Papieren huizen
(1952)–Ben van Grevenbroek– Auteursrecht onbekendEen Curaçaose episode uit een gewoon mensenleven
[pagina 133]
| |
't Valt Jan tegenHet leven in de zaak bleef zo voortgaan. De volgende dag was als alle volgende dagen. Het werkhok bleef heet en slecht verlicht. Met een paar flinke daglichtlampen aan de lage zolder zou wel 't licht verbeteren, maar de kleine ruimte zou nog benauwder worden. Zo kwam Jan dan ook tot de beste oplossing nl. Ruths idee, een airconditioning apparaat. Wat kon 't geval al helemaal kosten? Nog geen duizend gulden. En hij kon 't zelf installeren. Met dit voorstel kwam hij bij Pápa. Pápa zat juist op kantoor en was bezig chèques uit te schrijven. Enorme bedragen voor reeksen auto's, ijskasten, radio's en andere kostbare voorwerpen. Het moment was weer eens zo verkeerd mogelijk. Pápa zwaaide met z'n chèques, zei dat hij bijna kapot ging van de uitgaven, niemand betaalde meer cash, alles moest hij maar voorschieten. Zat hij, de eigenaar, soms in een airconditioning? Zat mijnheer Maduro soms in een airconditioning? Hij riep z'n bullige administratiejuffrouw er bij; ze was precies de goede want ze mocht Jan niet. Vond zij airconditioning nodig? Natuurlijk vond zij 't niet nodig. 't Gouvernement had ook geen airconditioning, zelfs niet voor de hoofdambtenaren. ‘Maar op 't K.L.M. kantoor zit iedere eenvoudige klerk in airconditioning’, zei Jan. Pápa hief bezwerend de handen op. ‘Daar zou die | |
[pagina 134]
| |
maatschappij nog eens aan kapot gaan. Dat moesten zij weten, maar hij deed 't niet. Een nieuwe draaibank mocht Jan aanschaffen, accoord, maar de reparatie-afdeling leverde niet genoeg op voor luxe als airconditioning. Jan gaf 't maar op. Als de oude zo'n bevlieging had, was er toch niet met hem te praten.
‘Kunnen we nu echt niet eens een avond samen uitbreken, Conchita? Ik kom nu al zo lang bij jullie thuis en altijd is 't hetzelfde recept: whisky drinken, praten over wie met de Santa-boten uit Amerika gekomen zijn, nieuwe jurken in allerlei shops, een beetje politiek wat me niet erg interesseert, een beetje muziek; dan geeuwende tantes, Pápa die kranten en post bij elkaar gaat zoeken als inleiding tot z'n nachtrust, en Jan gaat maar weer.’ ‘Maar Jan, wat wil je dan? Het is toch gezellig. En we zijn toch bij elkaar. Je moet niet denken dat één verloofd meisje dat ik ken, met haar verloofde alleen naar de bioscoop mag. Ik weet wel dat 't in Amerika anders is, maar hier past 't niet.’ ‘Nou, in Holland is 't ook anders, hoor. Daar heeft niet iedereen een auto, maar je kunt samen gaan fietsen. Kun jij mij onder 't fietsen een zoen geven? Nooit geprobeerd, hè? En die ouwe tantes zouden dan in ieder geval niet mee kunnen of ze zouden op de bagagedrager moeten zitten. Hè, ik zou best weer eens willen fietsen.’ Conchita bleek dit verlangen niet te delen. Ze kon niet erg goed fietsen. Toen ze klein was, had ze een fietsje gehad, maar als jongedame kon je toch niet meer op een fiets zitten en door iedereen aangegaapt worden. Op de Isla werd wel veel gefietst, maar zo gaat 't met alles. Je moet doen wat iedereen doet. ‘Ja maar, lieverd, 't leven is toch geen doktersrecept. Je mag toch een eigen houding hebben. Je hoeft toch niet | |
[pagina 135]
| |
altijd te vragen wat je vader vroeger heeft gedaan en wat je buren doen. Denk vooral niet dat iedereen zo netjes is, hoor. Er gebeurt genoeg dat 't daglicht niet kan verdragen. En allemaal door die nette mensen waar jij je zo aan stoort wat ze vinden. Laten we vanavond nu eens met de auto uitgaan. 't Hoeft niet lang, een uurtje, maar dan heb je eindelijk eens iets zelfstandigs gedaan. En niemand hoeft 't te weten.’ Conchita stemde aarzelend toe. De moeilijkheid was om ongezien uit 't huis te komen. Ze vonden de oplossing door met Inez naar haar vriendin Shirley Holgerson te gaan. Daar zouden ze zeggen dat ze nog even terug naar huis gingen om Conchita's horloge te zoeken. Een mooi plan, een pracht onbenullig plan om een uurtje conventie te doorbreken. Pápa was uit toen Jan de meisjes kwam halen. Jan trok haastig de stoppen uit de beide telefoons. Het was maar voor een paar uurtjes en ze moesten 't wagen. 't Horloge had ie veilig in z'n zak. Conchita was kennelijk zenuwachtig. Hij kreeg een voorgevoel dat 't avontuur een sof werd. Stel je voor ‘het avontuur’. Waar ter wereld zou men zo iets een avontuur noemen: een eindje rijden in eer en deugd met je officiële verloofde. Het begin verliep glad genoeg. Ze kwamen ordelijk binnen bij de familie Holgerson, groetten en werden volgens traditie en conventie langs de muur gepoot op rechte stoelen. Er waren natuurlijk wel progressieve families waar men in luie stoelen kon hangen op een overdekt terras, maar deze familie volgde 't oude gebruik. Ze zaten al tien minuten en melkten 't laatste nieuws uit over de prijzen, de winst van de zaken in Punda en dat je op Otrabanda vaak goedkoper slaagde, totdat tot Jans onbeschrijfelijke opluchting Conchita na vele wenken en oogknipjes opsprong en zei dat ze haar polshorloge thuis vergeten had. De oude Holgerson was onmiddellijk klaar om op te bellen, maar dat was safe. Jan grinnikte | |
[pagina 136]
| |
achter z'n hand, toen hij de oude heer hoorde draaien, vloeken, ergernis weggeven over die rottelefoondienst die nooit werkte. Maar de schrik sloeg hem om 't hart toen Paai 't plan ging koesteren, dierbaar koesteren om de chef van de dienst in eigen persoon te gaan inlichten. Hij zei haastig dat 't in de namiddag een klein buitje geregend had en dat dus de bovengrondse lijnen wel niet goed geïsoleerd zouden zijn en daarom was 't contact verbroken. Holgerson sputterde nog wat, maar gaf zich uiteindelijk gewonnen. Om Conchita gerust te stellen wilde Jan even terug gaan om 't horloge te halen, maar Conchita wilde mee. Er konden tien plaatsen zijn waar 't rondslingerde en dat zou Jan nooit kunnen vinden. Accoord, ze zouden samen even gaan. ‘Maar, luitjes, denk er om, 't kan wel iets langer duren, want zo goed ken ik Conchita wel dat ik weet dat 't een enorme zoekpartij wordt.’ Paai Holgerson lachte wijs, hij had ook een dochter die alles achter zich liet slingeren, hij kende dat. Des te beter, vond Jan, dat gaf even speling. Ze reden van de Chumaceirokade naar de voet van de berg Altena. Conchita was onrustig. Ze loerde naar links en rechts, en noemde de naam van iedereen die ze passeerden. Jan probeerde haar af te leiden door haar te prijzen over haar knappe manoeuvre met 't horloge en deed 't om haar pols. ‘Zie je wel, dat we best een afspraakje in orde krijgen, het ging toch prachtig. Kom nu wat dichter bij me zitten en kijk niet naar de mensen.’ Ze weerde hem af en bleef onrustig. Met een omwegje bereikte hij de Penstraat. Ze verstarde toen hij vaart minderde bij z'n huis. ‘Nee Jan, vooral niet in je huis. Als iemand me ziet...’ ‘En wat dan nog, lieverd. Er is heel weinig kans dat iemand je ziet en je mag best even bij me binnenkomen.’ | |
[pagina 137]
| |
Dat kon Jan wel denken, maar Conchita had zo haar eigen ideeën. Het was uitgesloten. Het enige waartoe ze te bewegen was, bleek te zijn de hele Penstraat afrijden tot 't wrak van de Oranje Nassau aan de kust. Het leek Jan een rustig plekje voor een ongestoord tête à tête of te wel een zoen van enige tijdsduur, maar hij had 't weer mis. Ze waren de lange weg bijna ten einde, toen er plotseling een zaklantaarn opflitste. 't Licht van de koplampen bescheen een politieagent die hen noodzaakte te stoppen. ‘Meneer, weet U dat Uw linker lamp niet brandt?’ Nee, dat had Jan in alle agitatie niet gemerkt. De agent was zeer bereidwillig, stompte op 't spatbord, maar de lamp wilde niet branden. Jan stapte uit en bemoeide zich er kwasi mee; maakte een prevelementje waar de geschikte agent genoegen mee nam. Conchita trilde toen ze weer reden. Ze wilde onmiddellijk terug en Jan was niet zo goed of ze draaiden maar. Ze bleef gespannen uitkijken naar tegenliggers. ‘Wat een sof, wat een rot-agent’, foeterde Jan. Hij raakte geïrriteerd om 't voorgevoel. Conchita had geen initiatief, ze had ook geen behoefte aan Jans voortvarendheid. Ze kon hem bewonderen zolang ze zelf op de achtergrond bleef. Nu had hij haar uit haar rustige kringloopje gehaald, te ruw, te bruut voor haar gevoelens; haar betrokken in iets dat ze niet wenste. Er kwam iets in hem van medelijden, hij sloeg z'n arm om haar heen: ‘Kom, cheer up, we hebben 't horloge gelukkig gevonden. Laten we zeggen dat 't tussen de krantenstapel in de patio was geraakt.’ Z'n lippen gingen even langs haar wang. Ze was toch eigenlijk wel lief, maar erg bang. Ze waren al bijna bij 't huis van de Holgersons. ‘Jan, zullen we morgenavond naar de bioscoop gaan?’ ‘Goed, hoeveel tantes mee?’ Het ontglipte hem. ‘We nemen alleen tía Aura mee, die valt onmiddellijk | |
[pagina 138]
| |
in slaap.’ Bij 't uitstappen zei Jan nog: ‘Pas op, liefste, dat je niet zegt dat we 't horloge onder je hoofdkussen hebben gevonden.’ Dat was weer helemaal verkeerd, want Conchita bloosde zo hevig bij 't binnenkomen dat iedereen dacht en zei dat ze hun tijd goed besteed hadden.
