Papieren huizen
(1952)–Ben van Grevenbroek– Auteursrecht onbekendEen Curaçaose episode uit een gewoon mensenleven
[pagina 79]
| |
De tijd leertDe tijd leerde Jan genoeg. Het leven op Curaçao was niet allemaal rozengeur en maneschijn. Alleen Conchita bleef, voorlopig. Hij zag haar niet te vaak. Zo druk en 's avonds soms moe en daas. Wat een baantje! Of eigenlijk drie baantjes. Concierge van twee scholen en amanuensis van 't natuur- en scheikundelokaal. Veel te veel bazen had hij, dat was misschien 't ergste. Niet dat ze ongeschikt waren, maar het ging bijna niet. Hij herinnerde zich flauwtjes uit z'n Zondagsschooltijd, de enkele Zondagmorgen dat hij niet stiekem met z'n broer ging vissen, de zalvende stem van de juffrouw: niemand kan twee heren dienen. Dat waren toen maar woorden voor hem geweest, echt iets uit de bijbel; iedereen werkte toch maar voor één baas. Nu wist hij beter. Als amanuensis was hij tevens instrumentmaker. De H.B.S. was in de oorlog opgericht, toen 't instrumentarium schaars te koop was. En nu waren er zoveel uitgaven ineens dat 't gouvernement de koorden van de beurs strak hield. Jan moest zich redden met gebrekkige middelen en vaak zelf dingen in elkaar fabrieken. En wat ze nog mochten aankopen kwam door de trage leveranties uit 't buitenland altijd laat binnen. Zo had hij dagelijks veel hoofdbrekens om alles voor de lessen op tijd klaar te hebben. Hij deed 't met plezier want hij hield van zijn | |
[pagina 80]
| |
werk, maar hij dacht wel eens: zal dit zo blijven. De school wordt steeds groter en de outillage gaat steeds meer te kort schieten. Enfin, 't was zijn verantwoording niet. Er was een nieuwe school beloofd. In de tropisch Amerikaanse landen zegt men altijd mañana.Ga naar voetnoot1) Eens zou 't wel morgen zijn en zou de school er staan. Maar voorlopig wist hij wel wat hij te doen had en mañana kon híj nooit zeggen. Toen Jan z'n betrekking aannam, had hij er niet bij stilgestaan dat die nevenfunctie van concierge iets betekende. Hij leerde er nu de dagelijkse bezwaren van kennen: altijd 't laatste weggaan, geen schoolvacanties, alleen 14 verlofdagen per jaar, luie werkmeiden aanporren voor 't schoonhouden van de lokalen en gangen. Hij voelde dat er niets tussen moest komen of 't plezier in z'n werk was vergald. Hij werkte op een wip. Voor z'n eigen gevoel was hij één keer flink geweest. Hij had 't vertikt om tegen een snertvergoeding ook nog avondconcierge te spelen bij alle gouvernementscutsussen die in 't gebouwencomplex werden gegeven. Hij had genoeg aan z'n dagtaak en wilde 's avonds uitpuffen en in ieder geval niet gebonden zijn. Het gevolg was natuurlijk dat hij wel eens de slordigheden op z'n dak kreeg, die door de avondconcierge werden begaan. Langzaam en door Jan onopgemerkt kwam de wip uit z'n balans.
Op een namiddag stond hij te zweten in z'n werklokaal over een physica-instrument dat hij maar niet in orde kon krijgen. Het moest de volgende morgen klaar zijn voor een proef en 't kon hem nog uren nemen, voordat hij zover was. Hij zocht 't nodige gereedschap bijeen, nam 't instrument en alles mee naar huis. Hij zou eerst wel eens baden en eten en er even over | |
[pagina 81]
| |
denken en dan vanavond maar thuis doorwerken. Bovendien was z'n kamer koeler dan z'n werkhok. Hij kreeg 't ding die avond zeer laat klaar. Hij was er gaar en suf van. Hij legde een doek over 't instrument ter bescherming tegen stof, tuimelde z'n bed in en sliep als een blok. Hij werd pas wakker, omdat hij een hand op z'n schouder voelde die niet bepaald Conchita's zachte handje was. Waarachtig een politie-agent en nog een meneer die ijverig z'n bezittingen doorsnuffelde. Hij ging maar eens overeind zitten en streek z'n kuif plat. Wat moet je zeggen in zo'n geval? Jan zei 't ongelukkigste dat hij had kunnen zeggen: ‘In naam der wet goeie morgen. Mag ik soms even naar de W.C.?’ ‘Een ogenblikje’, zei de agent. ‘Ja ja’, zei Jan, ‘ik heb niet veel tijd nodig.’ ‘Ga met hem mee’, zei de meneer in burger. ‘Niet nodig, ik red mij wel. 't Is niet de eerste keer.’ Hij wist de weg in huis beter dan de agent en klapte lekker de deur voor z'n neus dicht. Hij dacht nog: zou mijn kostbaas iets hebben uitgehaald? Zo'n nette kalme man, dat kan toch niet. Toen schoot hem door 't hoofd: ze komen toch niet voor mij? Tegelijk was al z'n morgenaandrang weg en onverrichter zake ging hij terug naar de mannen der wet. Er volgde een humorloos verhoor. Of 't Jan bekend was dat er geld was ontvreemd uit een doosje in een kastje in een kamertje in de Wilhelminaschool, die tot zijn competentie hoorde als concierge. Jan wist van niets. Hoorde 't voor 't eerst. Wees alle verantwoordelijkheid af, omdat zijn taak om 5 uur eindigde. Om 7 uur kwam de avondconcierge. Waar hij gisteravond geweest was? Thuis, dat hadden ze toch vast allang van de hospita gehoord. Of het hem dan niet bekend was dat de hospita en haar man gisteravond uit waren geweest? Jan voelde dat z'n | |
