eydelheydt ter liefde van Godt ten hooghsten hebben veracht.
Dus dat ick om soodanighe feylen te verbeteren niet ongeraeden vondt, soo tot vermaeck des Lesers, als om dierghelycke lasteringhen te dempen, een beter Boeckjen als dit, sijnde van alle vuyligheydt gesift, voor den dagh te brenghen.
Evenwel vrees ick noch dat dit werck van andere ontleent, ende van my om beters wil uyt-ghegheven, in de weeghschael sal komen van eenige doorslepe Oordeelders, die ondertusschen als sijnde van andere ghesintheydt met viese Grimatsen het selven sullen begronsen: ick laet die slach van menschen vaeren, wat my belanght ick vonnis heel anders, naerdemael aen ieder genoegh bekent is dat men de natuer door soodanighe vuylicheydt niet en hoeft te verwecken tot quaet, als synde kranck ghenoegh van haer eyghen selven: daerom soo