Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Herhalingen aanbrengenHet aanbrengen van tekstherhalingen wordt doorgaans op de bewuste plaatsen aangegeven, hetzij door een versregel nog eens geheel of gedeeltelijk uit te schrijven of kortweg met ‘etc.’, ‘Twees’ of iets dergelijks. Een enkele keer wordt zo'n herhaling echter vooraan het lied vermeld. Zo staat er boven een ‘leysen’ van Matthijs Compère in het Devoot ende profitelyck boecxken: Op die wise Alle mijn ghepeys doet mi so wee, mer den vijfsten regel singt tweewerfGa naar eind291 Compère's lied heeft zeven regels, het lied ‘Alle mijn ghepeys’ heeft er acht. De aanwijzing beoogt dus een tekstuele herhaling: er is immers minder tekst dan muziek (in het hierboven gegeven overzicht situatie C).
Voorbeeld 28: M. Compère, ‘leysen’ (DEPB no. 258). Wijsaanduiding: Alle mijn ghepeys doet mi so wee, mer den vijfsten regel singt tweewerf. Melodie naar DEPB no. 181
1 Reyn maech - de - ken schoon on - be - smet
2 Ghi waert van e - de - len bloe - de
3 Ghi woon - de te Na - za - reth
4 Ghe - spro - ten uit Jes - ses roe - de
5 Voer - sien had u die va - der wel
6 [Voer - sien had u die va - der wel]
7 Dies dael - de die en - gel Ga - bri - el
8 Met woor - den snel, na gods be - vel
| |
[pagina 199]
| |
In vb. 28 heb ik volgens deze aanwijzing Compère's tekst op de melodie van ‘Alle mijn ghepeys’ gezet, althans op de melodie die elders in het Devoot ende profitelyck boecxken met ‘Alle mijn ghepeys’ geassocieerd wordtGa naar eind292. In dit geval is het duidelijk dat de tekstplaatsing geen probleem vormt wanneer men enkele toonherhalingen schraptGa naar eind293. De herhaling van de vijfde tekstregel lost het pasprobleem weliswaar op maar heeft geen enkele muzikale motivatie (vgl. hoofdstuk 13). Ik vermoed daarom dat de uitgever van het Devoot ende profitelyck boecxken niet de oorspronkelijke melodie voor het contrafact heeft kunnen vinden en dat de voorgeschreven herhaling een noodmaatregel is om de tekst op de tamelijk willekeurig gekozen melodie te laten passen. De vijfde regel is dan min of meer de eerste de beste, immers de eerste na de eerste vier regels, waarin rijm en muzikale herhaling op stereotype wijze corresponderen (‘Stollen’). Een andere tekstherhaling in hetzelfde liedboek lijkt meer hout te snijden. Boven lied 76 staat: Op die selve wise/ maar den derden regel moetty altijt verhalen. Met ‘op die selve wise’ zal ‘Het was eens joden dochter’ zijn bedoeld, de wijsaanduiding van het voorafgaande lied. Het onderhavige lied (no. 76) heeft vier regels per strofe, de boven het voorafgaande lied genoteerde melodie heeft vijf verschillende frasen.
Voorbeeld 29: DEPB no. 76. Wijsaanduiding: Op die selve wise, maar den derden regel moetty altijt verhalen. Melodie naar DEPB no. 75. Wijsaanduiding aldaar: Het was eens joden dochter
1 Vri - heyt van herten en gave ik niet
2 Om duysent mer - cken van gou - de
3 Dat ic in een - der mis - sen lanck
4 [Dat ic in een - der mis - sen lanck]
5 Mijn hertken der - ven sou - de.
| |
[pagina 200]
| |
Vb. 29 laat zien hoe een en ander op elkaar past. Wanneer we het voorafgaande contrafact (no. 75) nader beschouwen, krijgt het herhalingsvoorschrift meer reliëf. De eerste twee strofen van no. 75 luiden namelijk: Haer oogen stralen blincken
Veel claerder dan een cristal
Maria wilt mijns ghedincken
Maria wilt mijns ghedincken
Ghi sterct mijn sinnen al.
Met sonden ben ic bevangen
Och moeder ende maghet soet
In gracien wilt mi ontfangen
Aensiet mijn groot verlangen
Geeft mi tot duechden spoet.