[pagina 82]
| |
alibi in de knoei kwam. Hij werd prikkelbaar. Hij zei spottend dat dan zeker hospita en echtgenoot het krakie hadden gepleegd. Deze mogelijkheid bleek bij voorbaat overwogen, maar hun alibi was goed. Of Jan ze wel eens dingen vertelde over z'n werk en de school? Nee, zo familiaar was hij niet met ze. Of hij wist wat voor geld in dat doosje in dat kamertje in de Wilhelminaschool bewaard werd. Nee, hij was niet op de hoogte van de spaarcentjes van die vrouwenclub. Wat bedoelde hij met z'n gezegde: 't is niet de eerste keer. Of hij al eens eerder met de politie in aanraking was geweest? Nee, alleen voor 't ingooien van een ruit toen hij 7 jaar was. In 't kamertje bleek ook een ruit geforceerd te zijn. Jan vroeg of die ingegooid was of op een andere manier verkracht. Hij werd opgenomen met een lange ernstige blik. De naarstig schrijvende meneer stond op en onthulde plechtig het instrument. Waarom hij dat verborgen had onder die doek? Wiens gereedschap lag daarnaast? In de werkkamer van de amanuensis ontbrak gereedschap uit 't rek. Jan werd razend, vroeg of ze de scheikundeleraar al verhoord hadden. Die zou wel kunnen verklaren waarom hij dat instrument in huis had, en of ze er asjeblieft met hun poten af wilden blijven, hij had er werk genoeg aan gehad. Gelukkig, eindelijk, ze vertrokken. Jan had behoefte aan een bad, koffie, jenever, wist hij 't. Fraai begin van de dag. Z'n jeremiërende, hevig geschrokken hospita verscheen. Gelukkig bracht ze koffie mee. ‘Meneer, U zult me toch niet kwalijk nemen als ik U meedeel dat ik dit wel een onbehoorlijke staal van vergaande brutaliteit acht. Hoe haalt men 't in z'n hoofd om te veronderstellen dat ik me met mensen van twijfelachtige zeden zou willen encanailleren. Het idee alleen is al belachenswaard. En dan zo op mijn nuchtere maag een politie-vent, dat gebeurde me nooit tevoren. En ik ver- | |
[pagina 83]
| |
zeker U, meneer, dat als dit voorval zich nogmaals zou herhalen, ik voor m'n fatsoen als eerbare dame U niet langer zou kunnen huisvestigen.’ Jan verzekerde haar dat hij er heus geen dagelijks werk van zou maken, waarna madame vertrok. Toen kreeg hij eindelijk de kans om zich te baden en te scheren. Hij haastte zich naar school, kwam veel te laat. Hij ging onmiddellijk de scheikundeleraar inlichten. Deze beloofde zich met de politie in verbinding te stellen. Die kwestie van instrument en gereedschap zou hij wel uitleggen. Jan ging aan z'n werk. Na een half uurtje verscheen het hoofd van de Wilhelminaschool. Ze was zeer verontwaardigd. Er bleef bijna nooit geld op school achter. Ze zou zorgen dat het nu beslist helemaal nooit meer voorkwam. Dit was te erg; dit was schandalig. Jan voelde haar oprechte sympathie en 't deed hem goed. 's Avonds ging hij naar Scharloo. Z'n humeur was alweer bijgetrokken. Hij had veel blijken van sympathie ondervonden en niemand had ook maar één seconde wantrouwen getoond. De familie stortte een balsem van medelijden en verontwaardiging over Jan uit. Met latijns pathos reageerden ze op z'n verslag. Jan begon het bijna weer allemaal heel erg te vinden. Ruth merkte nuchter op dat je in een vrij beroep nooit van die kwesties kon krijgen. ‘Waarom begin je zelf geen zaak?’ Pápa zei dat hij Jan best kon gebruiken in z'n business. De afdeling reparaties van allerlei technische instrumenten werd slecht gerund en een chef voor de afdeling onderdelen kon hij ook wel gebruiken. ‘Is it a deal?’ Jan schudde 't hoofd. Hij had een vijfjarig contract en hij kon om zo'n wissewasje z'n overeenkomst niet verbreken. ‘Wat je bij 't gouvernement verdient, betaal ik je ook’, zei Pápa. Jan mompelde iets van verlofregeling en pensioen. ‘Krijg je van mij er bij.’ Jans bedachtzame aard weerhield hem van toehappen. | |
[pagina 84]
| |
Pápa schudde 't hoofd. ‘Jij bent een veel te nette vent voor 't gouvernement. Je kunt veel beter in zaken gaan. Jij bent de levende tegenstelling van 't gezegde: It's the way of the Dutch
giving little and asking too much.
Yes sir, you put all in and get nothing extra. Je kunt aan mij iets verdienen. Ik heb een zeer speciale gramofoon-pick-up met versterker-installatie uit Amerika ontvangen van f 1200,- en 't ding werkt niet. De klant wil het direct hebben en cash betalen. Maar als ik 't terugstuur voor reparatie, duurt 't vier maanden. Als 't een constructief out is, sturen ze een andere. Duurt twee maanden. Mijn technische man kan de fout niet vinden. Als hij 't niet weet, is er niemand die 't weet. Als jij binnen een week zorgt dat 't ding speelt en platen wisselt, geef ik je de vrijheid om een rekening in te dienen, kan me niet schelen hoeveel. Deze klant is een big shot van de Isla en ik wil hem service geven.’ Jan dacht aan z'n dungaree-avontuur. Maar je moet 't iemand niet tegen maken als hij z'n best wil doen. Hij zei dus dat hij morgen wel even in de zaak kwam kijken. Maar asjeblieft niets vertellen, want als ambtenaar mocht hij zulke verdiensten niet hebben. Pápa haalde geringschattend de schouders op. Myrna had ook een reparatie. Haar poederdoos sloot niet meer en alle poeder viel in haar schooltas. De sluiting was al tweemaal gemaakt, maar 't hielp niet. Jan bekeek 't ding. Hij zag onmiddellijk dat 't niet in de sluiting zat, maar in 't losse scharniertje. Pápa protesteerde: better ending than mending. Maar Myrna bleek aan 't ding gehecht. Jan vroeg een hamer en hij klonk met behulp van z'n zakschroevedraaier 't scharniertje vast. ‘Lifetime’, zei hij. Ruth voorspelde dat hij morgen minstens 40 poederdozen, vulpennen en potloden in z'n laboratorium zou vinden. Myrna zou wel voor de reclame | |
[pagina 85]
| |
zorgen. Jan kreeg er plezier in. Hij vroeg of er nog meer reparaties te doen waren in den huize Lopez de Morla. Pápa greep naar z'n hoofd: ‘Neem dan maar een week vacantie. De draaifan draait niet meer; we hebben een rij van zes kapotte strijkijzers, de pick-up slaat altijd een plaat over, een kookring van de stoof wordt niet heet, twee typewriters kapot. Weten jullie nog iets?’ O ja, er mankeerde nog veel meer aan allerlei dingen, waarvoor onmiddellijk nieuwe gekocht waren volgens 't principe: better ending than mending. Zelfs een automatisch openende vuilnisbak ging niet meer open. Jan repareerde alles in een half uur met een blikje olie, z'n zakmes en een schroevedraaier. De een noemde het duivelskunst, de ander broehaGa naar voetnoot1), Conchita keek hem verheerlijkt aan. Ze kwam aarzelend met een collier waarvan de sluiting altijd los ging. Tja, dat kon Jan niet repareren zonder soldeerbout. Hij beloofde 't morgen in orde te maken op z'n werk. Hij nam ook een strijkbout mee die van een nieuw element voorzien moest worden. Het was werkelijk een beetje stil geworden in de patio. Pápa betuigde nogmaals z'n spijt dat Jan niet in z'n zaak wilde komen. Hij maakte aanstalten om een reusachtige whisky te gaan schenken met een minimum aan soda. Jan nam de benen. Je wist nooit of er morgen niet weer een verhoor kwam en hij wilde 't hoofd koel houden. Conchita mocht hem naar 't hek brengen. Ze talmde nog even bij 't Fordje. Jan ook, hij had haar graag gekust, midden op Scharloo. Toch deed hij 't niet. Hij reed naar huis. Als Molengraaff dit eens wist! Wat zou die sneeren. Iets dat je op een presenteerblaadje werd aangeboden: een job, een mooi meisje. Hufter, waar wacht je op. Ja, waar wachtte Jan op? Z'n broer zou vast niet gewacht hebben. ‘Wachten, dat wil zeggen de verlovings- | |
[pagina 86]
| |
advertentie lezen van je rivaal.’ Jan werd er koud van. Had hij een rivaal? Een donkerharige Curaçaose rivaal met een universiteitsopleiding uit Venezuela of Colombia of Amerika? Next time better, beloofde hij zichzelf.
Het was een drukke namiddag geweest voor Conchita. Toen ze na de lunch haar siesta had gehouden, was ze een beetje blijven ronddrentelen tot ze om vier uur naar de stad gebracht kon worden om Myrna uit school te halen, want ze gingen samen shoppen. De chauffeur was onbehoorlijk laat geweest. En toen ze hem een standje maakte over z'n laatkomen en over de vuile auto, had hij brutaal gegrinnikt. Waar dat toch heen moest met die mensen van hier, Conchita wist het niet. Ze werden helemaal gek door die politiek. Manuel was altijd een nette geduldige jongen geweest, maar de laatste tijd las hij politieke krantjes en hij moest iedere keer vrij hebben om 's avonds naar de politieke vergaderingen te gaan. Pápa had hem al eens onderhanden genomen, maar Manuel was er brutaal tegenin gegaan. Het had Pápa heel wat whisky gekost voordat hij er overheen was. Zo'n brutaliteit! De Polakken in de stad en de macamba's klaagden al langer over de brutaliteit van hun personeel, maar nu begonnen de oude families er ook last van te krijgen. En als je zo'n jongen ontsloeg, kreeg je misschien een ander terug die nog brutaler was. Pápa hield niet van politiek. Het zijn allemaal bedriegers en leugenaars, zei hij. Maar de laatste tijd begon hij er ook al over te denken om mee te doen. Een vinger in de pap houden, zei hij. Er was laatst een brutaal keffertje van de Isla gekomen, een Hollander, en die had heel lang met Pápa gepraat, maar Pápa had niets los willen laten over dat gesprek. Door dat laat komen van Manuel had ze geen rondje kunnen rijden langs de Hendrikschool om te kijken of | |
