Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
Afbeelding van Het Nederlandse lied in de Gouden EeuwToon afbeelding van titelpagina van Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.34 MB)

Scans (22.45 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw

(1991)–Louis Peter Grijp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De estetiek van strofevormen

Men kan zich afvragen wat een dichter beweegt een strofevorm niet eenvoudigweg over te nemen, maar om hem te variëren. We herinneren ons uit deel 1 Van Mander, die in zijn lied op de melodie van ‘Windeken’ Hoofts eenvoudige strofevorm trachtte te verfraaien (p. 62). We zouden dit in termen van de imitatie-theorie een emulatie op formeel niveau kunnen noemen.

Daarmee creëren we wel een estetisch probleem. Als men een strofevorm kan verfraaien dan zijn er blijkbaar mooie en minder mooie strofevormen. Van Manders strofe op ‘Windeken’ is representatief voor een bepaalde strofische estetiek, die behagen schept in ingewikkelde vormen, overvloedig voorzien van binnen-, midden- en dubbelrijmen. We zien deze voorkeur al bij de 16e-eeuwse rederijkers - liedboeken als het Aemstelredams amoreus lietboeck staan er vol van - maar we vinden soortgelijke kunstige strofen ook nog bij latere dichters als Valerius, Bredero en contribuanten aan Den nieuwen lusthof en de Nederduytschen Helicon.

Met het voortschrijden van de Renaissance raakte men op dergelijke weelderige rijmen uitgekeken. Met zijn ‘verfraaiing’ van ‘Windeken’ zette Van Mander feitelijk de klok terug: Hoofts aan het Frans ontleende vorm was moderner dan de zijne. De algemene voorkeur gaat steeds meer uit naar eenvoudiger strofen, naar regelmatiger strofen ook, met langere versregels. Zo'n moderne strofe had bijvoorbeeld het populaire ‘Esprits qui soupirez’, alias ‘O nacht jaloerse nacht’:

. 6a . 6B . 6a . 6B

[pagina 278]
[p. 278]

Hooft heeft de bijbehorende melodie als een der eersten in Nederland gebruikt (Chanson a Madame, 1601). De strofe wordt vele tientallen malen ongewijzigd overgenomen. Ondanks de duidelijke geleding van de melodie die als het ware uitnodigt tot het splitsen van de regels kon slechts één rederijker deze verleiding niet weerstaan (D. Woutersen in de Nederduytschen Helicon, 1610). De gezongen alexandrijnen, waarvan de cesuren door de geledingen in de melodie worden onderstreept, voorzagen blijkbaar in een behoefte.

Camphuysen verwoordt de nieuwe trend wanneer hij stelt dat gedichten zowel gelezen als gezongen moeten kunnen worden. Dit heeft consequenties voor de metriek: deze dient regelmatig te zijn. Een extreem voorbeeld van een regelmatig strofeschema vindt men bij Camphuysen op de melodie van John Dowlands Frog's galliard:

8A 8A 8B 8B 8C 8C 8D 8D

Een strofe, vierkant als een schaakbord. Minder liedachtig is nauwelijks voorstelbaar: de verzen zijn zonder uitzondering te lang. Zes accenten gelden in het lied als de gemiddelde maximale verslengte, al komt een enkele piek van zeven of acht accenten wel voor. Bovendien is er geen afwisseling in rijmgeslacht en verslengte. Camphuysen heeft Dowlands verzen (‘Now o now I need must part, enz.’) met vier accenten samengevoegd tot verzen met acht accenten. Ook in dit geval kunnen we spreken van een formele emulatie, zij het in tegengestelde richting als bij Van Mander. Ter geruststelling: Camphuysens strofen zijn lang niet allemaal zo regelmatig. De dichter is alleen hier tot het uiterste gegaan.

 

Tussen de genoemde uitersten, de rederijkersliederen enerzijds en de volmaakt regelmatige strofen anderzijds, ligt een weids panorama van allerhande strofevormen, meer of minder regelmatig, meer of minder rijk aan rijmklanken. Dit panorama is mede een uitkomst van de strofische variatie die zijn oorsprong vindt, behalve in toevalligheden in de overlevering, in de creatieve behoefte van de liederendichters de vormen aan hun eigen smaak aan te passen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken