Ongeloof en revolutie
(1847)–G. Groen van Prinsterer– AuteursrechtvrijEene reeks van historische voorlezingen
[pagina 224]
| |
X. De Revolutie-Leer in strijd met natuur en regt.Ik heb in de twee vorige Lezingen getracht u het ongeloof te schetsen, gelijk het, niet bij overdrijving, maar bij gevolgtrekking, in de Godsdienst ongodisterij, in den Staat Radicalisme te weeg brengt. Maar vrijen loop kan deze theorie niet hebben. Algemeen geworden is zij voorzeker eene geweldige kracht; doch zij is niet alvermogend. Met Natuur en Historie in strijd, ontmoet zij bezwaren telkens moeijelijker te overwinnen en ten laatste onverwinbaar. De verzaking der onveranderlijke waarheid kan den leugen niet tot waarheid verheffen. Godverloochening is geen Godvernietiging, en de volmaking van den menschelijken aanleg het gevolg niet der ontkentenis van het menschelijk bederf. Men kan de historische opkomst en ontwikkeling der Staten, het inwendig organisme der Maatschappijen, den heiligen oorsprong van regt en gezag, de oppermagt Gods, ook over hen die op aarde Goden en Overheden genoemd worden, de noodwendige betrekking tusschen Kerk en Staat, bij wederzijdsche zelfstandigheid en pligtbetrachting; men kan alle deze waarheden voor dwalingen en vooroordeelen houden; zij blijven desniettemin als grondzuilen van het Algemeene Staatsregt onmisbaar. Dus zal de revolutieleer, onder welke omstandigheden ook te berde gebragt, altijd tegenover de uitspraak van het geweten en de ware behoefte van den mensch, altijd tegenover de wezenlijkheid der Staatsvormen en der verkregene regten en vrijheden, staan. | |
[pagina 225]
| |
En wat is het gevolg? dat zich tegen de overmagt der vernieling reactie openbaart. De geschiedenis van den natuurlijken en onvermijdelijken voortgang zal door den evenzeer natuurlijken en onvermijdelijken tegenstand worden gewijzigd; en, de leer van ontbinding en verderf, wanneer zij in het regtstreeksche streven naar onbereikbare droombeelden gestuit wordt, zal, met merkbare afwijking van het doel, op zijdelingsche baan worden gebragt. Niet enkel de kracht van het afvlietend water bepaalt de rigting van den stroom; deze rigting staat ook in verband met de bergen en rotsen, door wier onbewegelijkheid menige bogt en kronkeling gevormd wordt. Het is ons om de eigenschappen en levensvoorwaarden, en, gelijk ik zeideGa naar voetnoot1, om de Natuurlijke Historie der ongeloofsleer te doen; maar gelijk wij, voor de kennis van plant en dier, ook bodem en atmosfeer behooren te kennen, evenzoo moeten wij de leer der valschelijk dusgenaamde idealen in verband met den dampkring der wezenlijkheid beschouwen, door wier onvermijdelijken invloed zij gemodificeerd wordt. Zoodat wij, om de historische werking der Revolutie-leer reeds uit haar theoretische kiem te voorspellen, thans de vraag te beantwoorden hebben: Hoe ontwikkelt het ongeloof zich in den strijd tegen waarheid en regt?
Eerst een enkel woord over de Godsdienst, daarna zal ik over het Staatsregt uitvoeriger zijn.
Over de Godsdienst. - Ik onderzoek dus wat de oppermagt der Rede, beginsel van ontkenning en twijfelarij, wanneer het algemeen is geworden, niet in abstracto en naar den eisch der strenge redeneerkunde, maar in verband met den menschelijken aanleg, te weeg brengt. Het geloof aan de onfeilbaarheid der Rede wordt niet algemeen, eer het geloof in den levendigen God in verval is. Maar dan ook is het natuurlijk dat het ongeloof weldra over de leerstukken, doode brokken van een verstorven geheel, welke men, bij gebrek aan Evangelische bezieling, met de meeste | |
[pagina 226]
| |
zorg in theologische tractaten ingebalsemd heeft, dat het, zeg ik, over die geheele weerlooze schaar van net gerangschikte lijken de overhand behaalt. Waar de Geest des Heeren niet is, wat zou daar tegen den vader der leugenen bestand zijn! Achtereenvolgens zal, ondanks de pogingen dergenen die zoo gaarne de halve waarheid redden, de gansche waarheid worden gebannen. Geene verborgenheden, geen Christus, geen Bijbel, geen Openbaring, geen God! Christendom, en Jodendom, en Deïsme zullen, gelijk in Duitschland onlangs, onder de algemeene benaming van Piëtisme verachtelijk worden gemaakt. Maar het menschelijk gemoed kan hierbij niet berusten. Wat dan? Het is gedwongen, bij den on wil en het onvermogen om zich tot God te bekeeren, nog dieper in den afgrond te vallen. En hoe kan dit, waar men reeds zoo laag gedaald is? Op tweederlei wijs. Vooreerst door zich, zoo veel doenlijk, van de gedachte aan al wat Goddelijk is, te ontslaan. Afgemat, ten gevolge van den eindeloozen en vruchteloozen strijd van meeningen en stelsels; door de redeneringen van het scepticisme evenmin als door de drogredenen der ongodisterij overtuigd, zoekt de mensch naar waarheid niet langer. De uitroep: wat is waarheid! is de leus der weetgierigheid of de noodkreet van het beangstigd gemoed niet meer; zij is de taal van versmading en verachting. Men is met de dwaling niet ingenomen, aan de waarheid niet vijandig; aan beide onverschillig. Beide stelt men gelijk; men ijvert voor tijdelijk belang en zinnelijk genot; men is verdraagzaam voor al wat aan het streven naar aardsche goederen en aardschen vrede niet in den weg is. De tijd der geestdrift voor het ongeloof is voorbij. Bossuet zeide: ‘Je prévois que les libertins et les esprits forts pourront être décrédités, non par aucune horreur de leurs sentimens, mais parce qu'on tiendra tout dans l'indifférence, excepté les plaisirs et les affaires.’Ga naar voetnoot1 en de la Mennais voegt er bij: ‘Vous l'avez entendu; regardez maintenant autour de vous, et répondez. Qu'apercevez-vous de toutes parts qu'une indifférence profonde sur les devoirs et sur les croyances, avec un amour effréné des plaisirs | |
[pagina 227]
| |
et de l'or, au moyen duquel il n'est rien qu'on ne puisse obtenir? Tout s'achète, parce que tout se vend, conscience, honneur, Religion, opinion, dignités, pouvoir, considération, respect même: vaste naufrage de toutes les vérités et de toutes les vertus. L'extinction absolue du sens moral ne permet pas même qu'on s'intéresse à l'erreur spéculative; on la laisse pour ce qu'elle est, ainsi que la vérité; on n'y pense point, on ne s'en occupe point: ne pouvant anéantir le livre de la nature, qui se déploie magnifiquement à tous les égards, on en efface avec soin le nom de Dieu, et, se hâtant de tourner les pages qui rappellent le Créateur, on s'arrête uniquement à celles qui nous instruisent des propriétés des corps, et des jouissances qu'on en peut tirer.’Ga naar voetnoot1 En verder: ‘Toutes les théories philosophiques, toutes les philosophies d'impiété, sont venues se fondre et disparoître dans ce système dévorant; véritable tombeau de l'intelligence, où elle descend seule, nue, également abandonnée de la vérité et de l'erreur; sépulcre vide, où l'on n'aperçoit pas même d'ossemens.’Ga naar voetnoot2 Ik zou niet eindigen, zoo ik de treffende plaatsen wilde bijeenbrengen uit zijn werk l'Indifférence en matière de Religion, in hetwelk hij deze krankheid der eeuw met den gloed zijner welsprekendheid beschrijft. Te regt mogt hij aan den ingang deze woorden plaatsen: ‘Le siècle le plus malade n'est pas celui qui se passionne pour l'erreur, mais le siècle qui néglige, qui dédaigne la vérité. II y a encore de la force, et par conséquent de l'espoir, là où l'on aperçoit de violents transports: mais lorsque tout mouvement est éteint, lorsque le pouls a cessé de battre, que le froid a gagné le coeur, qu'attendre alors qu'une prochaine et inévitable dissolution?’Ga naar voetnoot3 Doch er is, bchalve dit verstikken van Godsdienstgevoel, eene tweede rigting waarin men den gruwel der ongodisterij, om in een anderen gruwel te vallen, ontvliedt. Door het ongeloof wordt men naar bijgeloof geleid; Godverzaking brengt afgoderij te weeg. ‘Maak ons goden die voor ons aangezigt staan.’ Men doet, zoo als Voltaire gezegd heeft: ‘Si Dieu n'existoit pas, il faudrait | |
[pagina 228]
| |
l'inventer.’ Maar hoedanig is die uitgevonden Godheid? hoedanig die afgod, niet van hout en steen, maar van de ijdele verbeelding, en van het kortzigtige verstand, en van het bedorven hart, en van het opgewonden gevoel? Een schrander beoefenaar der wijsbegeerte, Lichtenberg, sprak in het laatst der vorige eeuw: ‘de wereld zal in hare filozofische opvattingen zoo hooge trap van verfijning bereiken, dat, gelijk het nu belagchelijk is aan spooken te gelooven, het even bespottelijk zal wezen te gelooven aan een God.’ ‘En,’ laat hij er op volgen, met bewoordingen in wier eenigzins caustieke uitdrukking een veelbeteekenende opmerking ligt, ‘hierbij zal het niet blijven. Er komt een tijd dat er aan het bestaan enkel van spooken geloof zal worden gehecht.’Ga naar voetnoot1 Zoo ver inderdaad heeft de wijsbegeerte het gebragt: den God der Openbaring heeft zij verloochend om zich voor de schimmen van het filozofisch brein neder te buigen; tallooze systemata zijn opgerezen, voor wie de naam van spooksels, in elk opzigt, welverdiend is. Vraagt gij voorbeelden van hetgeen ik meen? ik wijs u op de velerlei soorten van Mysticisme, waarin men, na schipbreuk van het geloof geleden te hebben, een toevlugt gezocht heeft voor het gevoel: op het Pantheïsme, volgens BautainGa naar voetnoot2, ‘la véritable hérésie du 19e siècle,’ onlangs door een bevoegden regter het geheim van Duitschland genoemd: op de hooggeroemde wijsbegeerte van Hegel, volgens welke de Godheid het laatste produkt en de hoogste zelfvolmaking van den zich vormenden wereldgeest is: op het St. Simonisme, dat minder in zijn voorbijgeganen vorm dan om zijne blijvende rigting opmerkelijk, in de afschuwelijke leerstellingen der Duitsche Rehabilitatoren herleeft. Zoodanige, ik zou bijkans zeggen, monsterachtige wijsheid zal steeds, vroeg of laat, het voortbrengsel van het menschelijk vernuft zijn, | |
[pagina 229]
| |
waar dit den God die zich bekend gemaakt heeft, in Zijne tweeërlei Openbaring, in het Rijk der Natuur en in het Rijk der Genade, miskent. Dan geldt, met dubbele kracht, de uitspraak van den Apostel: ‘omdat zij, God kennende, Hem niet als God hebben verheerlijkt en gedankt, zijn zij, zich uitgevende voor wijzen, dwazen geworden; als die de heerlijkheid des onveranderlijken Gods veranderd hebben in de gelijkenis’ van beelden niet met handen gemaakt, maar door de bedorven Rede gevormd; zoodat zij in deze schepselen hunner inbeelding zich zelven ‘geëerd en gediend hebben boven hun Schepper, die te prijzen is in alle eeuwigheid.’ Ziedaar den afloop der ongeloofstheorie in de Godsdienst; een streven naar ongodisterij, hetwelk, bij de tegenspraak van het hart, zich in de meest volledige Godvergetenheid, of in de meest ongerijmde voorstellingen der Godheid verliest. Is er dan voor den mensch die zich van God afgekeerd heeft, geene uitredding meer? Alleen wanneer het Gode behaagt over het Volk dat in de duisternis wandelt, een groot licht te doen opgaan: bij de menschen is het onmogelijk; maar alle dingen zijn mogelijk bij God.
