Drie Brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuw(1925)–Joan de Grieck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Elfde uytkomst Den Schoolmeester eenigh uyt, en drij Schooljonghens, zittende op d'een sijde des Thiaters. SCHOOLMEESTER Hier ben ick eyndelick uyt het ghevaer gheraeckt. 680[regelnummer] Siet, wat een boose Vrouw niet twist en onrust braeckt. Ay mij! is dat het gheldt hetghene mij belooft is? 'k En hoef geen vraegh te doen, bij-lo, waer dat mijn hoofdt is? 't Is mij daer wel ghetoont, de duycker, is dat slaen? Is dat den goeden loon van sijn Soons schoole gaen? 685[regelnummer] Hij mogt mij seker wel van goey betalingh spreken, Dat vuyst-ghelt sal mij noch langh in de rugghe steken. Van sulcken dranck voorwaer sal niemandt worden sat. Hoe ellementigh heeft mij daer dat Wijf ghehadt! Sij hebben alle twee daer wel hun leet ghewroken, 690[regelnummer] Daervan hij oorsaeck is, die heeft de Neus ghebroken. [pagina 111] [p. 111] Dus, dat het niet betaemt, dat die mij bracht in lij Van sulcken rugghe-spijs en ghieft sou wesen vrij. Daerom, ghij School-ghebroet, die quamt dit spel te spelen, Heb ick ter Feest gheweest, 'k sal van 't Bancket u deelen. 695[regelnummer] Hou daer, hou daer! en ghij, lust iemandt daer banquet, Die steckt sijn vingher op, soo deel ick hem wat met. Want wat mij niet en smaeckt, ofwel komt te verveelen, Daer ben ick aen seer milt hetselve met te deelen. Hoe, spreckter niemandt niet? adieu dan tot besluyt, 700[regelnummer] Loopt altemael nae huys, de Schoole die gaet uyt. EYNDE Vorige Volgende