Een Switsers hooftman.
HEbbende Carel Coningh van Sweeden, ghedient, quam, met een deel van sijn kryghsknechten, binnen Stockholm, in een Herbergh huysvesten, versoeckende van de Coningh 600. ryckxdaelders, tot betaling van sijn achterstel: doch de Coningh aenboot hem, daer voor, soo veel duyvels op sijn kop. Fluckx voeght hy sich naer sijn herbergh, en ghelaet sich te vertrecken; doch de Waerdin eyscht van hem, voor huysvestingh en verteerde kost, dry hondert ryckxdaelders, terstondt aenbiedt hy haer dry hondert duyvels op haer kop. De vrouw, hier over verstoort, beklaeght hem aen de Coningh: Dese sent voort een Hof-dienaer om de saeck te ondertasten: strackx onschuldight sich de Hooftman, met dese woorden: Ick heb van de Coningh ses hondert ryckx-