In de volgende maanden geloofde Jan niets meer van Pápa's verzekering dat de reparatie-afdeling niet genoeg opleverde. Hij kreeg toevallig een brief in handen die kennelijk niet voor hem bestemd was. Hij lag in een apart vakje op kantoor met de bedoeling dat Sjon Manchi hem thuis zou opbergen buiten de gewone correspondentie. Het was een zeer complimenteuze brief van een grote Amerikaanse firma in ijskasten en koelers, mixmasters en liquidizers. Hoewel zij nooit ontevreden waren geweest over de omzet - schreven ze - hadden ze tot hun spijt moeten constateren dat de service van de zaak tot voor korte tijd te wensen over liet, wat voor hun producten geen reclame was. Daarom deed 't hun een genoegen te constateren dat er de laatste maanden van hun Helioray fabrikaten zeer veel onderdelen waren besteld, bestemd voor de reparatie van vroeger geleverde apparaten. Enige maanden geleden had hun reisagent al de verwachting uitgesproken dat de service van de Curaçaose firma aanzienlijk zou verbeteren door de aanstelling van een nieuwe monteur. Zij complimenteerden hun afnemer met 't resultaat. Juist, dit moest dus voor Jan verborgen blijven. Hij mocht niet weten dat ze zelfs in Amerika wisten dat hij z'n geld voor de zaak dubbel en dwars waard was. Hij moest vooral 't gevoel houden dat de liefde van één kant kwam, nl. van Sjon Manchi, die zich over die arme macamba met huid en haar ontfermd had. En toch kon er geencent overschieten voor een betere outillage van | |
[pagina 139]
| |
de werkplaats. Als Jan nu maar niet die ellendige degelijke eigenschap had van z'n werk onder alle omstandigheden goed te willen doen. Hij sprak er met Conchita over. Ze zei dat Pápa een slimme zakenman was, die altijd precies wist wat hij deed. En dat ze met Jan maar geboft had. Dat was nu wel erg lief gezegd maar geen antwoord. ‘Och Jan, wat weet ik van zaken. Maar je mag je niet zo moe maken in die werkplaats, hoor. Als je 't te druk hebt, laat je wat werk liggen voor de volgende dag. En als je 't niet zo erg mooi kunt maken, doe je 't een beetje minder goed. Ik vind je toch heus knap genoeg. En wees nu lief en vertel me eens wat anders. Het is niets leuk om over zaken te praten.’ Daar kwam hij ook al geen bliksem verder mee. 't Interesseerde Conchita niet. Ze was in de weelde van 't goede zakendoen opgegroeid en wist niet eens wat 't inhield. Ze had zo'n vaag gevoel dat zakendoen en werken met je handen twee totaal verschillende dingen waren, en dat Jan dus veel minder belangrijk was dan Pápa. Het hele geval zat Jan ontzettend dwars. Hij bleef er maar over broeden. Wat had die oude Sjon Bobo ook weer over de slaventijd gezegd? Ideale combinatie, blanke brains en zwarte werkkracht. En wat zei die oude plantagehouder ook weer? Laten leven en laten werken en zelf denken. Juist, dus hij vertegenwoordigde niet de hersens maar de handenkracht. Hij was nog altijd Jan de arrebeier; hij kon ploeteren en een ander streek de winst op. Als hij nu maar braaf genoegen bleef nemen met die ondergeschikte positie, zou hij op den duur door z'n huwelijk wel in de directie komen. Dus zogenaamd zonder brains, maar door protectie. En dat wenste Jan juist niet. 't Leek hem nutteloos er met Pierre over te praten. Die deed zulk eigenaardig werk, die zou hem vierkant uitlachen en helemaal niet begrijpen waar hij zich druk over maakte. | |
[pagina 140]
| |
Op een avond kreeg hij 't idee eens naar Pletterman te rijden. Pletterman had een belangrijk bedrijf en had zich door de combinatie brains en handenkracht omhoog gewerkt. Die zou hem begrijpen; die zou hem kunnen inlichten. 't Idee monterde Jan helemaal op. Hij belde Pletterman op en vroeg of hij eens aan kon komen. Natuurlijk kon dat, maar hij zou nog altijd Molengraaff eens meebrengen om te bridgen. Dat was al een belofte van maanden geleden. Ja, ja, dat was zo, maar Jan wilde liever alleen komen want hij had iets zakelijks te bepraten. ‘O, jong, da's lelijk. Je weet misschien dat de vrouw daar helemaal niet van houdt. Mot 't de hele avond duren?’ Nee, dat dacht Jan niet; hij kon 't niet precies zeggen. ‘Weet je wat; ik werk op 't ogenblik aan leidingen op Zeelandia. Ik heb daar een kleine materialenkeet staan. Daar pruts ik zo wat met mijn tekeningen. Als je nou es 's middags om een uur of vijf daar komt, zijn de werklui naar huis en dan blijven we wat napraten. Goed? Afgesproken. Als ik niet in de keet ben, hang ik toch in de buurt rond. Zoek me maar op.’ Jan liet er geen gras over groeien en was de volgende namiddag al op Zeelandia, een drassig stuk villawijk, half in de modder van 't Schottegat. Pletterman stond voor de open deur van z'n keet met een dame te praten, die bepaalde wensen had over de aanleg van de leiding in haar huis. Jan ving tenminste zo iets op van: ‘Ken 'm toch nie door de woonkamer trekke, dame. En op 't terras komt ie op de tegels te leggen. Da's ook geen gezicht. Geloof mij nou, om de andere kant van 't huis is 't beste. U ken beter een paar gulde meer kosten hebben dan jaren ergernis. Ik zal dat wel schipperen, stel Uw man maar gerust.’ Zichtbaar tevreden gesteld ging ze weg. ‘Zo, daar zijn we dan. Ook over zaken, hè? Maar toch | |