Ik wensch het overige van dit uur te besteden om ten aanzien der Politiek, met meerdere uitgebreidheid te verrigten, wat ik in weinige trekken omtrent de Godsdienst-begrippen getracht heb te doen. Ik stel mij voor u aan te wijzen welke de gevolgen zijn der theorie van Vrijheid en Gelijkheid, zoo dikwerf haar verwezenlijking beproefd wordt. Ik wensch u te doen opmerken, eerst dat de opvolging der perioden, ten anderen dat de eenzelvigheid van het revolutionair karakter, zoo als de geschiedenis beide aan de hand geeft, reeds uit de beschouwing van ontwikkeling en beletsel, van actie en reactie, ook zonder de hulp der historie, in een onvermijdelijken afloop kan worden getoond.
Er moet een Tijdperk van Voorbereiding zijn, waarin de Revolutie-leer veld wint, waarin zij in de gemoederen un fait accompli wordt. Weldra, ten gevolge van den natuurlijken voortgang der redenering, is het uitgemaakt dat elke Staat uit de | |
[pagina 230]
| |
vereeniging van vrije en gelijke menschen wordt gevormd, wier mandataris het Gouvernement, wier algemeene wil de eenige wet is. Deze denkbeelden, die de veroordeeling zijn van elk wettig gezag (die, zoo als een treffelijk Schrijver het uitdrukt, ‘frappent tous les gouvernements du caractère d'usurpation et de nullité, et sont l'éponge de tous les gouvernements;’Ga naar voetnoot1 deze anarchieke wanbegrippen worden, als eeuwige beginselen, met onbegrensden eerbied beschouwd. Deze belijdenis moet nageleefd worden; dit Charter der Menschheid, door den eigen vinger der Natuur in de zielen geprent, moet, naar den bijkans algemeenen wensch, in de vorming en inrigting der Staten une Charte-vérité zijn.
Een tweede Tijdperk, de tijd der Ontwikkeling, is daar. De theorie, meesteres der harten, streeft naar het meesterschap in de praktijk. Twijfelt gij aan het welgelukken? berekent, bij de zwakheid van den wederstand, de uitgestrektheid van haar eigenaardige kracht. - Wanneer dergelijke leer veld gewonnen heeft, is er een tijd voorafgegaan van schroomelijk verval; het echte Staatsregt is, met begrippen die naar een droevig Absolutisme leiden, verward; de Staatsvormen zijn verbasterd; de stof tot misnoegen opeengestapeld; de behoefte naar verandering en de onmogelijkheid van behoud is levendig en dringend. Voegt nu, bij het verdwenen zijn der beginsels, bij het waggelen der instellingen, de natuur eener leer die den teugel viert aan alle driften, die den hoogmoed ten top voert, die aan begeerlijkheid en eerzucht de bekoorlijkste vooruitzigten opent, die aan al wat waar en goed is, door bedriegelijke overbrenging, een schitterenden tooi van deugd en heerlijkheid ontleent; van een leer die vrijheid, verlichting, beschaving, en elken zegen belooft; die, met terzijdestelling der Openbaring, den invloed van een nieuwe Religie der menschheid verkrijgt, en die in het hart der belijders een fanatisme ontsteekt dat ter bereiking zijner oogmerken geen onderscheid van middelen erkent. Meent gij dat, in dezen stand der zaken, de weinige weifelende vrienden eener waarheid die | |
[pagina 231]
| |
onbekend en veracht en hatelijk geworden is, dat de voorstanders van een Godsdienst en van een Staatsregt, die men voor bijgeloof en tyranny uitkrijt, dat tegenstanders welke men, in het belang der verlichting, haat en vervolgt, invloed op den gang van begrippen of gebeurtenissen kunnen hebben? In anti-revolutionairen zin, en dit behoort wel in het oog gehouden te worden, in waarlijk anti-revolutionairen zin zal wederstand niet mogelijk, zal naauwelijks poging tot wederstand denkbaar kunnen zijn. En toch zal er worsteling ontstaan. Hoe dan? de ingenomenheid met de beginselen is algemeen; algemeen de overtuiging omtrent de wenschelijkheid en pligtmatigheid der praktijk; van waar de strijd? Wij zullen het spoedig ontwaren, bij de herinnering dat niet de Logica alleen de leidsvrouw van het menschelijk geslacht is. Het is niet enkel de juistheid of onjuistheid der syllogismen, welke tot tweedragt aanleiding geeft. Er is, bij overeenkomst in de grondslagen, verschil in hetgeen op eenerlei fundament gebouwd wordt. Er is verscheidenheid der redenering. Niet allen die het beginsel aannemen, zijn scherpzinnig genoeg om de geheele aaneenschakeling der sluitredenen te overzien. Er is, wat ten minste evenzeer opmerking verdient, er is ook verscheidenheid van belangen. Tot op zekere hoogte schijnt toepassing voordeelig voor allen; eene schrede verder, en alles is, voor den eenen te verliezen, voor den anderen te winnen. De strijdigheid der inzigten wordt door deze strijdigheid der uitzigten versterkt. Er is eindelijk onderscheid van karakter. De een zal terugdeinzen voor de verwarring en gruwelen die men aanschouwt of te gemoet ziet; de ander zal achten dat dit voorbijgaande kwaad, tegenover het goede dat men beoogt, weinigbeteekenend is. Derhalve strijd, wel niet over de deugdelijkheid of toepasselijkheid der theorie; maar over de wijs en de mate en het tijdstip der praktijk. Strijd, niet van revolutionairen en anti-revolutionairen, maar van onderscheidene partijen binnen den revolutionairen kring. Sommigen zullen onvoorwaardelijk vooruit willen; anderen alleen in zoo verre dit met hetgeen zij als regt en orde, | |
[pagina 232]
| |
of ook met hetgeen zij als voordeelig voor het Vaderland of voor zich zelven beschouwen, vereenigbaar is. Aldus zal terstond, bij overeenstemming in grondstellingen, de tweederlei rigting openbaar worden, die men te regt le mouvement en la résistance genoemd heeft. De onvermijdelijke strijd moet telkens heviger zijn. - De voorstanders van vooruitgang zullen, naarmate zij, ook na de aanvankelijke verwezenlijking hunner wenschen, nieuwe beletselen ontmoeten, bij de warmte hunner overtuiging, zich te meer genoopt voelen om in voortgaande toepassing het redmiddel uit alle zwarigheden te zoeken. Eerst is het hun te doen om hervorming der Staten, om verlevendiging van hetgeen zij door de benaming van oorspronkelijke grondtrekken verstaan. Straks begrijpen zij dat de aard zelve der instellingen hinderlijk is; dat de wenschelijke verandering niet het brengen van nieuwe lappen op een oud kleed is; dat alles nieuw moet worden gemaakt; dat er, na afbraak en na wegruiming van het puin, een platte en ledige grond, eene table rase moet zijn; dat hervorming te gering is; dat er eene schepping, dat er, in den Staat en de Maatschappij, niet Reformatie, maar Revolutie vereischt wordt. Langs de lijn der telkens meer radicale begrippen, zal men door alle hinderpalen heen willen dringen; na de overmeestering van elk beletsel zal men, voor het heil dat men verwachtte, onheil ontmoeten, en in elke teleurstelling na elke overwinning, een reden te meer hebben om aan het altijd onvolledige der toepassing de gestadigheid der mislukking te laste te leggen. Bovendien zal de heftigheid van den aanval door de heftigheid van den tegenstand klimmen. Met elken voortgang der Revolutie zijn er meer die zich tegen onvoorwaardelijke toepassing verzetten. Natuurlijk. Door hetgeen aanvankelijk voor weinigen schadelijk was, worden weldra zeer velen getroffen. Telkens worden meer regten vertreden; meer belangen benadeeld; meer personen in lijden gebragt, meer misdaden gepleegd. De vooruitstrevende rigting ontmoet, na elke zege, een talrijker schaar dan waarop zij zoo even de overhand behield. Langen tijd moet deze kamp ten voordeele der beweging uitval- | |
[pagina 233]
| |
len. Zij alleen is consequent; zij verlangt de toepassing van hetgeen allen, met geestdrift, als regel erkend hebben. Haar aanhangers zijn sterk door de bewustheid dat hetgeen zij verlangen, naar dien regel, waarheid en regt is. De tegenstanders zijn zwak, omdat zij met zich zelven in blijkbare tegenspraak zijn. Het onhoudbare van hun standpunt is openbaar. Zij die aan het hoofd der Staten in naam gebied voeren, zullen willens, onwillens, in de revolutionaire rigting worden voortgedreven, en zoodra zij eene wederstreving beproeven die wezenlijk belemmert, zullen zij straks door anderen worden verdrongen, die weldra, bij gelijke poging, gelijk lot zullen ondergaan. Gestadige afdaling van kwaad tot erger. Verkondiging eener steeds vreeselijker anarchie; niet alleen omdat, wanneer het wettig gezag miskend wordt, het losgelaten Volk altijd iederen band ondragelijk vindt, maar ook omdat de revolutionaire vrijheid uit een beginsel van ontbinding afgeleid is. Tevens zal, ter doordrijving dezer begrippen, eene regeling der wanorde vereischt worden, eene vervanging van gezag door geweld, eene organisatie der anarchie; eene dictatuur, voor wier onmenschelijk schrikbewind alles buigt of te niet gaat. Nog één trek. Bij het verband van Godsdienst en zedelijkheid met politiek, zal de ijver ter vernietiging van het gezag met den ijver ter vernietiging van het geloof gepaard, en de Revolutie met een geest der helle, in het vervolgen van Godsdienst en van deugd, bezield zijn.
