Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
12 Strofische VariatieIn de inleiding van dit deel heb ik de variatie van strofevormen een mogelijke bedreiging genoemd voor de bruikbaarheid van de voetenbank. In dit hoofdstuk zullen we dit ‘gevaar’ nader bestuderen, in de eerste plaats uit zorg voor de heuristische waarde van de voetenbank, maar ook uit wetenschappelijke interesse voor een opvallend en belangrijk verschijnsel in de contrafactuur. Men kan de strofische variatie op verschillende manieren benaderen. Allereerst, zoals gezegd, als musicoloog die melodieën bij liedteksten tracht te vinden. Hij ondervindt enerzijds hinder van dit verschijnsel, maar anderzijds kunnen bijzondere varianten hem goed van pas komen om directe ontleningen vast te stellen. Verder zal hij zich moeten afvragen wat de mogelijke variaties zijn op één bepaalde melodie, als hij een afwijkende strofevorm aan die melodie wil koppelenGa naar eind353. Ten tweede is er de zanger die een lied wil zingen en soms een melodie krijgt voorgeschoteld met een geheel andere vorm dan de tekst. Hij krijgt dan te maken met het probleem of liever de vaardigheid die in de muziekwetenschap ‘tekstplaatsing’ wordt genoemd. Men kan de strofische variatie tenslotte bekijken vanuit het standpunt van de dichter en in diens zog van de literatuurhistoricus. Wat bezielde een dichter om niet eenvoudigweg de voorliggende strofe te kopiëren maar een eigen variatie te bedenken? Blijkbaar was de strofevorm niet alleen een praktisch stramien om een tekst zonder ongelukken op een melodie te krijgen maar speelden er ook andere overwegingen mee. Bestaat er zoiets als een estetiek van strofevormen van het lied en zijn er bepaalde manieren en tradities te onderscheiden, gebonden aan personen of culturen?
Ik zal de strofische variatie in twee stadia behandelen. In eerste instantie letten we alleen op de formele verwantschap tussen verschillende strofevormen op dezelfde melodie en verwaarlozen we het historische aspect. Wel trachten we bij deze systematische, synchronische benadering te achterhalen hoe de verschillende variaties uit elkaar af te leiden zijn. We zullen deze afleidingen transformaties noemen. Kennen we eenmaal de regels van de synchronische transformatie, dan kunnen we gemakkelijk verwante patronen herkennen. Dit is bijzonder nuttig bij zoekacties. In tweede instantie vragen we ons hoe strofen in werkelijkheid van elkaar afgeleid zijn. We voeren dan de historische, diachronische dimensie in en plaatsen de strofische variatie in het kader van de ontlening, die in deel I is beschreven. We trachten ons de werkwijze van | |
[pagina 258]
| |
liederendichters voor te stellen en globale voorkeuren voor bepaalde typen strofen te onderscheiden. | |
TransformatiesWellicht ten overvloede: in dit hoofdstuk beperken we ons tot variatie van strofevormen op dezelfde melodie (die daarbij uiteraard kleine wijzigingen kan ondergaan). Alle aspecten van de strofevorm, geen uitgezonderd, kunnen aan deze variatie onderhevig zijn: het aantal versregels per strofe, het aantal accenten per regel, het aantal lettergrepen per regel, het rijmschema, de rijmgeslachten, opmaten enzovoorts. We zullen de variaties beschouwen als onderlinge transformaties van strofeschema's. We maken een eerste onderscheid tussen metrisch indifferente transformaties en transformaties waarbij het metrum (in de zin van het metrische patroon van versregels of strofe) betrokken is. In het eerste geval past de getransformeerde vorm gegarandeerd op de melodie - gesteld dat de uitgangsstrofe dat ook doet - en kan de melodie noot voor noot ongewijzigd blijven. In het tweede geval kunnen er tekstplaatsingsproblemen optreden en moet de melodie soms aangepast worden. |
|