlangen op eene verwonderlijk schaamtelooze wijs, dat het oog, ondanks alle begoochelingen van den vorigen tijd, met onwankelbare hoop op de toekomst gerigt zij. Thiers, bijv., besluit het tiende en laatste deel zijner Geschiedenis der Omwenteling met de troostrijke woorden: ‘La liberté n'est pas venue, elle viendra.’Ga naar voetnoot1 Ik ben verzekerd dat hij ook thans, ongeveer twintig jaren later, en na de mystificatie van 1830, waarvan hij zeggen kan: ‘Quorum pars magna fui,’ tot het afleggen van dezelfde hartsterkende belofte den moed heeft. Er is geen geschikter refrein voor het in slaap wiegen der bedrogene Menschheid. Doch wij, wien het, na welligt reeds te lang geslapen te hebben, niet om insluimeren, maar om ontwaken te doen is, wij zeggen dat, op het revolutionair terrein, de vrijheid, gelijk zij tot dus ver niet kwam, nimmer komen zal; dat haar komst, wel verre van zeker, onmogelijk is; dat in de afzwering van het revolutie-beginsel en in de terugkeering tot het Evangelie, de voorwaarde ligt van haar aanzijn en behoud. Vergunt mij te eindigen met de oproeping van een getuige, die allezins uwe aandacht verdient, van Guizot: ‘Les efforts de notre époque ont essuyé beaucoup de mécomptes: les espérances étaient immenses, démésurées; elles ont été loin de se réaliser complétement; on n'a pas obtenu pour le genre humain tout le bonheur qu'on s'était promis. Alors je ne sais quel découragement, quelle froideur s'est emparé des coeurs. Après de grands travaux et de grands résultats pour l'amélioration du sort de l'humanité, il semble aujourd'hui qu'on n'a rien accompli, qu'on n'espère plus rien. Cet amour de l'humanité, qui a tant honoré notre époque, a fait place à une timidité glacée; plus de dévouement, plus d'espérance, plus d'ambition pour cette grande et sainte cause. Ne croyez pas que pareil découragement atteigne jamais la charité Chrétienne, cet amour qui s'adresse à l'âme de l'homme et à sa destinée éternelle, plutôt qu'à sa | |
[pagina 396]
| |
condition sur la terre. Là les prétentions, bien que plus hautes, sont moins vastes et moins orgueilleuses; une àme réformée, sauvée, suffit pour combler l'espérance et soutenir le courage du Chrétien. C'est à ce foyer que doivent venir se réchauffer de nos jours les coeurs attiédis. C'est à l'esprit religieux qu'il sera donné de rallumer le flambeau de l'amour des hommes, de diriger de nouveau, vers le bien de l'humanité, des efforts ardents et dévoués, de ranimer enfin parmi nous cette confiance, cette soif, cette espérance d'améliorations qui sont la vie du genre humain. Service immense que notre temps appelle et que l'esprit religieux peut seul lui rendre.’Ga naar voetnoot1 Ik behoef wel niet te doen opmerken dat in deze regels mijne meening niet in allen opzigte uitgedrukt is; ik erken in geenen deele dat de valsche theorie, voor zoo ver men van haar eigen werking gewag maakt, groote resultaten ter verbetering van het lot der menschheid gehad heeft. Doch het is niet te verwachten dat iemand die een uitstekenden rang onder de leeraars en leidslieden der Omwenteling bekleedt, van de ijdelheid zijner bespiegelingen, in haar grondslag en wezen, geheel overtuigd, volkomen gedesillusioneerd en bovendien tot een biecht, zonder de minste terughouding, bereid zij. De belijdenis, hoewel onvolledig, is treffend. Alle pogingen en woelingen van filozofie en filantropie, buiten het Christendom, zijn uitgeloopen op wanhoop, op moedeloos en lijdelijk berusten. Alleen uit de herleving van Christelijke liefde en Evangelischen zin kan de kracht en het vertrouwen worden ontleend, zonder welke geene zelfopoffering, geen voortgang, geen verbetering mogelijk is. - Het komt mij voor dat deze slotsom onzer beschouwing tevens de slotsom van onze uitzigten en van onze verpligtingen bevat; doch de mededeeling van enkele gedachten hierover is een der onderwerpen die ik voor de laatste dezer Lezingen bespaar. |
|