Zoodanig is het tijdperk der ontwikkeling, maar het wordt, ten derde, door een tijdperk der Reactie gevolgd. De zegepraal der beweging duurt niet altijd. De stroom die dijken en dammen overweldigd heeft, zal worden gestuit. Dit is niet twijfelachtig. Elke schrede toch die den opgewonden zeloot nader bij het doel schijnt te brengen, toont aan den meer onbevangen beschouwer de onmogelijkheid om het te bereiken. De theorie wordt telkens dubbel streng in haar eischen; tot dat zij, door de uitgestrektheid zelve van haar zegepralen, ten laatste voor de telkens aangroeijende reactie bezwijkt. Hoe ver de stelselmatige dwaling voort- | |
[pagina 234]
| |
woeden zal, is onzeker; maar dat de Revolutie tot staan zal worden gebragt, is gewis. Het ingenomen zijn met onvoorwaardelijke toepassing gaat, vermits zij zich enkel in jammeren openbaart, eenmaal voorbij. Eene kleine minderheid kan, door dweepzucht en fyzieke magt, geruimen tijd de overhand behouden; maar de tijd komt, waarop het doordrijven der revolutionaire gevolgtrekkingen onmogelijk wordt, en de kracht der verwoesting voor het onuitroeibaar beginsel van zelfbehoud zwicht. Gelijk aan de woeste baren der zee, na in den storm alles wat op de wateren geslingerd werd, verbrijzeld te hebben, breken en verstuiven zij, zoodra ze de rotsen, welke aan hun overmoed perk stellen, hebben bereikt. Ik behoef wel niet u de periode der Omwenteling te wijzen, welke den afdruk der ontworpen teekening vertoont, en waaromtrent ik wensch u te hebben overtuigd dat zij geenszins het resultaat van toevallige omstandigheden geweest is. Laat ons voortgaan en zien welke de kenmerken zijn van de zegepraal der Reactie. Verwerping welligt der Revolutionaire leer, om het echte Staatsregt tot rigtsnoer te kiezen? Er is niet de minste grond om zoodanige plotselinge ommekeer mogelijk te achten. Integendeel. Ook bij de zegevierende partij is wel het onzinnig voortjagen in de praktijk, maar geenszins de leer zelve in discrediet geraakt. Ook in haar schatting blijft zij waar en goed, de eenige bron van vrijheid en heil. Enkel in de toepassing is er verschil. Nu is voor haar te veel, wat te weinig in het oog der tegenpartij was. Volgens de heftigen ging men niet ver genoeg; de gematigden beweeren dat men reeds te ver gegaan is. Wat behoort er dan, tot heil van den Staat te worden verrigt? Dit valt in het oog. Men behoort, bij de onmogelijkheid om zonder gevaar verder te gaan, het er voor te houden dat nu het juiste standpunt eener wenschelijke ontwikkeling bereikt is; men behoort niet voor-, maar ook niet achterwaarts te gaan. Op de lijn door eigen wijsheid getrokken, wordt de vlag der Omwenteling geplant. Allen die deze grenslijn zouden willen verzetten, worden Ultras en vijanden der Revolutie genoemd. Aldus is de bovendrijvende partij in dubbelen zin inconsequent. | |
[pagina 235]
| |
Want, is de revolutionaire rigting loffelijk geweest, wie heeft de bevoegdheid om haar eigendunkelijk te stremmen? Of zoo inderdaad reactie plaats behoort te hebben, waarom zou men dien terugwerkenden invloed niet hooger doen opklimmen; waarom niet de wenschen en belangen en regten in acht nemen ook van hen die, ofschoon de poging mislukt is, vroeger, op dezelfde of soortgelijke gronden reactie hebben begeerd? Men heeft gekozen: wie gaf tot die keuze voor anderen het regt? De bepaling van het standpunt is blijkbaar willekeurig. - De Reactie wordt van weêrskanten bedreigd en in de engte gebragt door vijanden die, al is het dat zij Contra-Revolutionair en Ultra-Revolutionair genoemd worden, beiden zich beroepen op beginsels, waaraan het Bewind zelf hulde gebragt heeft. Dit Bewind zal, meer dan eenig ander, tot zinspreuk dienen te hebben: ‘Sic volo, sic jubeo, stet pro ratione voluntas.’ Derhalve wordt men ook nu, tegen wil en dank, tot de meest hevige dwangmiddelen geleid. Wij mogen onderstellen dat het aan die Factie, welke zich de Gematigde noemt, ernst is gematigdheid te betrachten, en de orde die zij voorstaat, met eene ruime mate van vrijheid in vereeniging te brengen. Gelijk de voorstanders der beweging ook orde, maar eerst vrijheid, gewild hebben, zoo zal nu door de voorstanders der Reactie ook vrijheid, maar eerst orde, worden gewenscht. Doch, bij het vormen van dien welgemeenden wensch, vergeten zij dat orde, op het revolutionaire terrein, alleen door het prijs geven der vrijheid gekocht wordt. Althans evenzeer als vroeger voor de consequenten, is geweld nu voor de inconsequenten onmisbaar. Zij hebben geenerlei steun in beginsels; zij kunnen zich enkel op de omstandigheden, op de noodzakelijkheid beroepen; maar de ondervinding leert dat in dit hoogste ressort de uitspraak naar gelang van ieders inzigten verschilt. Zij verlangen eendragt, en eendragt bovenal; en, waar deze blijkt door geen vereeniging van beginsels of begrippen verkrijgbaar te zijn, daar moet eenheid, hoedanig ook, het surrogaat worden van eensgezindheid; daar moet orde geboren worden uit gezamenlijke onderwerping van alle partijen aan het bestaande Gouvernement. | |
[pagina 236]
| |
Het is te bevroeden hoedanige Staatkunde ter bereiking dezer oogmerken vereischt wordt; eene Politiek die, voor de regtbank der revolutionaire theoriën, dat is, van haar eigen leerstellingen veroordeeld, haar eenige kracht in materiële hulpmiddelen zoek; belangen tegenover beginselen stelt; de vormen behoudt en de leeringen waaruit zij leven ontvangen, voor zoo ver zij haar dienstig zijn, te baat neemt; voor het overige, als onbruikbare theoriën, verachtelijk maakt; en zich tegen baatzucht door intrigue, tegen opgewondenheid door afleiding, tegen blijvende en werkzame revolutionaire geestdrift door dwang, beveiligen wil. Maar wat moet het gevolg zijn? Immers op nieuw voortdurende strijd. Een strijd te heviger, naarmate in de worsteling zelve het geweld drukkender en het contrast van theorie en praktijk onverdragelijker wordt. En toch zal ook in dezen strijd telkens de willekeur de overhand behouden. Dezelfde afkeer van een schrikbewind, waaruit de reactie voortgekomen is, brengt onvoorwaardelijke overgave aan elken maatregel te weeg die tot haar instandhouding vereischt wordt. Om gestadige wrijving en botsing te doen ophouden, laat men ook het minste overblijfsel der vrijheid te niet gaan. Zoo als men vroeger zich boog voor een despotisme, door hetwelk aan het Souvereine Volk vrijheid geschonken of toegezegd werd, zal men zich kunnen buigen voor eene Autocratie, die het Souvereine Volk, om het tegen losbandigheid te beschermen, aan ketenen legt. Men zal mij te gemoet voeren dat ik de trekken van het beeld aan de dwingelandij van Napoleon ontleen: ik ontken het niet; ik wensch de gelijkenis, bij latere gelegenheid, in bij zonderheden te ontvouwen; alleen verlang ik wederkeerig de erkentenis te ontvangen dat zoodanige dwingelandij, wel verre van een toevallig verschijnsel te zijn, in haar natuur en strekking, de voortzetting der revolutionaire lijn, in omgekeerde, of, laat ik liever zeggen, verbogen rigting, geweest is. Te ruime mate van Volksvrijheid baart tyranny. Zoo het noodig ware, zou ik op de historie van Rome en Griekenland wijzen: gij kent de heerlijke bladzijden van Plato in zijne Republiek, waar hij de natuurlijke opvolging der regeringsvormen, naar het leven, afgeteekend heeft. Doch er is | |
[pagina 237]
| |
hier meer. Geen republikeinsche vrijheid kan met de revolutionaire slooping van elken maatschappelijken band, geen republikeinsche tyranny met den revolutionairen dwang in vergelijking worden gebragt. En, zoo er aan mijne verzekering omtrent de onvermijdelijkheid van schrikverwekkenden dwang, als aan une profétie après coup, minder waarde gehecht wordt, hoort hoe desaangaande de meester in het vak, Rousseau, over zijn eigen werk geprofeteerd heeft: ‘Voici le grand problème à résoudre en politique: trouver une forme de Gouvernement qui mette la loi au dessus de l'homme. Si cette forme n'est point trouvable, et j'avoue ingénument que je crois qu'elle ne l'est pas, mon avis est qu'il faut passer à l'autre extrêmité, et mettre un homme autant au-dessus de la Loi qu'il peut l'être; par conséquent établir le despotisme arbitraire, et le plus arbitraire qu'il est possible. Je voudrais que le Despote pût être un Dieu. En un mot, je ne vois point de milieu entre la plus austère Démocratie, et le Hobbisme le plus parfait. Car, le conflict des hommes et des loix, qui met dans l'État une guerre intestine continuelle, est le pire de tous les états politiques.’ Met eenvoudigheid en kracht toont de la Mennais de onvermijdelijkheid van dit vreeselijk alternatief: ‘Cette liberté à laquelle aspire le libéralisme, il ne saurait l'atteindre, parce que les fausses maximes qui dirigent son action, l'en éloignent nécessairement. En niant la communication du pouvoir divin, il nie la possibilité même d'un pouvoir légitime, et dès lors il est contraint, ou de détruire la société, ou d'accepter la servitude. En niant l'existence d'une loi commune, immuable, universelle, de justice et de vérité, obligatoire pour chacun, il nie que le pouvoir, quel qu'il soit, ait d'autre règle que sa pensée et sa volonté; et il est de nouveau contraint, ou de détruire le pouvoir, et avec lui la société, ou d'accepter la servitude.’Ga naar voetnoot1 - Voorzeker; waar de Goddelijke oorsprong van het gezag miskend wordt, daar blijft, zoolang de energie der bevolking niet uitgedoofd is, geen keus dan tusschen het uiterste der losbandigheid en het uiterste der slavernij. | |