Men ziet dat de derde regel wel in de eerste strofe wordt herhaald maar niet in de tweede. Ook de overige strofen hebben nu eens wel en dan weer geen tekstherhaling. De nadruk in de aangehaalde wijsaanduiding blijkt dus te liggen op het altijt herhalen van de derde regel. Of de vijfregelige melodie van no. 75 de oorspronkelijke melodie is van het vierregelige contrafact no. 76 moet ik in het midden laten, maar het aanbrengen van een herhaling sluit hier in elk geval bewijsbaar aan bij een bestaande praktijk. Weer anders liggen de zaken bij een herhalingsvoorschrift uit het Antwerps liedboek. Opschrift en eerste strofe luiden als volgt: Een oudt liedeken Omdat de melodie van het lied niet bekend isGa naar eind295, kunnen we niet vaststellen of het hier om een louter tekstuele herhaling gaat, of dat zowel tekst als muziek van elke eerste versregel wordt herhaald. In het laatste - meest waarschijnlijke - geval zou het uitsluitend om de beschrijving van een bestaande praktijk gaan en niet om de oplossing van een pasprobleem. Naast tekstuele herhalingen vinden we in het Devoot ende profitelyck boecxken ook een voorschrift voor een muzikale herhaling: Op de wise van den lustelijcken mey, maer men moet dat leste veers dobbel singenGa naar eind296. Het lied heeft negen regels, de ‘Lustelijcken mey’ slechts achtGa naar eind297. Het betreft hier dus een herhaling van de laatste muzikale frase met nieuwe tekst (situatie A van p. 197). Het resultaat (vb. 30) is veel minder bevredigend is dan dat bij de vorige liederen. De eerste vier regels hebben te weinig lettergrepen en de vijfde en zesde regel hebben er juist te veel. Voorts blijken aan het einde van de strofe de vrouwelijke rijmen van het oorspronkelijke lied niet goed te kunnen worden vervangen door mannelijke. Tenslotte wordt de muzikale herhaling van de slotregel niet bevestigd door het rijmGa naar eind298. De nieuwe tekst past al met al zo | |
[pagina 201]
| |
slecht dat het me in dit geval uitgesloten lijkt dat de uitgever hier de oorspronkelijke melodie aangeeft. Hij zal deze niet hebben kunnen achterhalen en er een melodie van ongeveer dezelfde lengte en structuur bij hebben gezocht.
Voorbeeld 30: DEPB no. 253. Wijsaanduiding: Den lustelijcken mey, maer men moet dat leste veers dobbel singen. Melodie naar DEPB no. 143
Laet ons te sa - men
Nu al - le ver - bli - den
Want tot on - ser vra - men
Tot de - sen ti - den
Gheboren is dliefste kint daer dach op daecht
Het heeft God drie - vuldig al - so be - haecht
Lof, danck, ghe - mee - ne doet
Den kin - de - ken dee - ne soet
En - de eert Ma - ri - a sijn moe - der en - de maecht
Het laatste geval is uitzonderlijk: in tegenstelling tot tekstherhalingen worden zuiver muzikale herhalingen vrijwel nooit aangegeven. Ze worden als onderdeel van de melodie beschouwd. Zo komen in de gebruikelijke versie van de ‘Lustelijcken mey’ verscheidene muzikale herhalingen voor waarover in de zojuist aangehaalde wijsaanduiding niet gerept wordt. Alleen wat blijkbaar een noodoplossing was, de extra herhaling, is aangegeven. Van de zeldzame muzikale herhalingsvoorschriften citeer ik er nog twee. Boven een lied van Karel van Mander (1605) staat: | |
[pagina 202]
| |
Nae de wijse: Och lichdy nu en slaept Hier wordt expliciet aangegeven dat de eerste twee muzikale frasen worden herhaaldGa naar eind300. Dat is ook het geval in de volgende aanwijzing, uit het MS Brussel 2631, voor een contrafact op de populaire melodie ‘Ik weet een molenarinne’: Dit lyedekijn gaet op die wijse Ic weet een moelenerinne van herten also fijn. Maar die ander twee sijnen of regulen sellen op gaen als die twee eersten. Maer die vijften sin of reghel sal neder gaenGa naar eind301.Het tweede paar ‘zinnen’ moet stijgen, evenals het eerste paar. Blijkbaar wordt hier een herhaling van de eerste twee muzikale frasen omschreven. De volgende, vijfde, regel moet dan een dalend melodisch verloop hebben. Het Brusselse contrafact past uitstekend op de melodie zoals die is genoteerd in het MS Berlijn 190Ga naar eind302:
Voorbeeld 31: ‘Lyedekijn’ uit MS Brussel 2631, fol. 23v. Wijsaanduiding: Ic weet een moelenerinne van herten also fijn. Maar die ander twee sijnen of regulen sellen op gaen als die twee eersten. Maer die vijften sin of reghel sal neder gaen. Melodie naar MS Berlijn 190 (ed. Bruning 1963, no. 84)