[pagina 141]
| |
niet over leidingen, hoop ik. Die kerels in deze buurt sturen allemaal hun vrouwen, als ze wat te verhapstukken hebben. Maar daar ken ik aardig mee overweg. Geen een is zo bij de pinken as m'n eigen vrouw. Ik heb een goeie leerschool gehad. Kom, laten we d'r bij gaan zitten. Hé, Juan....’ Er kwam een mager negerjongetje aanlopen. Hij kreeg opdracht om lihé, lihéGa naar voetnoot1) een paar blikjes bier te gaan halen in de toko aan de overkant, ‘en niet schudden onder 't lopen. Zeg maar dat 't voor mijn is.’ Ze zaten tussen de papieren, kranen, koppelingen en afsluiters. Telkens kwam een arbeider een kist gereedschap brengen en tussen 't gesprek door wees Pletterman met z'n machtige klauw naar een hoek of een rek waarop 't moest worden neergezet. Z'n opzichter kwam nog, maar toen die zag dat de baas in gesprek was, krabbelde hij iets op een papiertje, legde 't neer, tikte aan z'n hoofd en verdween. ‘Nou, Diepe, laten we maar vast een droge inleiding hebben. 't Bier komt zo. Waar zit je mee in de knoop, jongen.’ Jan begon z'n moeilijkheden uit te leggen. Hij had er nog al wat moeite mee, want Pletterman scheen maar niet te begrijpen waar de schoen wrong. ‘Je hebt toch al wel eens rondgekeken in allerlei zaken en bedrijven, jongen. Je ben hier niet bij Philips in Eindhoven. Je ken hier nergens een laboratorium verwachten. Je ziet hoe ik hier zelf zit. Een ouwe keet; als je even stil ben, hoor je de witte mieren vreten. En voor een beetje zweet moet je nooit bang zijn, kerel. Hier niet, maar in Holland of waar ter wereld niet. Voor je werk moet je overal zweten.’ ‘Daar ben ik ook niet te beroerd voor. Maar ik kan die schrielheid niet uitstaan, als 't niet nodig is zo op de duiten te zitten.’ | |
[pagina 142]
| |
‘Tja, je gereedschap moet je hebben, dat spreekt. Maar voor de rest maal ik ook niet om 't mooie uitzicht uit mijn werkkeet en nog minder om de warmte. En ze jagen je toch niet op. Je kan er toch zo nu en dan eens even uitlopen. Jongen, je zit daar heel wat gunstiger dan ik hier. Als ik uit m'n werk loop, staat bijna alles stil. De baas rust, zij ook. Leuk idee van werken hebben die knapen. Daar heb jij geen kopzorg over. Komt pas als je mensen onder je krijgt die je dure geld verluiwammesen en je materiaal naar de nondeju helpen. Vasthouwen maar, je komt er wel. Maar moeilijkheden heb je niet; dat denk je maar. Wat blijft dat jong toch lang weg met 't bier.’ Jan vertelde over de brief die hij niet mocht lezen. ‘Kleine zakenvuiligheidjes, jong. Maar je weet 't nou ommers toch. Je bent 'm te slim afgeweest. Goed zo. Altijd waakzaam, altijd je ogen open. - Zo, heb je 't bier in Duitsland gehaald, muchaGa naar voetnoot1). Maak dat je wegkomt. Nou, de frisse.’ Ze dronken er ieder twee achter elkaar. Pletterman haalde een eind pruimtabak te voorschijn, sneed er een stuk af en stak 't in z'n mond. ‘Jij kent mijn geheim, niet? Klanten komen er toch nie meer. En je weet, as ik m'n pruimpie heb, heb ik tijd ook. Laat mij wat dichter bij die deur zitten.’ Hij spuugde een flinke straal naar buiten. ‘Zal ik je eens wat zeggen. Je moet je oren goed open houden en als de reisagent komt van die firma je-weet-wel, praat es met die vrijer. Het kan nooit kwaad als ze je kennen. Die agenturen is een hele business op zichzelf. En hier is 't pikken van een agentuur een reuzekunst.’ Pletterman scheen te vinden dat hij duidelijker moest zijn. ‘O ja, da's waar, zo lang ben je nog niet in zaken. Kijk es, iemand die een stel goeie buitenlandse vertegen- | |
[pagina 143]
| |
woordigingen heeft, agenturen heten die dingen, is een hele Piet. Maar 't agentuur van een goeie fabriek wordt je niet op een presenteerblaadje aangeboden. Niks hoor, daar moet je goed voor staan aangeschreven, en soms moet je ze zelfs kopen van de vroegere agent. En dan nog met toestemming van de buitenlandse firma. Bovendien kan zo'n firma je een agentuur nog best afnemen, vooral as de een of andere bink in Amerika eens met de grote bazen gaat smoezen òf als ze hier vuiligheid uithalen met de reisagent van zo'n fabriek. Die jonges willen ook wel een extraatje verdienen aan een liefhebber van een agentuur. Die reisagenten sjacheren heel wat af en strijken behoorlijk steekpenningen op.’ ‘Zeg, ik ben geen kind meer. Iets weet ik ook wel van die agenturen-melkerij. Ik weet ook dat er bij ons in de zaak agenturen liggen waarvoor nooit wordt gewerkt. Ze zijn alleen genomen om een ander de kans niet te geven. We hebben er nog pas een agentuur bij gekregen in worst en vis in blik. Doen we niets voor tot er eens een mannetje komt die er mee wil gaan leuren tegen provisie. Nou goed, als hij wat omzet, verdient de baas mee. Geen cent risico. En als de fabriek niet tevreden is met de vertegenwoordiging, kunnen ze 't Sjon Manchi afnemen, tenminste als ze durven. Want die grote zaken hebben als agent heel wat invloed. Maar dat van die reisagenten wist ik niet zo precies. Dus met die lui wordt ook heel wat afgehandeld. Zo zo. In ieder geval zal ik te weten zien te komen wie die agent is en wanneer hij weer eens komt.’ ‘Maar doe nu kalm aan, broeder. Maak er geen rel van, hoor je. Reken maar, voor die agent ben jij niks en Sjon Manchi alles. Je hebt snert-agenturen en grote belangrijke. En een belangrijk agentuur blijft altijd in handen van de grote zakenlui. Wek vooral niet de indruk dat jij onder Sjon Manchi's agenturen wil schieten, want met zoveel plakken kun je toch nooit op tafel komen.’ | |