[pagina 238]
| |
Ik zou verder kunnen gaan. Ook de overmagt der Reactie houdt op. Men vernietigt de beginselen niet, waarvan men de werking, door willekeur, tijdelijk bedwingt. Onregt is voor de reactionaire Overheid, ter zelfverdediging, behoefte; en met de veêrkracht van het geweld klimt de weêrzin, de verbittering, de wrok, de felle en doodelijke haat tegen degenen of dengenen, in wier hand het Bewind is. De straf des drijvers wordt verbroken. De vrijheid, naar het schijnt, is wederom dáár. Wat dunkt u? zal het de echte vrijheid kunnen zijn? zal men, bij de wederoprigting van den Staat, zich onthouden van de wanbegrippen die zooveel onheil gesticht hebben? zullen de ware beginselen van het regt de leiddraad worden van Overheid en Volk? Immers neen. Of meent gij dat tijden van anarchie en despotisme, met al den sleep van misdaad en ellende, ter rustige beoefening der wetenschap uitermate geschikt zijn? of dat de Volken, na eenmaal de waarheid verloochend te hebben, door rampspoed alleen geleid worden tot de bekeering des harten, waarin de meest afdoende anti-revolutionaire kracht ligt? Laat ons met onbevangenheid nagaan hoedanig men zich, bij de opkomst van den nieuwen dageraad, den toestand der gemoederen en den aard der heerschende denkwijze voorstellen moet. Het echte Staatsregt zal bij voortduring aan de meesten onbekend zijn. Het zal, óf verguisd, óf wel, hoogstens, met meer of minder eervolle melding, onder de categorie der antiquiteiten worden gebragt. Daarenboven, de zaak der Revolutie heeft, in het tijdperk van bedwang, niet verloren, maar gewonnen. Het dweepen met haar beloften, dat onder de gruwelen der ontwikkeling verflaauwd was, zal, ten gevolge der verdrukking, wederom verlevendigd zijn. Ook is er bij ontstentenis, indien ik het dus uitdrukken mag, der echte waarheid, geen toevlugt dan in de onechte; dat is in hetgeen, waarvan de juistheid, in verband met de aangenomen wanbegrippen, niet kan worden betwist. Stellen we ons nu in de plaats dergenen die het Staatsgebouw willen optrekken. Hun eenvoudige redenering is deze: de theorie is goed; zij alleen is overeenkomstig met de hooge waarde van den mensch. En toch zijn de vruchten losbandigheid en slavernij. Van waar dit? Ei! het wordt ons door de bittere er- | |
[pagina 239]
| |
varing der doorgestane jammeren geleerd. Omdat de toepassing verkeerd is geweest. Omdat er overdrijving en buitensporigheid plaats gehad heeft. Omdat dweepzucht en eergierigheid op wijsheid en belangeloozen zin de overhand behaald hebben. Laat ons niet, van wege de afdwalingen der menschen, de voortreffelijkheid der leerstellingen miskennen; maar veeleer, bij vasthouding aan vrijzinnige begrippen, eene voorzigtigheid voegen, waarvan het gemis tot dus ver, door dubbel misverstand, in tweederlei soort van ellende gestort heeft. Gaan wij met bezadigdheid te werk; bezadigdheid alleen hebben wij noodig om de klippen beide van anarchie en despotisme te ontzeilen, en, met het compas onzer theoriën, de haven, waar een overvloed van zegeningen ons wacht, te bereiken. - Eene redenering van uitnemende juistheid voorzeker, indien ten minste, o wijze stuurlieden! gij niet, door hetgeen ge als onwaardeerbare magneetnaald beschouwt, in lijnregte rigting naar eene dezer beide klippen geleid wordt. Maar, zoo, gelijk wij meenen, het compas bedriegelijk, de theorie valsch is, dan moet ook voor deze redenering de spreuk gelden van den Romeinschen dichter: ‘incerta haec si tu postules Ratione certa facere, nihilo plus agas Quam si des operam ut cum ratione insanias.’ - Zoodanig is de redenering; hoedanig zal het werk wezen? Oude vormen zal men in dier voege terugroepen, dat ze met den nieuwen geest worden bezield. Men zal nu opnemen wat vroeger ter zijde gelegd was, maar het zal uit historischen bodem op revolutionairen akker worden overgeplant. Niet ongezind om de revolutie, door matiging, met historische ontwikkeling te verzoenen, zal men het historische in de uiterlijkheid der inrigting en in het traditionele der naamgeving doen bestaan; de matiging in de halve of minder dan halve toepassing der geliefde begrippen, waardoor men zich zelven en anderen met een schijn paaijen en aan het opgetogene Volk voor revolutionaire wezenlijkheden fictiën in de hand spelen zal. - Dit zal een vierde Tijdperk van hernieuwde proefneming zijn; maar dit Juste Milieu, waarbij de politieke strijd, zooveel doenlijk, binnen den kring der representative vormen beperkt wordt, is eene onophoudelijke slinge- | |
[pagina 240]
| |
ring, waarin men te vergeefs het Staats-evenwigt zoekt. Zoodanige toestand kan geene bestendigheid hebben. De begeerte naar vrijheid wordt door deze vertooning niet bevredigd, maar getergd; en wederkeerig, ten gevolge dezer liberale recrudescentie, is er des te meer behoefte aan versterking van het gezag; bij het voortleven der revolutie-begrippen zal de Oppositie des te geweldiger en des te begeeriger zijn, naarmate het Bewind, bij de onzekerheid zijner regten, zwakker en toegeeflijker is; en, wanneer de zaak eene ernstige gedaante verkrijgt, is men van weêrskanten gedwongen zich, waar legale invloed te kort schiet, van middelen die met de revolutionaire theorie in verband staan, van een Coup d'État, door de noodzakelijkheid gewettigd, of van een opstand, de heiligste der pligten, te bedienen. Zoo gaat men schokken te gemoet, waarbij, óf de vrijheid andermaal te niet gaat, óf het wankelbaar gezag in een stort, en die, naarmate zij geweldiger zijn, des te meer veroorzaken dat men, ook ten koste van den theoretischen afgod, reikhalzend naar een einde der gestadige ongestadigheid verlangt.
Acht gij het vreemd? Zou dan de geestdrift, na zoo lang vruchteloos te hebben geblaakt, niet eindelijk worden bekoeld? Met de waarheid onbekend, met de gevolgen van hetgeen men voor waarheid hield, al te zeer bekend, zal men, na zoo menigmaal, onder de leus van beginselen, bedrogen te zijn, wantrouwend worden omtrent al wat beginselen heet. Het Materialisme zal de vrucht wezen der teleurstellingen van de Politiek. Men zal, ook thans, onder voorgeven van wijze behoedzaamheid, van vermijding der uitersten, van een beter en, hoe dikwerf ook gewijzigd, telkens volkomen Juste Milieu, geen ander stelsel of plan dan van algemeene instandhouding hebben, van handhaving van het statu quo, quand même; een systema dat men, vermits het voor elke beweging beducht is, te regt stationair en, daar het alle verbetering schuwt, niet ten onregte albehoudend, zonder onderscheid van goed of kwaad conservatief noemt. De trekken van deze gedaantewisseling liggen voor de hand. Vrees voor erger en behoefte aan rustbewaring zal elke hooger inspraak of | |
[pagina 241]
| |
edeler behoefte doen zwijgen. Bevordering van stoffelijke belangen zal het eenige doel van den Staat zijn. Naarmate de veêrkracht der gemoederen, óf door vertwijfeling aan het zamenbrengen van vrijheid met orde verlamd, óf aan het uitsluitend bejagen der voordeelen van handel en industrie zal worden besteed, zal er, tot beteugeling dergenen die den grens der volmaakbaarheid eenigzins boven het stof zouden begeeren te stellen, minder geweld worden vereischt. De boeijen zullen minder behoeven te knellen, omdat de slaaf gedwee is. Zoodanig is het vijfde Tijdperk, waarin vertwijfeling aan de vrijheid en onverschilligheid omtrent het regt de overhand heeft. Ik onthoud mij van verdere trekken. Ik wil den schijn eener satyre op hetgeen wij om ons heen zien, vermijden. Ik onderzoek niet welke de uitkomst van dergelijke overleggingen zal kunnen zijn; het is hier de plaats niet om, waar de paralelle lijn der geschiedenis ontvalt, eenige gissing omtrent de toekomst in het midden te brengen. - Mijn oogmerk is bereikt, indien ik u getoond heb dat, waar het revolutie-beginsel algemeen geworden is, men, uit den aard der zaak, een tijdperk te wachten heeft van voorbereiding, van ontwikkeling, van reactie, van hernieuwde proefneming, van moedelooze berusting.
