dan een eerbiedwaardig, maar bescheiden gemiddelde. Hetzelfde geldt voor alle goede schrijvers, voor Roger Martin du Gard, voor Valery Larbaud, voor Léautaud, voor Guilloux. En het gaat zó ver, dat in het levenswerk van een veelgelezen schrijver het beste boek altijd het minste verkocht wordt. Benoit's ‘Atlantide’ is een razernij geweest; - maar ‘Mademoiselle de La Ferté’, dat niet zo heel ver meer van het meesterwerk af is, vond slechts matig bijval en bijna niemand kent het nu nog.
Telkens en telkens duiken er weer van die halfwas idealisten op, die met klem van redenen betogen, dat ‘het publiek’ de enig ware waardemeter is, etc. etc. Iedereen kent dat refrein. Welnu, dan zijn Maurice Dekobra en Clement Vautel de twee machtigste geesten van het hedendaagse Frankrijk. Die zijn dan de twee puik-prozaïsten bij uitnemendheid, de room van de room. Laten wij dan de boeken maar sluiten en het woord letterkunde uit onze woordenlijst schrappen. Dan vermaak ik mij nog véél liever met de prijscourant van ‘Le Printemps’, die vol aardige leerzame en niet zelden prikkelende plaatjes staat....
Mijn waarde, de boeken ‘die men lezen moèt’ zijn het lezen niet waard. En de goede boeken móét men helemaal niet lezen. Er bestaat naar aanleiding van deze aangelegenheden veel misverstand. Vele lieden, en gij schijnt er bij te horen, waarde neef, zijn van mening, dat het deftig, verstandig, sierlijk staat veel te lezen of veel gelezen te hebben; en dat zij, die niet lezen, minderwaardig zijn. Ik ben zeer stellig van mening dat dit onjuist is. De letterkunde is immers niet de énige vorm, waarin de geest zich uit. En ik zie niet in, waarom juist deze vorm van geestelijk leven belangrijker of edeler zou zijn dan iedere andere. Wanneer men op een verheven wijze wiskundige, natuurkundige, scheikundige, geneeskundige, staathuishoudkundige of wat dan ook wordt, is men op volkomen gelijke wijze betrokken bij de hogere aangelegenheden des geestes, als een mijnheer, die een behoorlijke roman of een