1 Na - tuur wy mo[e] - ten schey - den,
2 Dat is my groot pro - fijt.
3 Daer toe wilt u be - rey - den,
4 Het is veel meer dan tijt.
5 Na - tuer wij moe - ten schey - den.
6 Daer en doech ghen lan - gher,
7 Ic en in de - sen vre - sen niet.
| |
[pagina 203]
| |
De bedoelde herhaling is al in noten uitgeschreven. De vijfde frase is inderdaad dalend, de eerste en de derde beginnen echter niet stijgend maar circulair. Van de overgeleverde versies van de melodie - die, meestal verwerkt in polyfone zettingen, onderling sterk uiteenlopen - is er één die wel een stijgende aanhef heeft (MS Londen 35087)Ga naar eind303:
Voorbeeld 32:
Na - tuur wy moe - ten schey - den,
Dat is my groot pro - fijt enz.
Wellicht heeft de samensteller van het Brusselse handschrift een versie van de melodie gekend die beide elementen combineert. Er kleeft nog een ander probleem aan de Brusselse aanwijzing. Het model, het lied van het molenarinnetje, heeft een strofe van zeven regels; dat wil zeggen de eerste strofe, de enige die is overgeleverd, heeft er zeven. Ook alle mij bekende contrafacten op de melodie hebben zeven regels per strofeGa naar eind304. Men vraagt zich af waarom in het Brusselse handschrift zo expliciet de muzikale herhaling is voorgeschreven, die immers door de alom gebruikte zevenregeligheid wordt geïmpliceerd. Het lijkt alsof er op een vijfregelige strofe wordt gezinspeeld. Een mogelijke verklaring levert een versie van het molenarinnelied uit een Bergliederbüchlein uit 1740(!), waarin voor het eerst meer dan alleen de eerste strofe wordt meegedeeld. Ich weiss mir eine Müllerin
ein wunderschönes Weib
wolt Gott ich solt bey ihr mahlen
mein Körnlein zu ihr tragen
das wär der Wille MeinGa naar eind305.
In deze eerste strofe is de oorspronkelijke tekst goed herkenbaar, alleen ontbreken de derde en vierde versregelGa naar eind306. In deze vijfregelige vorm is het lied nog tot in de 19e eeuw opgetekendGa naar eind307. Zou de vijfregelige versie soms ook al in het begin van de 16e eeuw hebben bestaan? Voor deze gewaagde veronderstelling - het ligt meer voor de hand in de vijfregelige strofe een ‘zersungen’ reductie van de zevenregelige te zien - bestaat geen andere grond dan het onderhavige herhalingsvoorschrift. Mogelijk heeft het Van Duyse gesterkt in zijn curieuze reconstructie van het molenarinnelied, een terugvertaling van het 18e-eeuwse Duits in 16e-eeuws Nederlands: Ic weets een molenarinne,
een also schone wijf.
Rijc God, mocht ic bi haer malen,
mijn coren soude ic haer dragen,
dat waren die wille mijnGa naar eind308.
| |
[pagina 204]
| |
Nog moeilijker te verklaren is een voorbeeld van een bij de wijsaanduiding aangegeven muzikale herhaling, die uit een veel latere periode dateert dan de andere voorbeelden in deze paragrafen. In 1687 amendeert Wilhelm Sluiter een dubbele wijsaanduiding als volgt: Stem: Onse Vader in Hemelrijk. De tweede wijs, ‘Mind niet het leven dat vergaet’, is een contrafact van Sluiter zelf op psalm 100 (een interne verwijzing)Ga naar eind310. Nu heeft de melodie van psalm 100 vier regels tegen het Onze Vader zes, hetgeen de herhaling van de laatste twee regels verklaart. Sluiter is hier duidelijk een pasprobleem aan het oplossen. Zo'n extra muzikale herhaling is bij contrafacten op psalmmelodieën namelijk zeer ongebruikelijk en in dit geval ook muzikaal onaantrekkelijk: men moet een sextsprong zingen, hetgeen hoogst ongebruikelijk is in dit repertoire (vb. 33)Ga naar eind311. De reden voor Sluiters ongewone handelswijze zullen we later leren kennen, bij de behandeling van de asynchrone strofen (p. 217).
Voorbeeld 33: W. Sluiter, ‘Troost uyt Christus Lijden en verdiensten’. Wijsaanduiding: Onse Vader in Hemelrijk. Of: Mind niet het leven dat vergaet. De twee laetste regels herhalende. Melodie: psalm 100
O Je - su! al mijn roem be - staet
In uw' swaer lij - den, kruys en smaed
Mijn troost, mijn rust, mijn lust, mijn eer,
Is maer in u - we woorden, Heer:
Gy zijt mijn heyl en hulp in nood,
Gy zijt mijn le - ven in de dood.
|
|