Weldra hoop ik die perioden, gelijk ze zich historisch aan ons voordoen, te beschouwen: doch, eer ik hiertoe overga, wensch ik, ten slotte dezer Lezing, na de verscheidenheid der trekken, u de overeenkomst van karakter, de eenzelvigheid van natuur en strekking, te doen opmerken; u aan te wijzen hoe het beginsel, waarvan men uitgaat, bij het meeste verschil van wijzigingen en vormen, zich in de meest volkomen identiteit van aard en wezen openbaart.
Ook ten deze moet ik beknopt zijn. - Het groote punt van overeenkomst vind ik in het altijd voortdurend Despotisme van den Revolutionairen Staat. Om te toonen wat ik hiermede bedoel, behoef ik eigenlijk | |
[pagina 242]
| |
slechts te resumeren wat reeds gezegd is, u te herinneren aan den Leviathan van Hobbes en aan het Contrat Social van Rousseau. Er is vrijheid en gelijkheid. Er is dus een Maatschappelijk Verdrag; er is dus een Staat, welks eenheid en kracht berust op het alvermogen van den algemeenen wil. En hoe wordt nu die wil, zoo het heet, gevormd en geconstateerd? uit den boezem van kleinere kringen wordt het goedvinden der individuële burgers, als ware 't kanaalsgewijze, naar een middenpunt gebragt, om aldaar zoo wel de Wetgevende Magt als het Uitvoerend Bewind, met verbreking van tegenstand, in beweging te brengen. Dus is er eene almagt van den Staat. Voor zijn regt behoort al wat regt heet te zwichten. Het is hier, gelijk Bossuet in beteren zin gezegd heeft: ‘Il n'y a pas de droit contre le Droit.’ - Er is ondeelbaarheid van den Staat; alle verscheidenheid der deelen wordt opgelost en versmolten in het geheel. Geen zelfstandig aanzijn tegenover den Staat; de verheerlijking van den Staat ligt in de lijdelijkheid zijner Departementen: enkel stem- en kiesdistricten, enkel administratieve vakken, ter vereenvoudiging van het beheer. - Er is albemoeijing van den Staat. Geen onderwerp dat niet binnen het bereik van den algemeenen wil valt, dat niet mede onder de zorgen der willekeur behoort. Ook over de belangen van het geweten strekt zij haren scepter uit. Kerk en School zijn inrigtingen van den Staat; de burger, met lijf en ziel den Staat eigen, kan in geenerlei opzigt onafhankelijkheid bezitten, dan voor zoo ver hij die van den Staat tijdelijk en voorwaardelijk ontvangt. - Er is dus alleenheersching van den Staat, die meester van goed en bloed is, zoo als Odillon Barrot het in de eerste dagen van 1830, met eene openhartigheid waarvan men later teruggekomen is, uitdrukte: ‘la Révolution peut demander le dernier homme et le dernier écu.’ - Er is een Absolutisme van den Staat. De Staat die de wet geeft, is boven de Wet. - Er is Atheïsme van den Staat: de Godsdienst, binnen zekere perken, moge somtijds, als nuttig en onmisbaar, worden geduld en beschermd; de Staat zelf is aan haar gezag niet ondergeschikt, en de spreuk la Loi est athée is de leus der openbare magt. Er is dus, in theorie en evenzeer in praktijk, afgoderij ten opzigte van den Staat; want aan het Staats- | |
[pagina 243]
| |
belang (onder velerlei benaming, van Algemeen Welzijn, en Volksheil en Nationaal geluk) moet ook het heiligste en dierbaarste, wanneer de Staat het eischt, ten offer worden gebragt. Men moet aan de menschen meer gehoorzaam zijn dan aan God; men moet Gode gehoorzaam zijn, te weten, wanneer Zijn wil met de voorschriften van den Staat niet in tegenspraak is.
Dit is het wezen van den Staat en de natuur van het gezag. Maar, vraagt gij, hoe is het mogelijk dat eene leer waaruit zoodanig gezag ontspruit, als eene theorie der vrijheid uitgebazuind is? want welke waarborgen zijn er, dat deze concentratie, dat deze suprematie, die zich boven al wat God genoemd wordt, verheft, niet ter verdrukking zal worden misbruikt? Welke waarborgen? ieder apologist der Revolutie-leer zal het u zeggen. Het geheele systema kan, als een zamenstel van waarborgen, te berde worden gebragt. Gelieft slechts op den populairen oorsprong van alle magten te letten. Het is immers de algeheelheid der burgers van wie de Staatswil uitgaat; door welke het Staatsgezag uitgeoefend wordt, die zich zelven beheert; wier vrijheid en autonomie het levensbeginsel is van den Staat; wier goedvinden, langs legale vormen bekend geworden, de hoogste wet is; terwijl elke magt, die zich van den invloed welke haar toebetrouwd is, ter verkorting van de regten der Volkssouvereiniteit zou willen bedienen, door de werking der vrijheid van verkiezingen, van drukpers, van publieke meening in toom gehouden, of, waar het noodig is, in haar misdadigen tegenstand bedwongen en gestraft wordt. Deze geruststellende verzekeringen zijn niet verstoken van liefelijken klank: ik veroorloof mij echter te doen opmerken, dat de kracht van alle deze waarborgen berust op de onderstelling dat er inderdaad eenheid en deugdelijkheid en regelmatige vorming van den algemeenen wil mogelijk is; eene hypothese welke op haar beurt twee onderstellingen, beide zeer wankelbaar, ten grondslage heeft. De eene, dat de mensch van nature goedis, zoodat, vermits de voortreffelijkheid van zijn aanleg enkel door bijgeloof en verdrukking bijkans onkenbaar gemaakt wordt, | |
[pagina 244]
| |
de verbreking zijner banden hem met snelle vaart de volmaaktheid waarvoor hij ook in het Staatswezen bestemd is, zal doen bereiken. De andere, dat er vormen kunnen uitgedacht worden, waarin werking en tegenwerking zoo juist is berekend, dat de meest kwaadwilligen tot eensgezindheid worden gedrongen. Wilt gij weten wat ten dien opzigte het ideaal is van den beroemden Kant? Volgens hem behoort de Staatkunde eene Grondwet te zoeken, van zóó kunstmatige ineenvlechting der bijzondere belangen met het welzijn van het geheel, dat er zelfs in eene maatschappij van booze geesten, door een welbegrepen eigenbelang, eene volkomen orde, rust, en harmonie der duivelen bestaan zou.Ga naar voetnoot1 Maar wanneer wij het bekoorlijke Rijk der willekeurige hypothesen verlaten, om op den meer veiligen bodem van stellige waarheid te gaan, dan blijkt terstond de onmogelijkheid der verwezenlijking van deze beloften. Wij Christenen weten dat de mensch uit zich zelven geneigd tot het kwaad is; wij weten ook dat de vorm van het wezen en niet het wezen van den vorm uitgaat, zoodat de meest voortreffelijke Staatsvorm afhankelijk blijft van de beginsels waardoor zij in werking gebragt en bezield wordt. Men spreekt van de Volkssouvereiniteit, maar wat wordt er van die Souvereiniteit van het Volk? wij zagen het reeds; het bestaande wordt ten onderste boven gekeerd, het regt vertreden, de Maatschappij gesloopt; eene Staatsmachine, met den toestel van buizen en trechters ter opvoering van den Algemeenen Wil naar het centrum, georganiseerd: maar dit geschiedt niet met eenstemmigheid van overtuiging; het wordt doorgedreven met overmagt en geweld. De eerste zorg is, in den drang des oogenbliks, het ondersteunen van hen die tolken, voorstanders en uitvoerders van den Algemeenen Wil, óf meenen, óf althans bewee- | |
[pagina 245]
| |
ren te zijn. Zoo geraakt weldra, ten gevolge van verwarring en strijd, alles, om niet uit een te vallen, in omgekeerde verhouding. ‘La souveraineté du peuple a deux faces. Si vous la considérez dans sa formation, elle élève tous les individus, elle en fait des membres du souverain. Si vous la considérez dans son application, elle les écrase, elle les anéantit. Personne n'a de droits vis-à-vis du droit émané de tous.... Des deux faces de la souveraineté du peuple, on en efface une. La formation disparait. Son application subsiste.’Ga naar voetnoot1 De Volkssouvereiniteit is, wat de toepassing betreft, beurtelings bij elke Factie, welke de magt heeft om zich boven het Souvereine Volk te verheffen. Het Bewind verneemt niet, maar maakt bekend wat de Algemeene Wil is. Die wil, in plaats van naar boven te gaan, wordt uit het centrum naar beneden gerigt. De Centralisatie, in plaats van het orgaan der vrijheid, is een ijzeren net over de gansche bevolking gespreid; een duizendvoudig zamenstel van snaren, dat elken burger bereikt, om het eerbiedwaardige medelid van het Souvereine Volk, indien het mij vergund is deze vergelijking te gebruiken, in het groot marionettenspel te doen draven en dansen op de maat van het Algemeen Bewind. Het Volk heeft zaakgelastigden, het is zoo; maar de Mandatarissen, onder de dubbelzinnige uitdrukking van Representanten, gaan te werk als of de Souvereiniteit op hen, als of het eigendom op den rentmeester, overgedragen was. Zoo doet elke partij die in de wetgeving de overhand verkrijgt; elk Bewind dat zich boven de wetgeving verheft; elke despoot die van de twisten in het Bestuur en van de zucht naar orde, ter vermeestering der oppermagt, gebruik maakt. Allen achten zich hiertoe geregtigd en verpligt, wegens den drang der omstandigheden, om het revolutie-beginsel te behouden, of om de verwarring te stuiten waarmede het vergezeld gaat.