[pagina 144]
| |
Dat begreep Jan best. Hij beloofde 't zaakje kalm aan te pakken. ‘Weet je, je gaat gewoon eens kennis maken. Je bestelt bij die firma zoveel onderdelen, nu wil je ook wel eens iemand van die fabriek ontmoeten. Reuze vriendschappelijk een whiskytje drinken en vooral veel vragen. Van vragen wor je wijs, als je tenminste behoorlijk antwoord krijgt. Maar wat je er bij kan winnen, is mij nou eigenlijk niet duidelijk. Je kunt alleen maar de goede indruk van de vertegenwoordiging versterken. Je maakt dus een extra goeie beurt voor je aanstaande schoonvader. En eigenlijk wil je hem toch een beetje pesten, niet?’ ‘Nee Pletterman, ik wil dat ze aan de fabriek weten dat ik besta. Dat 't mijn verdienste is dat 't agentuur zo goed gaat.’ Pletterman schudde wijs 't hoofd. Hij zag er niet veel heil in. ‘Doe wat je nie laten kan, jongen. Praten is goed, maar dan verstandige praat, en stel je d'r verders niks van voor.’ Jan was uitgepraat met Pletterman. Hij vond 't onderhoud een beetje teleurstellend. Hij bracht nog de moed op om 't te zeggen. ‘Maar man, je moet de tijd niet willen foxeren. Jij wordt vanzelf een big shot. Je bent aan 't klimmen naar de top. Kijk, as je alleen maar een monteurtje was met wat zakenervaring, en dat heb jij nog niet eens, zou ik zeggen: goed uitkijken, in je vrije tijd al eens wat met agenturen gaan leuren voor anderen. Dan zelf eens een paar kleine agentuurtjes te pakken zien te krijgen. Na een aantal jaren heb je dan een klein ruggesteuntje en wat spaarcenten en je begint een shoppie. Als je je tenminste mag vestigen, maar dat zou je misschien wel lukken in een nieuw gebouwde buurt waar niet veel winkels zijn. Zo bouw je dan heel langzaam en voorzichtig een bedrijfie op. Och’, | |
[pagina 145]
| |
viel hij zichzelf in de rede, ‘wat zit ik toch te fantaseren. Jij gaat die weg niet. Jij trouwt in de business.’ Jan viel geërgerd uit: ‘Moet ik dan verdomme eeuwig en altijd horen dat ik geen zorgen hoef te hebben, omdat ik verloofd ben met de dochter van de baas. Besta ik dan zelf niet meer? Ben ik alleen maar een stom familie-aanhangsel? Ik heb zin om....’ Pletterman legde z'n grote knuist kalmerend op Jans schouder. ‘Koest nou, Diepe. Maak geen amok. Ben je met dat meisje verloofd of ben je met de zaak verloofd? Wat was er eerst, de zaak of 't meisje? En hoe blijft 't in de toekomst? Dat moet je jezelf goed afvragen. Je moet de dingen van je binnenkant en die van je buitenkant goed gescheiden houden. Dat anderen dat niet doen, hoef je je niet aan te trekken. En nou sluiten we de keet. Ga je mee bij moeder de vrouw een happie eten? Niet, andere keer dan. Je bent altijd welkom, ook met je eigenwijze ideeën. Misschien denk je d'r straks al helemaal anders over, nu je 't er es heb uitgeflapt. Een beetje stoom afblazen doet een mens goed.’ Pletterman stapte in z'n truck. Jan zocht z'n Fordje op, startte, reed in gedachten weg. Hij stond plotseling voor 't Schottegat. Verkeerd, hij had links af moeten gaan. Hij stapte even uit bij een steigertje en staarde over 't grauwe water in 't late lage licht. Zouden al z'n kennissen hem zien als 't mannetje dat 't o zo handig had aangelegd? Die niets kon gebeuren omdat hij op de een of andere dag met geld ging trouwen. Zou Conchita ook vinden dat hij een goede aanvulling was voor de zaak van haar vader. En vond hij Conchita een geschikt hulpmiddel voor een gemakkelijke carrière? Hij overdacht wat z'n moeder hem destijds bij z'n verloving had geschreven. Een rijke vrouw legt je moeilijke verplichtingen op. Het wekt zo gauw de indruk dat je steunt op haar geld. Zorg dat je een goede positie krijgt; | |
[pagina 146]
| |
dat is goed voor je zelfrespect en voor dat van je vrouw. Hij grinnikte een beetje. Wat wist moeder er van. Ze was net zo arm als vader; altijd geweest. Wijsheid uit romannetjes. Maar toch voelde hij nu 't rijke meisje al als een soort rem, een blok aan 't been. En Pletterman was uit eigen kracht iets geworden, en Pierre ook. Die hoefden niet jaloers te zijn. Maar wat zouden anderen roddelen over hem en z'n rijke verloofde? Hij haalde de schouders op: kon 't hem schelen. Maar hij wilde prettig werken. Niet altijd gedonder hebben. En Pápa was een oude tyran. 't Personeel flikflooide hem. Ze kankerden alleen achter z'n rug. Hij zou wel eens willen weten of Conchita aan zijn kant stond als hij werkelijk eens een flinke ruzie met Pápa kreeg. En dat kwam, vroeger of later.