[pagina 87]
| |
Jan soms buiten was. Myrna stond al ongeduldig te wachten. Ze hadden een lange lijst boodschappen: jurken, parfum, schoenen. Myrna was vervelend geweest over een slangenleren vanitycaseGa naar voetnoot1) die nergens te krijgen was. Ze had er op school een gezien. Conchita had gezegd dat het ding misschien uit Amerika was meegebracht, maar Myrna had verachtelijk geantwoord: verbeeld je, een Hollands kind had er een en dollars hebben die mensen zeker niet. Conchita had zich er af gemaakt door te zeggen: dan hebben die mensen zeker relaties. We zullen José in Caracas schrijven er een voor je te sturen. Ze hadden zich nog moeten haasten om op tijd voor 't eten thuis te zijn, want anders waren de tantes boos. Ze had niet eens even kunnen rusten en zich verfrissen. In de Ritz hadden ze ook al niet kunnen zitten, alles door dat gejacht winkel in winkel uit om die slangenleren vanitycase. Ze nam Myrna nooit meer mee. Ruth was veel gemakkelijker. Die was net als José. Die zei: ‘als je 't in één winkel niet kunt krijgen, hoef je niet verder te proberen, want dan is 't in de hele stad uitverkocht. Take it easy.’ Ruth was te dom voor school geweest. Na zeven jaren Wilhelminaschool was ze er mee opgehouden. Toen had ze les genomen in Engels van de enige meneer met middelbaar Engels, meneer Rutgers. Ze zei altijd dat ze van hem berusting had geleerd en dat de Engelsen een groot volk waren, net Curaçaoenaars. Ruth had altijd van die vreemde kennissen. Ze was ook bevriend met een meneer Kracht, een Curaçaoenaar die altijd in Oost-Indië had gewoond en nu op z'n oude dag op Curaçao was teruggekomen. Hij was bezig een boek te schrijven over de Curaçaose families en Ruth had hem geholpen met de familiestamboom van de Lopez de Morla's. Ze vond dat er iets niet klopte, want Dr Kracht zei dat de oude families het cement van de samenleving waren, maar | |
[pagina 88]
| |
meneer Rutgers zei juist dat cement alleen helemaal niet sterk was. Er moest een beetje bruin zand doorheen, dan kreeg je pas goed materiaal. Zo had Conchita vele moeilijke gedachten en na 't eten en na haar bad was ze even gaan liggen om alles te verwerken. Haar gedachten dwaalden naar Jan Diepe. Ze had hem al een paar dagen niet gezien en ze verlangde naar hem. Ruth zou een jongen gewoon opbellen voor een ‘date’, maar dat was Amerikaans, vond Conchita. Ze schoot rechtop. Wat ging Pápa tekeer. Alle talen door elkaar; dan was hij opgewonden. En die andere stem? ‘Jan!’ Conchita schoot uit haar pyjama, in haar kleren, een kam door het haar, poeder, lipstick, hè wat duurde dat allemaal lang. Eindelijk klaar, gelukkig. De stemmen kwamen uit Pápa's eigen kamer. Daar zat hij alleen als er iets ernstigs was, zoals toen met die politieke meneer van de Isla. Wat zou er zijn met Jan? Ze weifelde in de deuropening. Pápa stond rechtop met gefronst voorhoofd. Jan zat en was erg bleek. Ze ving net op... ‘en zulke verdenkingen over je fuianciële toestand breken je carrière. Je moet nu beslissen. Ineens er uit; maak een flinke ruzie. En dan de klap op de vuurpijl: een job bij Lopez de Morla. Dat drukt alle praatjes de kop in. Je deposito en verdere terugbetalingen aan 't gouvernement neem ik op me. Wij maken een contract. Je neemt geen risico; je geldbelegging zit in jezelf. Ik kan je gebruiken. Is it a deal?’ Jans aarzelende gekwelde blik bleef op haar rusten. Conchita zei: ‘Jan is moe, Pápa. Dwing hem niet tot een beslissing. Hij heeft erge dingen meegemaakt. Ik zie het aan hem. Wacht tot morgen.’ ‘Mañana, siempre mañana’,Ga naar voetnoot1) mompelde Pápa. ‘Bueno, je hebt tijd tot morgenmiddag. Maar teken dat de praatjes dan al een heel eind door de stad zijn gegaan. I don't like | |
[pagina 89]
| |
it. Ik wil liever morgenochtend vóór negen uur een advertentie opgeven aan de kranten dat ik je in mijn dienst heb genomen.’ Pápa greep in z'n sigarendoos. Hij sneed z'n sigaar half door van de agitatie. Er hing een gonzende stilte in 't vertrek. Jan schoof knersend z'n stoel achteruit. ‘Morgenochtend vóór negen uur zult U weten of U die advertentie kunt opgeven. Ik ga nu. Ik telefoneer U aan 't ontbijt. Het komt allemaal zo plotseling. Ik moet m'n gedachten ordenen. Ik moet....’ Hij knikte tweemaal, naar Pápa, naar Conchita, hij liep weg als een slaapwandelaar. Conchita en Pápa keken hem na. Pápa praatte voor zichzelf: ‘die Hollanders, je begrijpt ze nooit. Doet ie 't nu of niet? Quién lo sabe? Wie weet 't?’ Conchita maakte een gebaar van Jan te volgen. Pápa hield haar terug: ‘Nee, Conchita, ik weet wat hij moet. Hij moet 't uitvechten. Laat 'm met rust. Het is een verstandige jongen. Hij komt terug, hij telefoneert.’ Conchita keek teleurgesteld, de tranen kwamen bijna, Pápa sloeg een arm om haar schouders: ‘jij mag morgen de telefoon aannemen, mi amor.’
