Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
(1991)–Louis Peter Grijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
8 Aanvullende Aanwijzingen voor de ZangSoms wordt een wijsaanduiding gevolgd door een aanvullende aanwijzing voor de zang. Dit is het geval wanneer een lied niet perfect past op de opgegeven melodie, bijvoorbeeld omdat de opgegeven melodie niet de oorspronkelijke is (‘omwijzing’). De bijzondere aanwijzing dient dan dus om een ‘pasprobleem’ op te lossen. Meestal gaat het daarbij om een verschil in regelaantallen. Op subtielere pasproblemen wordt gezinspeeld in metrische aanwijzingen. Deze zijn zeer zeldzaam. In het algemeen is de frequentie van aanvullende aanwijzingen voor de zang trouwens niet hoog. Het meeste komen ze voor in enkele vroege bronnen, met name in het MS Brussel 2631 (ca. 1525) en Een devoot ende profitelyck boecxken (1539). We zullen straks diverse voorbeelden zien uit dit laatste boek, waarvan de bezorger zich veel moeite had gegeven de wijzen terug te vinden (p. 164). Sommige wijzen bleken echter ‘uuter memorien’ van vele ondervraagden te zijn verdwenen en de bezorger zal dan andere wijzen hebben voorgeschreven, die misschien niet altijd even goed pasten. Andere aanvullende aanwijzingen hebben niet zozeer betrekking op pasproblemen maar geven hetzij strofische varianten aan of opzettelijke discrepanties tussen de vorm van de tekst en de melodie. Het kan bij deze laatste mogelijkheid gaan om hetzij incomplete strofen of om zogenoemde asynchronie, die op kan treden bij alternatieve melodieën. Deze bijzondere relaties tussen tekst en muziek komen al in de 16e eeuw voor en worden in de 17e eeuw verfijnd. In dit hoofdstuk wordt op concrete voorbeelden in detail ingegaan. Door de gevolgen nauwkeurig te bestuderen kan men soms reconstrueren waarom de dichter of uitgever een aanwijzing geeft. In een aantal gevallen komen daarbij essentiële punten in de verhouding tussen tekst en melodie naar voren - vooral wanneer er wordt geopereerd op de grens van het toelaatbare. |
|