Op een morgen was Jan bezig z'n onderdelen-voorraad te controleren, toen José de zaak binnenslenterde rechtdoor naar 't kantoor. Pápa was al vroeg bezig geweest met papieren ordenen; hij liet 't personeel afstoffen en poetsen, iets waar anders geen misbruik van werd gemaakt. In 't brede front van de zaak moesten vooral alle Helioray apparaten zo voordelig mogelijk worden opgesteld. Hij raasde en schold toen een bepaalde reclameplaat onvindbaar bleek. Jan kreeg ook nog een veeg in de vorm van een toegeschreeuwd verzoek om uitgezocht vandaag niet alles overhoop te halen. Sjon Manchi wilde orde hebben. Hij verwachtte zakenbezoek. Er moest whisky, soda en bier in de ijskast van 't kantoor gelegd worden. Hij bedreigde iedereen in gloeiende termen met ontslag die 't zou wagen om er met z'n vingers aan te zitten. Er hing een nerveuze spanning in de zaak. Iedereen haastte zich om Sjon Manchi zoveel mogelijk uit de voeten te blijven. De enige die onbewogen bleef, was José. Hij kwam even bij Jan op een toonbank zitten. | |
[pagina 147]
| |
‘Aardige afwisseling, niet?’ ‘Wat is er aan de hand? Niemand kan iets goed doen. Hij gaat tekeer als een dolleman. Verwacht hij de gouverneur?’ ‘Erger, Mr. Anderson, de reis-agent van de Helioray fabrieken komt op halfjaarlijkse visite. Pápa wil een goede beurt maken. Ik werd door hem opgebeld toen ik nog rustig in m'n bed lag. Moest onmiddellijk komen met een brandschone auto, klaar voor de boot, Mr. Anderson afhalen. De boot is natuurlijk een paar uur te laat. We hebben plenty tijd. Hij had me niet zo hoeven te haasten. Nog meer tijd om z'n zenuwen op te eten of hoe zeg je dat?’ ‘Om door z'n zenuwen opgevreten te worden,’ verbeterde Jan. ‘Maar komt zo'n Amerikaanse zakenman niet met de plane? Ze hebben toch altijd zo'n haast. Zelfs de touristen lopen je nog van 't trottoir af en die zijn nota bene met vacantie’. ‘Mr. Anderson is een man van de oude stempel. Kan wel 50 jaar zijn. Reist al jaren de Caribbean en Zuid-Amerika af. Spreekt alle talen. Reisde al toen er nog geen vliegtuig bestond. Heeft 't nooit nodig gevonden er gebruik van te maken. Een typische doodkalme man. Hij heeft voor Curaçao altijd een zwak, want hier ligt z'n blindedarm begraven. Een aantal jaren geleden was hij ook hier en toen kreeg hij last van 't ding. De dokter gaf alle service en had al een plane voor hem uitgezocht waarmee hij onmiddellijk naar Amerika kon vertrekken voor operatie. Die dokter wist wel dat de meeste Amerikanen voor hun kwalen altijd naar hun eigen land trekken. Maar Mr. Anderson vroeg doodkalm of ze hier geen blindedarm konden opereren. En hij ging naar 't ziekenhuis en liet hem er uit halen. Was zeer tevreden over alles. Smeerde 't ziekenhuis van z'n bed af een volledige Helioray uitrusting aan en iedereen was nog verrukt van hem ook. Pápa bewondert hem om z'n zakentalent maar mag hem niet, omdat de vent | |
[pagina 148]
| |
'm zenuwachtig maakt. Hij zegt dat ie een ijsberg is, zo koud als z'n vervloekte ijskasten.’ Pápa brak 't gesprek bruut af door José toe te snauwen dat 't havenkantoor meldde dat de loods al naar buiten was gegaan voor de boot. Hoogste tijd om naar de werf te gaan. José wuif de afwerend met de hand en stak een nieuw sigaretje aan. Tijd genoeg voordat zo'n boot aan de kade lag. Hij had geen zin zo lang van te voren in de zon te staan. Pápa schreeuwde weer terug dat 't allemaal over José z'n hoofd zou komen, als er iets verkeerd ging. José verzekerde met bengelende benen dat hij Mr. Anderson dood of levend mee zou brengen en vertrok treiterend langzaam.