Zoodanig is de voedzame en geurige vrucht welke op den vrijheidsboom groeit. Doch vergunt mij, bij de behandeling van een | |
[pagina 246]
| |
onderwerp ter regte kennis en waardering ook van onzen eigen toestand zoo gewigtig, dit despotisme der vrijheidsleer eenigzins nader in de volgende hoofddenkbeelden te schetsen. - Het vernietigt de individuële vrijheid: het doet ook de politieke vrijheid te niet gaan; het kent geene grenzen; het is met vaderlandsche en nationale belangen in strijd; het is onvernietigbaar, zoolang de revolutieleer niet in haar wortel uitgeroeid wordt.
a. Het vernietigt de individuele vrijheid; regtens, ten gevolge van het aangenomen beginsel. De Maatschappelijke vereeniging zelve, gelijk zij door de valsche wijsbegeerte gevormd wordt, is haar graf. Ik behoef hier, wat het beginsel betreft, naauwelijks iets te voegen bij hetgeen gezegd is. De Staat heeft over den geheelen mensch onvoorwaardelijke beschikking. Al wat hij bezit, heeft hij ter leen; ook eigendom en leven zijn voorwaardelijke giften. Er zal in sommige omstandigheden genot van vrijheid kunnen zijn; regt op vrijheid bestaat niet; het kan den meester behagen de zwaarte van den keten te verligten; doch er is een gewettigde toestand van slavernij. Wilt gij u nog levendiger voorgesteld zien hoe de vernietiging der vrijheid tot het wezen der vrijheidstheoriën behoort, nemen wij de verklaringen in de hand, waar de hoofdbeginselen van alle revolutionaire Staatkunde, als in een Kort Begrip en Catechismus der Verlichting, zamengetrokken zijn: die Déclarations des Droits de l'homme et du citoyen, waarbij men voorzeker niet bedoeld heeft de leerstellingen, welke aan de Menschheid worden verkondigd, in ongunstig daglicht te stellen. Het is thans mijn oogmerk niet te betoogen dat zoodanige Grondwet der Grondwetten aan gedurige ter zijdelegging zal blootgesteld zijn: ik wil u doen opmerken dat, in elk dezer stukken, gelijk evenzeer in elke Staatsregeling die er op gebouwd is, de kracht van iedere belofte te niet gaat, reeds door de wijs waarop zij uitgedrukt wordt. Ik zal voor mij laten spreken een man van ongemeene bekwaamheid, van nabij met de Fransche Revolutie bekend, aan wien Mirabeau, niet de meesterlijke trekken zijner levendige en heftige voordragt, maar wel den zakelijken inhoud | |
[pagina 247]
| |
van vele zijner redevoeringen te danken gehad heeft; den scherpzinnigen en te weinig bekenden Dumont. Hij zal u toonen, ten aanzien van de gelijkheid, van de vrijheid, van het regt van eigendom, van de vrije drukpers, van de Godsdienstvrijheid, hoe, bijv. in de hooggeroemde Verklaring welke de Assemblée Constituante in 1789 gedecreteerd heeft, reeds de afkondiging zelve van het regt de ontneming van het regt in zich besluit. De gelijkheid. - ‘Les distinctions sociales ne peuvent être fondées que sur l'utilité commune. - C'est ici un pas rétrograde, une rétractation frauduleuse. Les législateurs avaient senti confusément qu'ils venaient d'établir l'égalité dans toute sa plénitude. Que font-ils maintenant? Ils viennent parler de distinetions sociales, oubliant qu'ils ont aboli toutes les distinctions.’Ga naar voetnoot1 De vrijheid. - ‘Les bornes de l'exercice des droits naturels ne peuvent être déterminées que par la loi. - Des bornes! il y a un moment que ces droits étaient illimités et imprescriptibles. Vous me parlez d'une liberté qui était mon droit naturel, et vous me dites maintenant que c'est à la loi seule à règler l'usage de ma liberté. Vous m'avez trop donné et vous m'ôtez trop. Vous avez commencé par établir mon indépendance absolue, et vous me replacez dans une dépendance totale.’Ga naar voetnoot2 Het eigendom. - ‘La propriété étant un droit inviolable et sacré, nul ne peut en être privé, si ce n'est lorsque la nécessité publique...l'exige évidemment.’ - Niemand mag er van beroofd worden; maar iedereen mag er van worden beroofd, zoodra het Algemeen Nut het vereischt. Wat is de bedoeling en de kracht van dit woord noodzakelijkheid? ‘Il est manifeste qu'il s'agit de convenance et non de nécessité.’Ga naar voetnoot3 De vrijheid van drukpers, waarvan zooveel ophef gemaakt wordt. - ‘Tout citoyen peut parler, écrire, imprimer librement, sauf à répondre de l'abus de cette liberté. - Qu'entendez-vous par abus de liberté? Voilà ce qu'il fallait définir. Jusque-là je ne sais ce que vous me donnez, vous ne le savez | |
[pagina 248]
| |
pas vous-mêmes. Tout exercice de liberté qui déplait à ceux qui ont le pouvoir, passe à leurs yeux pour abus. Quelle est donc la sécurité que vous donnez à la nation contre les législateurs futurs? Vous dites, voilà une barrière qu'ils ne pourront pas franchir, mais vous déclarez en même temps qu'il leur appartient de mettre la barrière où il leur plait.’Ga naar voetnoot1 Godsdienstvrijheid. - Art. 10; dat later altijd kracht behouden heeft. ‘Nul ne doit être inquiété pour ses opinions même religieuses, pourvu que leur manifestation ne trouble pas l'ordre public établi par la loi.’ - Wij zagen reeds hoe de publieke orde, wanneer zij op een atheïstische beginsel berust, noodwendig door elke verkondiging van den levendigen God verstoord of bedreigd wordt. Buitendien valt hier in het oog hoe de redactie zelve der veelbelovende formulen haar nietsbeduidendheid verraadt. ‘Ce qu'on accorde n'est accordé qu'à une condition qui peut sans cesse l'anéantir. Troubler l'ordre public qu'est-ce que cela signifie? Louis XIV n'aurait pas hésité à faire passer cette clause dans son Code. La loi sous son règne excluait sévèrement l'exercice de toute autre religion que la sienne, et défendait la publication de tout écrit en faveur de la religion protestante. Aurait-on pu violer la loi sans troubler l'ordre public?’Ga naar voetnoot2 Zoodanig is het lot der Droits inprescriptibles, inviolables, sacrés. Deze Regten, zoo het heet, boven het bereik van het Bewind, zijn de speelbal van elk Gouvernement. Wat de eene hand geeft, ontneemt de andere hand. De vrijheden worden vertoond, niet verleend. Alles wordt vergund met eene alvernietigende clausuul; alles, voor zoo ver het aan den Staat, aan den collectieven despoot, welbehagelijk is. Gij herinnert u het voor zoo verre onzer kerkelijke twisten; de dubbelzinnigheid waardoor men aan de Belijdenis zich te gelijker tijd in schijn onderwerpt en inderdaad onttrekt. Zoodanig quatenus hebben wij hier. De Wetgever verscheurt zijne banden, terwijl hij ze legt. Men versta mij echter wel. Ik erger mij niet dat de regten beperkt zijn. Dit ligt in de natuur zelve van ieder regt. Maar dit is de grond mijner aanklagt | |
[pagina 249]
| |
dat, terwijl zij vroeger door de onveranderlijke wetten en inzettingen Gods werden omschreven en bevestigd, zij nu afhankelijk van het goedvinden van den Staat, dat is van den wil der veranderlijke menschen, even daarom, in het wezen der zaak te niet moeten gaan. Vrijheid, voor zoo ver het mogelijk, nuttig, wenschelijk is; voor zoo ver het Staatsbelang het vergunt; voor zoo ver het met de omstandigheden vereenigbaar geacht wordt; vrijheid, volledige vrijheid, voor zoo ver uw opperheer, de Staat, zijne toestemming verleent; vrijheid, niet met mate, voor zoo ver zij strookt met de belangen en eischen en wenschen en grilligheden dergenen die over u gesteld zijn: onbeperkte vrijheid wordt beloofd; en, bij de uitkomst, is niet de vrijheid, maar de beperking onbeperkt. Volledige vrijheid is er, met ééne restrictie; ééne enkele slechts, doch waarmeê al wat zoo even geschonken werd, wederom ontvalt. Volledige vrijheid, behoudens volledige slavernij. Sommige schrijvers uit lateren tijd, bijv. Benjamin Constant en Guizot, hebben een behoedmiddel hiertegen gezocht in la doctrine de l'individualisme; bewerende dat er regten zijn zoo gewigtig, zoo heilig, zoo innig zamengevlochten met den aard en de bestemming der menschelijke natuur, dat zij aan de oppermagt van den Staat behooren te worden onttrokken. Allezins waar; doch het is te bejammeren dat zij niet tevens getoond hebben op welke wijs het mogelijk is die regten aan den Staat welke er, uit den aard der zaak beslag op gelegd heeft, weder te ontwringen. Elke toevlugt is ijdel tegen het noodwendig verband van gevolgtrekking en beginsel. Alleen het hart en het geweten zijn voor het Staatsgezag onbereikbaar; en elk betoog omtrent de billijkheid en onschendbaarheid van regten en vrijheden zal schipbreuk lijden op de eenvoudige redenering, zonder welke de revolutionaire Staat geen bestendigheid en zelfs geen aanwezen heeft; op de stelling waarmede Rousseau zeer te regt is begonnen: dat er eenmaal overgifte der Staatsburgers aan den Staat geschied is. Men beroemt zich, als of er, door die leer van het individualisme, een belangrijke wijziging in het systema was gemaakt. ‘Aux droits de l'homme invoqués jadis contre la cour, on opposa les droits de l'individu, si souvent sacrifiés par la | |
[pagina 250]
| |