Jan reed rond, domweg, hij had al driemaal een rondje Handelskade, Herenstraat gedraaid. Een agent had hem toegeroepen dat zijn richtingaanwijzer uitstond. Hij wist van niets. Toen schoot hem door de gedachten: ik moet, ik moet.... naar Pierre! Pierre zou wel een van zijn sneerende adviezen hebben. Ik moet met Pierre praten. Hij reed rechtuit Pietermaai op. Ergens op 't smalle gedeelte hokte Pierre op een paar kamers, pardon, appartementen. Hij moest een beetje zoeken, kwam bij een horlogemaker en een snoepwinkeltje terecht; ten slotte stommelde hij een wrakke houten trap op. Hij stond op een | |
[pagina 90]
| |
krakend portaaltje met een indrukwekkend émaille bord: PIERRE MOLENGRAAFF Jan klopte. Het antwoord kwam van achter de andere deur. De begroeting was hartelijk. Pierre had maar één hand vrij, want met de andere moest hij een indrukwekkende chambercloak dichthouden. ‘Die rothond van mijn buurman heeft het koord opgevreten. Ik hou wel van honden, maar dan van goed opgevoede. Net als bij mensen.’ ‘Kun je hem niet aansprakelijk stellen voor schade aan derden?’ ‘Nee man, dat is hier geen artikel. Ik heb destijds alleen een gekke vent gehad die zijn honden all risk verzekerd wilde hebben vanwege het schieten na tien uur door de politie. Mij in een proces tegen het gouvernement betrekken! Molengraaff is wel wijzer. Hoe gaat 't? Niet zo best hè? Als je op 't ogenblik voor een levensverzekering gekeurd moest worden, boy, boy.... misschien werd je wel afgekeurd.’ Jan ging maar zitten onder die woordenvloed. Goot een flinke slok whisky naar binnen onder goedkeurend geknik van zijn gastheer. ‘Je zit in de essetee, hè? Politie en zo. Je hebt de spaarpot van de Coca-Cola fabriek leeggemaakt, is 't niet? Nou, die hebben meer geld dan jij. En 't feit is al bij herhaling gepleegd. Je tweede krakie immers. Je hebt je destijds bij mij in de hut veel netter gedragen, amigoe. Je gaat achteruit.’ Jan had hem wel een schop voor z'n donder willen geven. Die Molengraaffse mopjes lustte hij niet. ‘Hou nou je smoel eens vijf minuten dicht, oud wijf, en laat mij eens wat zeggen. Daat kom ik voor.’ | |
[pagina 91]
| |
‘O pardon, we worden steeds amicaler. Aan U het woord, heer Diepe.’ ‘Man ik weet niet meer waar ik sta. Je schijnt er al 't een en ander van gehoord te hebben, maar ik zal je in 't kort precies vertellen hoe de vork aan de steel zit.’ Pierre knikte wijs: ‘De eerste keer waren ze er naast met hun verdenking en huiszoeking. Dader op 't kerkhof. Weet ik precies van een onderwijzeres die ik in die tijd een autoverzekering aansmeerde. Aardig kind en nog ongetrouwd. Maar je tweede misdrijf ken ik alleen bij geruchte.’ ‘Nou, 't zit zo. Dat coca-cola-geld blijft nooit op school. Maar deze keer heeft een onderwijzer vergeten 't mee te nemen en zo is 't dan een nacht over in z'n open lessenaar blijven liggen. De deur van zijn klas was geforceerd. Vingerafdrukken zijn er een millioen, van zeker 50 verschillende handen. Daarom kwam de politie maar 't eerst bij mij. Man, wat ze me niet vroegen. Of ik met mijn salaris wel uitkwam. Ik leef nogal in dure kringen, zie je. En of ik schuld had in de stad. Wat een onzin; iedereen heeft toch wel een paar rekeningen. En ik heb ze geloof ik wel erg weinig. Mijn radio is bijna afbetaald. Nog 50 gulden. En dan nog een klerenrekening van 65 gulden, meer niet. En ik had nieuw gereedschap in huis. Hoe ik daar aan kwam. Nou, moet je weten, ik heb van een zaak waar ik voor de school veel koop, een stel schroevedraaiers en boren cadeau gekregen als attentie. Helemaal niet erg royaal, want de waarde is denk ik 15 gulden en ik heb er voor een paar honderd gulden gekocht en vroeger nog voor meer. En dan staat er op mijn kamer nog een electrisch zaagje dat ik voor hulp aan een toneelstuk van de H.B.S.-leerlingen heb gekregen voor de moeite. Heb ik ze allemaal uitgelegd. Ik was niet erg vriendelijk. Man, ik was duivels. Dat hebben ze ook verkeerd opgevat. Wat die lui in hun kop hebben, zit nog niet een, twee, | |
[pagina 92]
| |
drie lager. En nu spuwde ik vanavond mijn gal uit bij de oude Sjon Manchi. Hij verdacht me gelukkig niet. Was net zo kwaad als ik. Hij kwam weer met z'n aanbod om bij hem te komen werken. Heeft hij me na dat eerste geval ook al gezegd. Ik weet verdomd niet wat ik moet doen. Zo kan 't toch maar niet blijven doorgaan.’ ‘Neemt hij 't deposito over en betaalt hij de vergoeding van je reis- en uitrustingskosten terug aan 't gouvernement? Dan kun je 't best doen. Ben je ambtenaar-af. Of er een zakenman in je steekt, weet ik niet. Maar in ieder geval ben je toch te goed voor ambtenaar. Ik zou maar accoord gaan voordat er een derde diefstal komt, want dan ben je onmogelijk geworden. Deze maatschappij verdraagt veel en niets. Zo klein, weet je. Je kunt beter drie echtscheidingen hebben dan drie diefstallen.’ Jan knikte in gedachten. Hij was niet erg overtuigd. Pierre diepte onder de onbeschrijfelijke klerenrommel en papierenmassa een glas op, veegde 't uit met een zakdoek; gelukkig een schone, en schonk whisky en soda. De ijskast was blinkend nieuw, kleren ook, verder was alles oud en haveloos. ‘Ja kijk maar eens rond. Een bende hè. Maar ik weet er precies de weg in hoor. En ik heb alles. Je leeft ín je kleren en úit je ijskast. De rest is ballast.’ Jan miste boeken en klerenhangers. Pierre gebruikte z'n stoelleuningen voor klerenhangers en hij las wekelijks ‘Time’ om van alles op de hoogte te blijven. Z'n zaken zaten in z'n actetas en verder in z'n hoofd. Eten deed hij in de stad; in z'n andere kamer stond een bed en een paar stoelen met kleren, en in een hoek was achter een plastic gordijn de douche en een wastafel. Het leven had voor Pierre weinig problemen. Eens per week nam hij een armvol kleren mee naar de wasserij en drycleaning, en kreeg ze na een paar dagen schoon terug, klaar voor de stoelleuning. | |
[pagina 93]
| |
Jan vroeg zich af of hij bij zo'n ongecompliceerde geest moest aankloppen voor een probleem. Pierre nam hem de wind uit de zeilen. ‘Een probleem, amigoe, moet een korte levensduur hebben. Hoe eerder de oplossing, hoe beter. Hoe langer je tobt, hoe moeilijker 't wordt. Drink die whisky uit. Hou je van je werk?’ ‘Jawel, van 't instrumentenvak, niet van 't conciergebaantje.’ ‘Prachtig, bij de oude Lopez krijg je te werken met instrumenten en onderdelen. Alles wat vuil en vervelend is, laat je een knechtje doen. Deuren sluiten komt niet voor. Je komt dus mooi van een rotbaantje af. Wat jij. Nu rij je naar huis en neemt onderweg je besluit. Als je uitstapt, moet je weten wat je doet, en dan niet meer veranderen. Slapen en morgenochtend met Sjon Manchi praten.’ Jan reed alweer en was overdonderd. Wat dacht die Pierre gemakkelijk over alles. Maar toch had hij geen ongelijk. Waarachtig niet. De oplossing lag voor de hand. Hè, bijna een hond gepikt. Als hij nog een hond zag, ging hij werken bij Lopez. Nou, hij zag er nog acht om een teef vechten. Als ik nu.... nee man, dan kun je beter op je knopen aftellen. Z'n voorband was een beetje zacht. Wat snorde die toch? ‘Ik doe 't, ik doe 't....’ Jan stopte bij z'n huis. ‘Ik doe 't’, zei hij hardop.