Jan ging weer verder met z'n onderdelenlijst. Hij had best kunnen stoppen en naar z'n werkhok gaan, maar hij wilde dit feest helemaal meemaken. Meestal interesseerde 't hem niets wat er in de zaak omging, maar nu bleef hij beneden. Pápa liep te tandakken in 't kantoor. Had al drie whisky-soda's opgeslokt. Toch nog onverwacht verscheen de Heer Anderson. Hij kwam doodbedaard door de zijingang binnen, bijna onopgemerkt. Sjon Manchi veerde op, schold in zichzelf op José die rustig de wagen was gaan parkeren, ‘cabes duru’Ga naar voetnoot1), in plaats van de bezoeker onder luid getoeter voor te rijden. Op 't zelfde moment was hij een en al stralende vriendelijkheid; met uitgestoken armen schoot hij op Mr. Anderson af en omarmde hem uitvoerig. De Amerikaan bewoog zich tussen latijnen met latijns gemak. Sprak Spaans met Sjon Manchi en ging onmiddellijk mee 't kantoor in. Ze bleven een half uur confereren en papieren inkijken. Toen maakte hij een rondgang door de zaak. Jan werd voorgesteld. Mr. Anderson nam hem op met een lange keurende blik. | |
[pagina 149]
| |
Verder werd Jan niets gewaar. Hij keek hem een beetje verbaasd na. Anderson was middelgroot, sterk grijzend, met correct geknipte snor, zeer verzorgd gekleed in palmbeach. Jan kreeg 't gevoel dat alle zorgen en voorzorgen van Sjon Manchi niet misplaatst waren. Met deze man moest men terdege rekening houden. Temeer rijpte in hem 't voornemen om zodra mogelijk eens een gesprekje met Mr. Anderson te hebben. Hij besloot naar boven te gaan om zich er op te prepareren. Hij voelde dat bij deze man ieder woord gewogen werd, iedere indruk getaxeerd. José kwam even later vertellen dat de heren samen de stad in waren gegaan; Mr. Anderson wilde oude kennissen groeten en 's middags zouden die kennissen met Pápa in Americano lunchen met Mr. Anderson als eregast. ‘Moet jij daar ook heen?’ vroeg Jan. José schudde ontkennend 't hoofd. Ging hem geen bliksem aan. Als hij 50 was, vóór die tijd geen oude heren lunches in Americano. Hij ging wel lunchen, sigur sigurGa naar voetnoot1), maar met een aardig Amerikaans meisje dat ie zojuist een lift had gegeven naar een oude neef die gelukkig tijdig gestorven was. Hij had haar nog naar 't kerkhof gebracht en voor bloemen gezorgd. ‘Dit zijn nu mijn zakenonkosten,’ zei hij. ‘Hombre, ze stortte tranen bij 't graf en ik heb een dure eed gezworen dat ze morgen bij haar vertrek om mij ook tranen zal vergieten. Zorg jij maar verder voor transport van Mr. Anderson en vertel Pápa wat je wil. Ik ben er niet meer.’ Jan kwam dit uitstekend te pas. Nog meer kans om met de grote reis-agent in contact te komen.
Dat ging nog niet zo erg vlot. De hele morgen verschenen de heren niet meer in de zaak en de bullige | |
[pagina 150]
| |
juffrouw van de administratie dronk om half twaalf toch maar een streng verboden whisky-soda. Jan vreesde 't ergste, want hij verwachtte dat de heren na hun lunch wel slaap zouden hebben en van zijn diensten geen gebruik zouden maken. Om twee uur reed de auto voor met de familie-chauffeur aan 't stuur en Pápa en Mr. Anderson achterin. De chauffeur kwam Jan roepen en Pápa verzocht hem 't stuur over te nemen. Hij had zakelijke besprekingen en wenste geen lager personeel om zich heen. Pápa zag er moe, verhit en slaperig uit. Die had 't liefst z'n siesta gehouden, maar Mr. Anderson was even koel en fris als bij z'n aankomst. Pápa informeerde of Jan wist waar José uithing; hij was niet thuis, niet op de club, enfin onvindbaar als altijd. Hij verwachtte niet eens een antwoord en praatte door met Mr. Anderson over een hotelplan. Ze stonden nog steeds stil en Jan vroeg waar de heren naar toe wilden. ‘Geschikte plaatsen bekijken voor een nieuw groot hotel. Mr. Anderson was er ook in geïnteresseerd.’ Ze reden in alle richtingen om de stad heen. Soms stapten de heren uit, stelden zich op in de mondiGa naar voetnoot1) en bekeken de omgeving. Jan hoorde duizelingwekkende bedragen noemen voor bouwkosten en grondprijzen. Mr. Anderson wilde 't hele hotel airconditioned hebben, maar Pápa bleek ook nu een tegenstander van dit systeem. Hij voelde meer voor een open tropische bouw met galerijen en hoge zalen en kamers met jalouzieën. Mr. Anderson vond dit onvrij want als men rust en stilte wilde hebben in zijn kamers, moesten alle jalouzieën dicht en dat was veel te warm. Airconditioning gaf alle beslotenheid die een gast kon wensen. Bovendien waren de kosten dan veel lager, omdat men niet zo ruim en luchtig hoef de te bouwen. Pápa voerde aan dat een | |
[pagina 151]
| |
reiziger in een ander land graag de typische sf eer van dat land om zich heen wil hebben. In een airconditioning kon je in New York ook zitten. Dat was niet typisch Curaçaos. Mr. Anderson zei dat een gast zich thuis wilde voelen in z'n hotel. De typische locale sfeer kon hij de hele dag buiten overdadig ondergaan, maar in z'n hotel had hij rust en comfort nodig, en dat gaf airconditioning. Jan luisterde belangstellend naar de argumentatie en bewonderde hun vindingrijkheid. Pápa blies z'n partij dapper mee, hoe scherpzinnig en zakelijk Mr. Anderson ook redeneerde. Al z'n slaap en moeheid was hij te boven. De heren waren aan elkaar gewaagd, ook in 't schatten en waarderen van terreinen en bouwprijzen. Af en toe miste Jan iets, omdat het gesprek overschakelde van Engels op Spaans. Jan voelde zichzelf en z'n belangen ineens erg klein en onbenullig en was al half van plan om van zijn voorgenomen onderhoud maar af te zien. Wat was hij in de ogen van een man als Mr. Anderson. Om vijf uur gaf Mr. Anderson te kennen dat hij naar z'n hotel wilde. Pápa bood niet aan hem te logeren, door jarenlange ervaring wijs geworden. Mr. Anderson wist te precies wat hij wilde. Hij ging in z'n hotel eten, daarna corresponderen en naar bed. De volgende morgen wilde hij graag om half negen afgehaald worden. In de middag zou hij vertrekken. Pápa liet zich bij de zaak afzetten en Jan reed Mr. Anderson over de brug. Gelukkig was de brug goed; hij had geen raad geweten als hij een gesprek had moeten beginnen om 't wachten te korten. Voor 't hotel Americano zei Mr. Anderson tot Jans stomme verbazing: ‘Please, come in for a while and have a drink with me.’