société. La doctrine beaucoup plus profonde de l'individualisme devint la base de la nouvelle politique rationnelle. L'individu fut en quelque sorte créé élément vivant de la cité, obéissant aux lois qu'elle lui impose, mais n'en reconnaissant d'absolues que celles qui sont justes; se soumettant à toutes les souverainetés, mais n'acceptant comme légitime que celle de la Raison.’Ga naar voetnoot1 Doch de la Mennais antwoordt zeer te regt: ‘Tant que la puissance publique contient les résistances particulières, force est bien aux individus de se soumettre aux lois, aux souverainetés établies. Mais il s'agit de savoir s'il en est de légitimes ou qui aient droit de commander l'obéissance. Or, selon la philosophie du siècle, point de souveraineté légitime que celle de la raison. Et comme, en même temps, cette philosophie ne reconnaît de raison que la raison individuelle, donc aussi point de souveraineté que la souveraineté individuelle. Chacun est souverain de soi-même dans le sens absolu du mot. Sa raison voilà sa loi, sa vérité, sa justice. Prétendre lui imposer un devoir qu'il ne se soit pas auparavant imposé lui-même par sa pensée propre et sa volonté, c'est violer le plus sacré de ses droits, celui qui les comprend tous; c'est commettre le crime de lèsemajesté individuelle. Donc nulle législation, nul pouvoir possible; et la même doctrine qui produit l'anarchie des esprits, produit encore une irrémédiable anarchie politique, et renverse jusque dans ses premiers fondemens la société humaine.’Ga naar voetnoot2 Deze vernietiging der vrijheid bestaat onder alle vormen van het revolutionair beginsel. Kortheidshalve bepaal ik mij bij de aanhaling van eenige regels uit Benjamin Constant, waarin mijne meening, met de hem eigene klaarheid en keurigheid, uitgedrukt is: ‘Lorsqu'on établit que la souveraineté du peuple est illimitée, on crée et l'on jette au hasard dans la société humaine, un degré de pouvoir trop grand par lui-même, et qui est un mal, en quelques mains qu'on le place. Confiez-le à un seul, à plusieurs, à tous, vous le trouverez également un mal. Vous vous en prenez aux dépositaires de ce pouvoir, et, suivant les circonstances, | |
[pagina 251]
| |
vous accuserez tour à tour la monarchie, l'aristocratie, la démocratie, les gouvernemens mixtes, le système réprésentatif. Vous aurez tort, c'est le degré de force et non les dépositaires de cette force qu'il faut accuser. C'est contre l'arme et non contre le bras qu'il faut sévir.Ga naar voetnoot1 Aucune organisation politique ne peut écarter le danger. Vous avez beau diviser les pouvoirs; si la somme totale du pouvoir est illimitée, ces pouvoirs divisés n'ont qu'à former une coalition, et le despotisme est sans remède. Ce qui nous importe, ce n'est pas que nos droits ne puissent être violés par tel pouvoir, sans l'approbation de tel autre, mais que cette violation soit interdite à tous les pouvoirs. Il ne suffit pas que les agents de l'exécution aient besoin d'invoquer l'autorisation du législateur, il faut que le législateur ne puisse autoriser leur action que dans leur sphère légitime. C'est peu que le pouvoir exécutif n'ait pas le droit d'agir sans le concours d'une loi, si l'on ne met pas de bornes à ce concours, si l'on ne déclare pas qu'il est des objets sur lesquels le législateur n'a pas le droit de faire une loi.... C'est là ce qu'il faut déclarer, c'est la vérité importante, le principe éternel qu'il faut établir.’Ga naar voetnoot2
b. Het verlies der burgerlijke vrijheid zal welligt door de aanwinst in Politieke vrijheid eenigermate worden vergoed. - Ik betwijfel de genoegzaamheid, de wezenlijkheid der vergoeding. Ik geloof dat een Staat waar de burgerlijke regten verzekerd zijn, onder elken regeringsvorm, verkieslijk is boven een Bewind dat, met de meeste uitgebreidheid van politieke regten, over al wat ons eigen en dierbaar is, naar goedvinden beschikt. Doch laat ons, buiten alle vergelijking, de waarde dezer politieke vrijheid eenigzins nader beschouwen. Alle burgers zijn mede-regenten: een ieder maakt een integrerend deel uit der Volkssouvereiniteit. Dit is vereerend; maar, zoo dikwerf men tot de minderheid behoort, is het voorregt gering. Het is eene zonderlinge vrijheid welke in onderwerping aan het despotisme der meerderheid bestaat. En toch dit is niet te vermijden. De algemeene wil is de wil niet van allen. | |
[pagina 252]
| |
Volkomen en voortdurende eenstemmigheid is ondenkbaar; de wil der meerderheid is de drijfveer van het gezag. En zou de minderheid in de overmagt van haar tegenpartij een reden van tevredenheid en een waarborg van geluk bezitten? zou de verdrukking behagelijk worden, omdat zij van het goedvinden der meerderheid uitgaat? Naar waarheid schrijft Benjamin Constant: ‘L'assentiment de la majorité ne suffit nullement dans tous les cas pour légitimer ses actes: il en existe que rien ne peut sanctionner: lorsqu'une autorité quelconque commet des actes pareils, il importe peu de quelle source elle se dise émanée, il importe peu qu'elle se nomme individu ou nation; elle serait la nation entière, moins le citoyen qu'elle opprime, qu'elle n'en serait pas plus légitime.’Ga naar voetnoot1 - Maar ik ga verder en vraag: zal het gezag dat, in revolutionairen zin, het eigendom der meerderheid is, altijd of doorgaans, in haar bezit zijn? Geenszins. Er is, waar de revolutieleer ingang gevonden heeft, strijd, niet slechts tusschen twee hoofdpartijen, van een heftigen of een gematigden vooruitgang, van doordrijving en terughouding; maar elke partij is in onderdeelen verdeeld; er zijn schakeeringen van denkwijs en bedoeling; de bevolking is, ten aanzien der politieke meeningen zoo verbrokkeld dat, bij onbelemmerde openbaarwording der gevoelens, eene meerderheid onmogelijk wordt. Er is diezelfde anarchie der minderheden, diezelfde onmogelijkheid om een algemeen gevoelen te formuleren, waarvan ook in onze dagen menige Representatieve Vergadering eene treffende afspiegeling vertoond heeft. Er is telkens, ter doorzetting van hetgeen aan de orde van den dag is, eene minder heid, die de overige minderheden, door welke somwijlen eene overgroote meerderheid gevormd wordt, aan hare fysieke of morale overmagt onderwerpt. Het is dus altijd eene fractie, eene faktie, eene coterie, een veelvermogend individu, un homme-pouvoir, die het Souvereine Volk vervangt. Bij de verscheidenheid der vormen zal niet enkel de burgerlijke vrijheid van allen waarborg beroofd en aan de Staatswillekeur over- | |
[pagina 253]
| |
geleverd zijn, maar ook de politieke; en, ondanks wisseling van regeringsvormen en regenten, zal de opperregent, de Souverein zelf, het Volk, om wiens vrijheid en onafhankelijkheid het, zeide men, te doen was, zonder uitzigt op bevrijding, aan den dubbelen band van revolutionaire Constitutiën en van revolutionaire Overheden worden gelegd.
c. Dit despotisme kent geene grenzen. Het bleek ons reeds dat het, in zijn beginsel, eene elasticiteit heeft, waardoor het steeds met de toenemende behoefte van het openbaar gezag in evenredigheid is. - Doch er is meer. Wij herinneren ons hoe in het vroegere Staatsregt de oppermagt begrensd werd, door den wederstand van Corporatiën en Stenden; door de beperktheid van haar hulpmiddelen; door de onmogelijkheid om op den duur ten eigen nutte, op eigen naam, al te groote offers van den onderdaan te vergen. In den Revolutionairen Staat valt elke beperking van zoodanigen aard weg. ‘Nous avons détruit les existences individuelles qui pouvoient lutter séparément contre la tyrannie, et je vois le Gouvernement qui hérite seul de toutes les prérogatives arrachées à des familles, à des corporations ou à des hommes.’Ga naar voetnoot1 Regelmatige wederstand is er niet meer. Menigwerf zal een kortstondig Bewind, uit oorzaken die met de verandering der omstandigheden en het karakter der personen in verband staan, zwak en wankelbaar zijn; het Gouvernement heeft echter altijd, als zoodanig, ten gevolge der vernietiging van het historische zamenstel der maatschappij, onberekenbare kracht. Alles is uiteengescheurd of effen gemaakt, wat vroeger, door uitstekendheid of vastheid, een steun- en middenpunt ter pligtmatige handhaving van wettige regten en vrijheden gaf. Het revolutionaire Staatsgezag heeft overvloed, waar de wettige Magt dikwerf gebrek had. Immers heeft het over het gansche Volk, over lijf en erf, vrije beschikking. De Staat is in het Bewind, hoedanig ook, gecentralizeerd, geconcentreerd. De spreuk: ‘L'État c'est moi,’ heeft hier wat meer te beduiden dan zij on- | |
[pagina 254]
| |
der Lodewijk XIV had. - De Staat ben ik! kon vroeger een Vorst of eene Souvereine Corporatie zeggen, voor zoo ver het aanwezen der Dynastie en de voortduring der gemeenschap de levensvoorwaarde der Monarchie of Republiek was. ‘L'État, c'est moi,’ zal het revolutionair Gouvernement zeggen; zóó dat niets van hetgeen onder zijn bereik en geweld valt, gerekend worde, tegenover het Gouvernement, eigen bestaan, of regt, of vrijheid, of wil te kunnen hebben. Daar bij gaat het Revolutionair gezag niet op eigen naam, maar in naam van het Souvereine Volk te werk. Al wat het verrigt, al wat het vraagt, is ten algemeenen nutte, tot heil en zegen van het Volk. Het heeft, ter bemanteling van de meest hatelijke zaken, de meest liefelijke woorden bij de hand.