Conchita was vroeg op en in grote spanning. Ze had 't hele huis al doorgedrenteld en was door de keukenmeid en de tantes weggejaagd en ten slotte zat ze naast de telefoon. Ze hoorde Pápa in z'n kamer rekken, geeuwen, gorgelen, douchen, scheren en dacht: als Jan dat ook allemaal moet doen, zal hij wel laat opbellen. Herhaal- | |
[pagina 94]
| |
delijk keek ze op haar horloge, vergeleek de tijd met de andere klokken in huis, zuchtte diep. Het was ten langen laatste kwart voor acht. Tía Aura waarschuwde dat er al een ontbijt klaar was, maar ze schudde energiek het hoofd. Geen eten, geen thee, geen juice, telefoon, telefoon.... En daar ging opeens de telefoon, en die vlugge Pápa pikte 't eerst 't andere toestel. Dat had je nu van dat gezeur van tía Aura. Ze pakte de ontvanger en luisterde mee. Een paar woorden van Jan waren voor haar al verloren en de rest kon ze niet verstaan door Pápa's gebrul: ‘Masha bon, bueno, magnifico, you are a swell guy.Ga naar voetnoot1) Dien onmiddellijk je ontslag in en kom bij mij praten op kantoor, niet. En nu geef ik je aan Conchita. Conchita!’ Het toestel klikte, ratelde, zoemde en daar was Jans stem: ‘Ik doe het, Conchita, ik doe het. Zo is 't toch niets. Straks ga ik zakelijk met je vader spreken en ik dien vandaag nog mijn ontslag in bij 't gouvernement. Wat zeg je er van?’ Conchita zei niets; haar hoofd was ineens helemaal leeg. Eindelijk vroeg ze: ‘En hoe voel je je nu, Jan? Ben je blij?’ ‘Ik weet niet, Conchita. Ik ben zo moe in mijn hoofd van alles. Het is nog zo vreemd allemaal. Maar het zal wel goed zijn.’ Conchita kreeg een inval: ‘Kom hier lunchen. Je moet de hele morgen werken en dan kun je na de lunch met Pápa praten. Dan is hij altijd in een goed humeur....’ Ze werd onderbroken door een daverend hahaha. Pápa had zijn telefoon weer eens opgenomen en de invitatie gehoord. Hij amuseerde zich kostelijk en Conchita hing verlegen op.
Het begin van Jans nieuwe loopbaan was er. Hij moest nu nog zijn opzeggingstermijn uitzitten. Hij deed 't met | |
[pagina 95]
| |
plezier. Hij had schik in alles, z'n werk, de jongens, z'n vele chefs. Hij deed alles zelfs zeer ambtelijk en controleerde af en toe klaslokalen op vergeten vulpennen, geld en verdere gevolgen van slordigheid. Hij pikte alles in en prikte de volgende morgen een briefje op 't mededelingenbord: - Ter voorkoming van diefstal en daaruit voortvloeiende narigheden voor de concierge zijn door hem voornoemd in beslag genomen de volgende voorwerpen, die door onderwijzers en leerlingen onbewaakt zijn achtergelaten: 6 vulpennen, 1 polshorloge, 1 ballpointpen, f 2,34 Curaçaos courant benevens een nickel van de U.S.A. - Hij bekeek zijn kunstgewrocht van ambtelijke stijl goedkeurend en voelde zich een goed opvoeder. Op de A.M.S. probeerde hij 't eenmaal met een limerick: Jan Diepe die is hier de bulhond
Hij dribbelt 't hele gebouw rond,
Let goed op Uw saeck
Anders komt weer een kraak,
En wie raakt er door in de....?