Daar zaten ze aan een tafeltje op 't terras. Mr. Anderson nam de leiding van 't gesprek. Hij vroeg of Jan een | |
[pagina 152]
| |
Hollander was. Hij had al gehoord over z'n werk en er uit de fabrieksorders de resultaten van gezien. Hij hoopte dat Jan 't zou bolwerken. ‘Ik geloof dat U een uitstekend technicus en een slecht handelsman bent.’ Jan wilde weten waarom. Hij zou zelf niet weten of er een zakenman in hem stak. ‘Well, ik kreeg onmiddellijk de indruk dat U buiten de zaak staat. U doet Uw werk, “and a good job of work”, maar 't interesseert U niet wat er buiten Uw werkplaats omgaat.’ Jan voelde met een schokje dat dit een schot in de roos was. ‘Heeft Mr. Lopez de Morla over mij gesproken?’ ‘Nee, Sjon Manchi zei alleen dat Uw afdeling goed gerund werd, waarvan ik volkomen overtuigd ben. Maar daar zit geen carrière in. Een goede monteur krijgt altijd een goede betrekking, maar blijft een ondergeschikte. Een toppositie krijgt U alleen door de handel. Heeft U zelf wel eens een nieuwe ijskast verkocht of een strijkijzer?’ Nee, dat had Jan nog nooit. Ze kwamen bij hem alleen met hun kapotte rommel voor reparatie, of voor onderdelen. ‘En U repareert alles.’ Ja, Jan repareerde alles of 't moest een hopeloos versleten ding zijn. Hij stelde er juist een eer in om van 't meest kapotte apparaat weer iets behoorlijks te maken. Mr. Anderson schudde onmerkbaar neen. ‘Heeft U nooit bedacht dat een klant van zo'n kundig man als U graag een raad aanneemt en eerder besluit een nieuw apparaat te kopen als U 't zegt, dan wanneer may be zijn eigen vrouw 't hem zegt. U moet daar meer gebruik van maken. Een zaak verdient natuurlijk goed aan onderdelen, maar een nieuwe ijskast of wasmachine leveren is een slag ineens. Weer een apparaat van de | |
[pagina 153]
| |
stock verkocht. Des te eerder een nieuwe order naar de fabriek.’ ‘Bekijkt U 't niet te veel van 't standpunt van de agent van een fabriek?’ waagde Jan. ‘Dat lijkt U zo toe. Zeer begrijpelijk en zeer juist opgemerkt. Maar 't is nog meer in 't belang van de zaak waarvoor U werkt. En in Uw eigen belang. Het geeft U een veel voornamer positie in een bedrijf, als de patroon weet dat z'n monteur zelf kan beoordelen wanneer hij repareert en service geeft, of een nieuw apparaat verkoopt. En behalve de instrumenten moet U daarvoor ook de klant bekijken. U moet proberen te schatten of U een klant voor U heeft die vol twijfel is over z'n oude spulletje en gemakkelijk is over te halen tot de aankoop van iets nieuws, òf iemand die geloof en vertrouwen heeft in z'n oude stuk huisraad en liever hoge kosten maakt om 't gerepareerd te krijgen, dan dat hij een nieuw koopt. Dat zijn de twee typen die U voor U krijgt. En daarbij komt dan nog de financiële draagkracht van de klant, maar meestal schikt zich dat vanzelf door een gedeeltelijke betaling en de rest later op bepaalde voorwaarden. Dat is meer een administratie-aangelegenheid. Ik raad U aan dit alles eens te overdenken en er naar te handelen. Het zal U niet spijten.’ Mr. Anderson ledigde z'n glas en bestelde geen nieuw. Dit was 't einde van 't gesprek. En wat voor een gesprek. Allemachtig wat een scherpe knul. Jan was vol bewondering en helemaal overrompeld. Hij reed al over de brug en zat met z'n gedachten nog aan 't tafeltje tegenover Mr. Anderson. Hij voelde scherp wat deze man waard was. Sjon Manchi had gelijk dat hij alles in 't werk stelde om Mr. Anderson zakken zand in de ogen te strooien. Het zou toch maar lukken met een paar korrels. Hij repeteerde in gedachte alles wat hij gehoord had. Eigenlijk was 't niet mals geweest. Hij had Mr. Anderson eens | |
[pagina 154]
| |
even willen laten merken dat hij bestond. Goeie morgen. Hij was al bekeken en gewogen, voordat hij zelf de Amerikaan goed gezien had. Hij was alleen uitbundig dankbaar dat hij ditmaal niet had moeten horen dat z'n kostje gekocht was en z'n carrière uitgestippeld door z'n aanstaande familie-relatie. Daar scheen Mr. Anderson niets om te geven. Die keek de man aan, niet de kleren. En hij moest toch bepaald wel weten dat Jan met Conchita verloofd was. Natuurlijk, dat zou Pápa wel prompt verteld hebben. Juist daarom had de Amerikaan Jan een bedekte waarschuwing gegeven. Fijne vent toch. Hij was in geen dagen zo in z'n schik geweest. Hij nam zich voor onmiddellijk van tactiek te veranderen. Gek, Pierre had ook gezegd dat hij niet wist of er een zakenman in hem stak. Hij herinnerde 't zich duidelijk. Die Pierre was nog zo stom niet. Die was ook de hele dag bezig mensen te taxeren voor z'n verzekeringen. Jan hoopte vurig dat hij de goede feeling zou hebben. Hij had door Mr. Anderson meer bereikt dan hij ooit had kunnen denken. |
|