Samenvatting
Anders dan in Frankrijk en Duitsland zijn in Nederland de verschijnselen contrafactuur en wijsaanduiding pas vrij laat gedocumenteerd, namelijk sedert het einde van de 15e eeuw. Daarbij valt op dat ze eerst in het geestelijke lied kunnen worden waargenomen (bijvoorbeeld in grote aantallen in het MS Berlijn 190, gedateerd tegen 1500) en pas later in het wereldlijke lied. Zo bevat het Antwerps liedboek (1544) nog relatief weinig contrafacten en slechts sporadisch wijsaanduidingen. Pas in de tweede helft van de 16e eeuw zijn contrafactuur en wijsaanduiding ook in het wereldlijke lied gemeengoed geworden.
In dit hoofdstuk wordt vooral ingegaan op de formulering van de de gebruikelijke, enkelvoudige wijsaanduiding. Het betreft doorgaans stereotype formules, waarin we een wijsnoemer (bijvoorbeeld ‘op de wijs van’) en een wijsnaam (bijvoorbeeld ‘Wilhelmus van Nassouwe’) hebben onderscheiden. Onze aandacht richtte zich eerst op de wijsnoemer, vooral op de wijsnoemertermen, waarvan de meest frequente zijn ‘wijs’, ‘voois’, ‘toon’ en ‘stem’. Deze laatste (vermoedelijk een neologisme van Coornhert) is de meest gebruikte term in de 17e eeuw, zoals ‘wijs’ dat was in de 16e eeuw.
Minder gebruikelijke of zeldzame wijsnoemertermen zijn ‘zang’, ‘trant’, ‘maat’, ‘geluid’, ‘geklank’ en ‘note’. Soms bevat de wijsnoemer epitheta als ‘bekend’ en ‘schoon’. Een enkele keer ontbreekt de wijsnoemer (de ‘kale’ wijsaanduiding). Het leeuwendeel van de