maar kon geen bevredigend en paedagogisch correct rijmwoord vinden, zodat hij 't papier maar in de prullenmand wierp. Toch bezorgde dit hem nog een vrolijk en tegelijk angstig moment. Een leerling wilde zijn lekkende pen aan de handdoek afvegen en kreeg van de leraar een terechtwijzing over wat des leraars en wat des leerlings was. Dus pakte hij een stuk papier uit de prullenmand, streek 't een beetje glad, keek geïnteresseerd, veegde z'n pen aan z'n sok af en nam 't papiertje mee. Het verdere deel van de les gaf een beetje deining in de achterhoede van de klas. De Nederlandse leraar werd later geconfronteerd met het begrip limerick en kwam zoveel te weten dat hij Jan aanschoot: ‘Zeg, linkmiechel, je moet geen | |
[pagina 96]
| |
onvoltooide meesterwerken laten slingeren. Probeer maar liever limericks te maken op de wasmachines van je toekomstige baas, maar wees niet zo pedant om je dichterlijke loopbaan te beginnen met litteraire zelfportretten.’ Dit was een frontaanval en Jan retireerde. Hij mocht die ‘Oom Ben’ wel, maar de kerel kon zo hinderlijk rechtstreeks zijn. 's Avonds ging hij wel eens met Pápa mee naar de zaak om er wat thuis te raken. Inderdaad niet overbodig. Wat een bende, wat een keet, wat een rotzooi. Als je nieste, vlogen de kakkerlakken om je oren. Als je een doosje onderdelen uit 't rek pakte, kon je je handen gaan wassen. Als je je handen wilde wassen, moest je een coca-cola gaan drinken in 't café om de hoek en dan van 't toilet gebruik maken. De nieuwe ijskasten stonden in karton en triplex gepakt in een muf oud gebouwtje in de buurt en niemand wist hoe ze 't transport uit Amerika doorstaan hadden. Wanneer er een koper kwam, en dat was verrassend vlug, werd er een uit z'n krat gesloopt, op een hobbelende truck gezet en naar 't huis van de koper gebracht. Had 't ding toevallig een deuk, dan was dit een onaangename verrassing en er bestonden twee mogelijkheden: a. de koper nam hem toch tegen gereduceerde prijs en zorgde zelf dat de deuk er al of niet uitkwam; b. de koper kreeg een andere en de afgekeurde werd in 't magazijn gezet voor retour-transport naar de fabriek. Dit zou wel eens gebeuren, mañana. Maar 't ding bleef eindeloos staan tot een opkopertje zich er over ontfermde voor een knockdown prijsje. Zo'n verspilling van materiaal en geldbelegging ging Jan aan 't hart en hij stelde voor de ijskasten uit te deuken en te spuiten, de koelribben te richten en te solderen, kortom zo'n ijskast weer als nieuw te maken, zodat hij z'n volle prijs kon opbrengen. Pápa vond 't mooi, prachtig, magnifico, maar geloofde er niet in en dacht dat 't veel te duur zou worden. | |
[pagina 97]
| |
Jan betoogde dat hij daar in z'n werktijd wel gelegenheid voor kon vinden. Het kostte Pápa zichtbaar moeite zich met 't idee vertrouwd te maken dat zoveel zakelijk inzicht en zoveel handigheid in één persoon verenigd kon zijn. Hij betoogde dat op Curaçao een timmerman geen metselaar wou zijn en een pijpfitter geen loodgieter. Jan schoot van verbazing ruw uit z'n slof en zei: ‘Als je verdomme instrumentmaker bent, repareer je alles, van een radiotoestel tot een pispot en van een ijzeren rolluik tot een brassière. Alleen kun je me niet krijgen voor ladders ophalen in dameskousen. Laat daar een ander de zenuwen maar van krijgen.’ Hij had de indruk dat Pápa 't niet helemaal snapte en zaagde er niet verder over door. Met primitieve hulpmiddelen repareerde hij de volgende avonden drie ijskasten en een wasmachine, zag het draaiwerk van een automatische platenwisselaar na die al een maand in de shop stond voor service tot wanhoop van Pápa en van de eigenaar. Pápa en de hele familie vonden 't schitterend, de employés in de shop bekeken het geval koel en ongeïnteresseerd. Alleen ontdekte Jan bij z'n volgende inspectie dat er acht oude defecte radio's ingenomen waren met bijbetaling voor nieuwe, want ‘die macamba zou ze wel even fixen.’ Toen vroeg hij Pápa of de zaak er een tweedehands business bij begonnen was, want hij kon van een oud model radio nooit een nieuwe maken. Pápa rook zaken en zei hem eens precies uit te rekenen wat de reparatie van zo'n toestel kostte, dan zou hij Jan daarna vertellen voor hoeveel ze 't ding getaxeerd hadden bij de inruiling. Natuurlijk kon Pápa tweedehands radio's gaan verkopen, zij verkochten toch ook tweedehands auto's. Waar moest je anders met je inruilmateriaal naar toe? Jan had genoeg van 't gepruts op een wankel tafeltje onder een heet peertje. Hij vroeg beter gereedschap, een draaibankje, een frees en een nieuwe verfspuit. Pápa | |
[pagina 98]
| |
mopperde dat Jan allemaal dingen nodig had die hij niet importeerde. En waarom? Het ging toch allemaal best; Jan betoogde dat het niet allemaal best ging: te primitief en hij stikte er bijna. Conchita bemoeide zich met 't geval en stelde voor een airconditioning. Jan vroeg zelf een flink raam te maken op de windkant. Pápa leek een ventilator 't geschiktst, want die had hij in de zaak. Jan zei echter dat hij onmogelijk fijne schroefjes kon neerleggen onder zo'n blaasding. Dan kon hij ze even later uit z'n neus en oren vissen. Pápa lachte daverend, maar was toch niet zo erg bereid om grote kosten te maken. Het viel Jan een beetje tegen. In de laatste weken van z'n gouvernementsbaantje gebruikte hij z'n avonden om orde te scheppen in de afdeling onderdelen. Dat was de wild west afdeling van de zaak. Eindeloos lange hoge rekken vol doosjes en pakjes en een zolder vol met grotere onderdelen voor auto's, radio's, ijskasten, pick-ups, wasmachines, electrische fornuizen; mixmasters en scheerapparaten. De man die er over ging, was een wondermens. Hij wist bijna alle nummers uit z'n hoofd en kon alles vinden in de chaos. Maar deze man was behalve een sterfelijk ook nog een ziekelijk mens, en op de dagen dat hij er niet was, liep alles in 't honderd. Allerlei klanten die onderdelen zochten, moesten worden weggestuurd tot de man van de afdeling weer beter was. Jan moest reparaties laten liggen, omdat hij de onderdelen miste en rekeningen bleven openstaan, omdat men geen prijzen wist van 't materiaal. Jan vond deze toestand onhoudbaar. Hij stelde voor deze afdeling te reorganiseren, op de zolder ook rekken te maken en tevens een systematische genummerde indeling met kaartsysteem dat hierop aansloot. Pápa voelde er een beetje voor, niet erg veel. Jan kende 't personeel nog niet. Als iedereen alles gemakkelijk zou kunnen | |