d. Dit despotisme is met alle Vaderlandsche en Nationale belangen in strijd. - Voorwaar, zoo de Revolutie-leer een hoorn des overvloeds heeft, het is overvloed van beloften, die overvloed van teleurstelling en rampzaligheid te weeg brengt. Altijd is de belofte op den voorgrond, en de vervulling in het verschiet. Het is Tantalus die, met het water aan de lippen geen druppel ter lafenis erlangt; Sisyphus aan wien de steen, met onbeschrij felijken arbeid naar boven gewenteld, ontrolt, als hij, naar het schijnt, nagenoeg den top bereikt heeft. Nooit zoo veel verdrukking als sedert vrijheid, nooit zoo veel vervolging, als sedert verdraagzaamheid aan de orde van den dag is. De woorden van Natie en Vaderland blijven in gestadig gebruik. Maar wat is Natie, en wat beteekent Vaderland, wanneer men de banden miskent en vernietigt welke de eenheid van geschiedenis, Godsdienst, zeden, gewoonten, beginsels, tusschen het voorgeslacht en de nakomelingschap gelegd heeft? Weinig baat het den naam van vaderlandsch en nationaal te geven aan revolutionaire beginsels, aan revolutionaire belangen, aan revolutionaire vrijheden, aan revolutionairen burgerzin, waardoor al hetgene der Natie eigen, het Vaderland dierbaar en heilig geweest is, ter zijde gesteld wordt. Van volksverlichting zal men gewag maken, waar de Godsdienst op den achtergrond geraakt, en er, bij schemerlicht in het ver- | |
[pagina 255]
| |
stand, duisternis in het hart is. Het Volk zal, als de oorspronkelijke Souverein, worden vermeld; aan publieke meening en volksstem en algemeenen wensch en eisch, in naam, hulde gebragt worden; maar wat is het Volk na de ontbinding der Maatschappij? Bij het verdwijnen van hooger betrekking ligt het eenige cement der zamenleving in het geld. De bevolking zal in rijken en armen, gegoeden en proletariën, als in twee Magten verdeeld zijn; zelfs de naam van Volksmassa zal een teeken zijn der hoogmoedige verachting. Eene benaming niet onjuist; de rangen en standen zijn als het Maatschappelijk gebeente; en wat zou er, wanneer dit verbroken is, anders dan een levenlooze klomp, eene massa overig zijn? eene verzameling van belastingschuldigen en dienstpligtigen in de hand van het Bewind.Ga naar voetnoot1 Voorzeker ook hier mag van de revolutionaire theorie, als van eene gevaarlijke verleideres, bij de veelheid van haar onderrigt en het gevlei harer lippen, gezegd worden; dat haar wegen wegen des grafs zijn, dalende naar de binnenkameren des doods.Ga naar voetnoot2
e. Dit despotisme ten laatste is onvernietigbaar, zoolang niet tot de Oppermagt Gods, waarin alleen de waarborg der vrijheid is, wedergekeerd wordt. Het despotisme is voor de Revolutie noodig, als behoedmiddel tegen anarchie. Voor de voorstanders der Revolutie-leer is het despotisme onmisbaar, om den voortgang der praktijk, hetzij te verhaasten, hetzij te matigen en te stuiten. Het is tijdelijk; provisioneel; enkel voor eene periode van overgang; enkel tot dat de revolutionaire theorie gerealiseerd zij: maar, vermits die realisering onder de onmogelijkheden behoort, volgt hieruit dat de termijn waarop een meer regelmatig beheer een aanvang zal nemen, met het ad calendas Graecas gelijk is, nimmer verschijnt, en de despotieke natuur van het gezag, onder den naam | |
[pagina 256]
| |
van provisioneel een bestendig aanwezen verkrijgt. Er kunnen velerlei Revolutiën zijn; verplaatsing van het gezag; wijzigingen van vormen; zoo als Fiévée het uitdruktGa naar voetnoot1, des Révolutions gouvernementales dans la Révolution; doch, waar eene sociale Omwenteling was, wordt eene sociale Restauratie vereischt; en deze is ondenkbaar, wanneer zij niet met de erkenning van Gods Souvereiniteit begint. La Mennais schrijft: ‘Dès qu'on n'admet qu'un pouvoir humain, on consacre la servitude: dès qu'on rejette la Loi divine, on rejette tout principe de justice obligatoire, et l'on consacre la tyrannie: dès qu'on sépare l'ordre politique de l'ordre religieux, on se prive de toute garantie imaginable contre l'arbitraire.... On voit ici pourquoi le libéralisme, éminemment social en tant qu'il veut la liberté, est néanmoins, à cause des doctrines qui l'égarent, destructeur par son action. Il repousse le joug de l'homme, le pouvoir sans droit et sans règle; il réclame une garantie contre l'arbitraire qui ôte à l'obéissance sa sécurité: rien de mieux jusques-là; mais, séparé de l'ordre spirituel, il est contraint de chercher cette garantie si désirée, où elle n'est pas et ne peut pas être, dans des formes matérielles de gouvernement. Le vice qui l'irrite et l'inquiète est inhérent à la nature du seul pouvoir qu'il veuille reconnaître. Il le renverse aujourd'hui par un motif qui l'oblige à renverser demain celui qu'ilaura mis à sa place; et ainsi sans fin etsansrepos.’Ga naar voetnoot2
Ziedaar, voor zoo ver de engte van ons bestek het veroorlooft, eene proeve van hetgeen, ter karakterizering van de Revolutieleer in haar gevolgen, uit eene theoretische beschouwing kan worden afgeleid. Mogt ik hierin, door dit drietal Lezingen, eenigzins geslaagd zijn, dan wordt nu het historisch betoog enkel ter bevestiging van het betoog der redenering, enkel ter opheldering van hetgeen bewezen is, vereischt: dan is de strijd gestreden en de overwinning behaald; dan zal, na de aanwijzing van hetgeen moest gebeuren, de aanwijzing gemakkelijker vallen dat het inderdaad alzoo geschied is. | |
[pagina 257]
| |
Een aanmerkelijk deel mijner taak is heden ten einde gebragt. Ik heb onder de bewerking op nieuw geleerd hoe weinig de beperktheid onzer krachten, in vergelijking met de uitgestrektheid onzer wenschen en pogingen, vermag. In het eerst meende ik de voorbereiding tot deze bijeenkomsten, na veeljarige bestudering van het onderwerp, eenigermate als bijwerk te mogen beschouwen; spoedig is zij hoofdzaak, is zij, bijkans met terzijdestelling van elken anderen arbeid, het eenige werk voor mij geworden; en ook aldus heb ik meer dan eenmaal gevreesd dat mij de last spoedig te zwaar zou kunnen vallen. Ik heb mij daarom met den meesten ernst afgevraagd of ik niet welligt beter zou doen te dezer plaatse, nu ongeveer de helft van den weg afgeloopen is, voor dit jaar den eindpaal te stellen. Maar gedachtig aan de onzekerheid van het leven, dat, waar het nog lang zou kunnen zijn, dikwerf zoo kort is; verlangend eenmaal het geheel mijner politieke denkbeelden onder het oog van bevoegde en welwillende regters te brengen; in het vertrouwen op vrienden wier toegeeflijkheid, naar gelang der behoefte, zich uitbreidt; in het vertrouwen bovenal op Hem die den moeden kracht geeft, heb ik gemeend voor als nog, onder hooger opzien, voorwaarts te moeten gaan. Ik wensch derhalve met de historische beschouwing van het Revolutie-Tijdperk te beginnen. Maar, wanneer mij het afwerken niet vergund wierd, geloof ik dat hetgeen wij in de tien avonden, waarop ik u ten mijnent heb mogen ontvangen, te zamen hebben behandeld, eenigermate een geheel uitmaakt. Ik heb u daarin, naar vermogen, de natuur van het Staatsregt, zoowel der Openbaring als der nieuwere wijsbegeerte, getoond. - Om u te doen zien, dat op de wijsheid onzer eeuw, waar zij den oorsprong ook des wetenschappelijken levens miskend heeft, het gezegde des Heeren toepasselijk is: ‘Gij zegt: ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb aan geen ding gebrek! en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.’Ga naar voetnoot1 - Om u te doen opmerken dat ook thans het dreigend woord behartiging verdient: ‘Ik zal uwe geregtigheid | |
[pagina 258]
| |
bekend maken, en uwe werken, dat zij u geen nut doen zullen: wanneer gij roepen zult, zoo laat hen, die van u vergaderd zijn, u redden! doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen!’Ga naar voetnoot1 - Om u en mij zelven te leeren waar de bron onzer eenige wijsheid, waar de grondslag van onzen eenigen roem ligt: ‘Er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik te niet maken. Waar is de wijze? waar is de schriftgeleerde? waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? doch wij prediken Christus, den gekruisigde, den Joden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid; maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods. Want het dwaze Gods is wijzer dan de menschen, en het zwakke Gods is sterker dan de menschen; maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en regtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing; opdat gelijk geschreven is: die roemt, roeme in den Heer!’Ga naar voetnoot2 |
|