Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermdEen metrica voor het liedIn het bovenstaande hebben we de belangrijkste problemen gezien die men kan tegengekomen bij het metrisch beschrijven van liederen uit de periode met de tonisch-syllabische versbouw in wording. Ik zal de bevindingen nu samenvatten in een formele metrica die tenminste geldig is voor het Nederlandse lied van het einde van de 16e en de eerste helft van de 17e eeuw. Daarbij teken ik het volgende aan. Ten eerste is deze metrica praktisch gericht: zij moet ons in staat stellen liederen van een principieel verschillend verstype te vergelijken. Ten tweede is het systeem toegespitst op het lied, hetgeen zich onder meer uit in de aandacht voor driedelige ritmes en gemengde metra, en in de status van de lichte uiteinden van het vers (vrouwelijk rijm en opmaat). Ten derde heb ik geen poging gedaan de versvoeten van de klassieke versleer in de metrica onder te brengen. Er is eerder verwantschap met recente formele beschouwingen over het metrum als die van Halle en KeyserGa naar eind351.
In het algemeen beschouw ik een metrum als een patroon van afwisselend beklemtoonde (‘zware’) en onbeklemtoonde (‘lichte’) posities. (De lengte van zo'n metrum varieert van een versdeel tot een strofe.) Een beklemtoonde positie bestaat uit één lettergreep, een onbeklemtoonde positie uit één of twee lettergrepen. We zullen zo'n patroon een basismetrum noemen en het uitdrukken in een serie geïndexeerde letters, bijvoorbeeld: Lp Zp Lp Zp In sommige gevallen kan een basismetrum worden verfijnd, namelijk wanneer het aantal lettergrepen per lichte positie in het lied constant of nagenoeg constant is. We spreken dan van een verfijnd metrum en een stabiel ritme. Zo kan men uit het als voorbeeld gegeven basismetrum de volgende drie verfijnde metra afleiden: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In dergelijke metra onderscheiden we groepjes van twee en drie lettergrepen, respectievelijk de dupel (ZL) en de tripel (ZLL). Dupels en tripels beginnen met een zware lettergreep en worden onmiddellijk gevolgd door een zware lettergreep. Verfijnde metra omvatten alleen dupels (tweedelig of alternerend metrum), alleen tripels (driedelig metrum) of beide (gemengd metrum).
Het bovenstaande impliceert de volgende basisregel:
(1) In alle metra worden zware lettergrepen gescheiden door tenminste één en ten hoogste twee lichte lettergrepen.
Ter voorkoming van polyinterpretabele situaties is er een regel die reeksen als L L Z L Z (moeilijk te onderscheiden van Z L Z L Z) uitsluit:
(2) De eerste twee lettergrepen van een versregel worden als licht beschouwd wanneer er een tripel op volgt. Zo niet dan is de eerste lettergreep zwaar (‘anapestregel’).
Ten behoeve van de beschrijving van instabiele opmaten geldt:
(3) De eerste positie van een metrum kan facultatief worden gesteld wanneer ze licht is.
Zo'n facultatieve opmaat wordt aangegeven als (L) of - in een strofeschema - een komma.
Het werkelijke ritme van een lied wordt, in op licht en zwaar afgeronde waarden, strofe voor strofe met het veronderstelde metrum vergeleken. Een afwijking in waarde (een zware lettergreep op een lichte plaats of andersom) wordt zonder meer getolereerd mits de aangrenzende ritmische waarden wél overeenstemmen met het metrum. Is dat niet het geval dan is er sprake van een antimetrie. Dit is de situatie waarbij een lichte lettergreep in een zware positie staat, terwijl op tenminste één van de aangrenzende lichte posities een zware lettergreep staat:
Een antimetrie wordt getolereerd tenzij deze telkens op dezelfde plaats optreedt in andere strofen. Ook reeksen van direct op elkaar volgende antimetrieën kunnen niet worden geaccepteerd: ze wijzen in de richting van een onjuist verondersteld metrum. Bij zuivere lettergreepverzen (Datheen, Utenhove, Franse liederen) moeten dergelijke opeenvolgingen echter voor lief worden genomen, als men ze wil beschrijven in termen van het tonisch-syllabi- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sche vers in wording. Hoewel dit in theorie niet mogelijk lijkt, gelukt dit in de praktijk merkwaardigerwijze doorgaans probleemloos. Bovendien blijken de strofeschema's van lettergreepverzen in de voetenbank uitstekend te vergelijken met die van accentverzenGa naar eind352.
Wat de relatie tussen deze metrica en de notatiewijze van de voetenbank betreft, in de strofeschema's worden in beginsel alleen de metrische posities vastgelegd. De code 2a impliceert bijvoorbeeld het basismetrum ZpLpZpLp. De aan- of afwezigheid van de opmaat en het rijmgeslacht geven het gewicht van de eerste respectievelijk laatste positie aan. Indien het ritme voldoende stabiel is, kan men het metrum verfijnd beschrijven via de tertiaire gegevens van de voetenbank. Als standaardwaarde geldt de dupel. Het voorkomen van tripels kan worden aangegeven met uitdrukkingen als ‘consequent tripels’, ‘v3=.23222’ en ‘consequent tripels behalve in vers 2’. Ook kan men minder stabiele situaties aangeven: ‘soms tripels’, ‘vaak tripels’.
Met deze metrica is een theoretisch en praktisch fundament gelegd voor de subparameter ‘aantal accenten per versregel’, een van de bouwstenen van de voetenbank, en voor een meer verfijnde metrische beschrijving van liedritmes uit het begin van de 17e eeuw. |
|