Dionisius vermaert tyran.
HAndelde de wyse lieden, als sy aen hem tot verhinderingh van syn ongenadigh bedryf, de waerheyt sijden, met woorden en wercken, seer hart, volbrengende alsoo dese Spreuck: Veritas odium parit. Een ander dit bedenckende, socht een andere wegh om, daer door, tot des Vorsts genade te komen: lovende derhalven de daden des Tyrans niet alleen met de mondt, maer verhief hem, in openbare Rymen, tot een Goddelycke waerde. Dionisius beschonck den loftuyter terstondt met een goede waerde gelts, en liet hem met een de tongh uyt de mondt snyden. Van sijn vertrouwelinghen naer de waerom van dit bedryf ghevraeght sijnde, gaf tot antwoordt: Naer dien het de Goden heeft belieft, datter een mensch is gevonden, die my ghelooft, en myne