[pagina 99]
| |
vinden, zouden ze alles te voorschijn halen, zo klaar, magnifico, maar hoe zou 't gaan met 't terugleggen van wat niet verlangd werd? Hombre, binnen 14 dagen zou alles een nog grotere bende zijn, en dan zou ook de onfeilbare bediende, de man die 't al zo veel jaren gedaan had, niets meer kunnen terugvinden. Jan was er van overtuigd dat dit nog wel een beetje zou meevallen en begon vol goede moed de oude catalogi door te werken, de voorraden te controleren, bij te bestellen wat ontbrak, en liet iedere avond een briefje achter voor de bediende, welke rekken de volgende dag onder handen genomen moesten worden. De bediende koesterde niet veel lief de voor Jan. Z'n hele speciale gave werd tot niets gereduceerd, wanneer iedereen via een domme kaartenbak uit 't genummerde vakje kon wegpakken wat hij zocht. Hij betoogde dat er veel gestolen zou worden. Dat laatste gaf Jan te denken. Er werd gestolen; toch al. Allereerst vraten de kakkerlakken en de muizen hele porties sokken weg, maar bovendien zag hij zelden een verantwoording van de soms dure kisten die altijd op de facturen stonden. Die verdwenen ook zo maar en de pakhuisknechten zouden er wel een aardig extraatje aan hebben. Jan had geen zin om zelf een uitvoerige steekproef te houden, maar stelde in 't bijzijn van Pápa in 't kantoor voor: laat nu van een artikel eens de aangekochte hoeveelheid controleren en dan uit de administratie hoeveel er van verkocht is; dan kunnen we in ons vakje tellen hoeveel er over is en dat moet kloppen. Hij voelde onmiddellijk een vijandige tegenstand van het personeel, dat hem toch al niet zo erg liefdevol bekeek, maar oppaste omdat hij een protegé van den huize de Morla was. Jan stelde met opzet geen overhemden of sokken voor als contrôle-artikel. Daar kon je natuurlijk heel wat van afschrijven op rekening van vernieling door ongedierte. Hij stelde voor radiolampen en oliefilters voor | |
[pagina 100]
| |
auto's. Een vinnige dame die al vele jaren de scepter zwaaide in de administratie, vroeg aan Pápa of er de laatste tijd niet genoeg verdiend was. Dan was het beter in ieder geval geen nieuw personeel aan te nemen. Jan kaatste de zet terug zo ad rem dat hij er zelf van schrok: het zou niet kwaad zijn het administratie-systeem eens te moderniseren en een paar van die oude bulhonden die tegen de klanten soms zo'n grote mond hadden, er uit te gooien. Pápa voelde dat er iets broeide in dit woordenspel en werkte zich er uit. Hij omschreef 't personeel duidelijk de positie van Jan, die de algemene leiding had voor aankoop en administratie van alle onderdelen en bovendien chef werd van de reparatie-afdeling. Alle artikelen konden voor reparatie worden aangenomen, mits ze in de zaak waren gekocht. Inlichtingen over de reparatie zouden door Jan worden verstrekt. ‘En’, voegde hij er lachend bij, ‘je mag geen dameskousen aannemen voor ladders ophalen, want daar hebben we geen machine voor, en meneer Diepe houdt er niet ván.’ Pápa bleek zeer tevreden met hem, dat merkte Jan wel. Herhaaldelijk vroeg hij hoe lang 't nog duurde, voordat Jan vrij was.
Ook die tijd kwam en op 'n avond was Jan de gast van den huize Lopez de Morla om z'n verlossing van 't gouvernement te vieren. De volgende morgen zou hij voor 't eerst de hele dag in de shop zijn. Ruth plaagde een beetje dat Conchita wel bar uithuizig zou worden en veel belangstelling in de zaken zou tonen. Dat stond toch eigenlijk niet. Pápa vond 't ook en Jan en Conchita lachten een beetje pijnlijk. Pápa hield er van dingen te regelen, niet te veel, maar toch z'n partijtje meeblazen. Hij sloeg Jan op z'n schouder en z'n andere arm ging om Conchita: ‘jullie zijn twee verlegen stumperds en Pápa moest jullie | |
[pagina 101]
| |
maar verloven, niet? Wat vonden ze daarvan en wat vonden de tantes er van?’ Hij wachtte helemaal niet op antwoord en zei dat hij een verlovingskus wilde zien, anders konden ze er geen champagne op drinken. Die verlovingskus kwam verlegen genoeg; wat een wonder als je zo maar tegen elkaar aangeplakt wordt. De champagne had Pápa 's morgens zelf al in de ijskast gelegd. Hij had z'n plannetje goed in 't hoofd gehad. Conchita mocht de kurken laten knallen en daarmee werd Jan voorlopig in de familie opgenomen. Ze werden omhelsd, gefeliciteerd, de oude buurman moest nog even komen, en Pápa stelde een officiële verlovingsreceptie in 't vooruitzicht, compleet met ringen, bloemen en alle vrienden van de familie. Hij beloofde Jan dat hij aan z'n ouders een brief zou schrijven en ook Conchita moest schrijven. Toen Jan die avond na een behoorlijk verlovings-afscheid aan 't hek met tollend hoofd in bed lag, gaf hij zich weer eens rekenschap van 't overrompelende tempo waarin Pápa gewend was z'n plannen door te drijven. |
|