Aan een ervaren dagbladschrijver
Gij poogt mij, hooggeachte vakgenoot, te overtuigen van het nut der rondvraag, een soort waar ge u in het bijzonder op wilt gaan toeleggen.
Dat is niet nodig. Ik ben er reeds geheel van doordrongen. In Frankrijk, waar ik gaarne rondkijk, houdt men veel van dit soort journalistieke gezelschapsspelen. Er zijn daar schrijvers (het zal u goed doen dat te vernemen) die er een dikbelegde boterham mee verdienen. En gemakkelijk verdienen: men vraagt hetzelfde wat aan hetzelfde wie en publiceert dat hetzelfde waar. De ondervraagden antwoorden vrijwel altijd, omderwille van de eer en reclame. En de kranten zijn dol op kopij welke bezit, wat voor het directeursgemoed de hoogste deugd uitmaakt: de gratisheid, welke bovendien meestal met goede namen getekend is en veelal mee doet aan de kort-maar-krachtigheid. Want kort-kort-kort is tegenwoordig de stelregel van alle redacties, die er belang bij hebben bij een publiek, dat te lui en te dom is voor lange stukken, in het gevlij te komen. Hier doet men nog niet veel aan rondvragen. Maar dat zal wel komen. Aangezien men in Nederland alles nádoet, zal men, vroeg of laat, ook dit vragen-en-antwoorden-vermaak overdadig gaan nabootsen.
Een van de laatste Franse onbescheidenheden, om u een aanwijzing te geven (een tip of hint heet zoiets in onze nieuwe dieventaal, geloof ik), luidde: Wat leest gij in uw dagblad met het meeste genoegen? Voorwaar, een vernuftige vraag. En de antwoorden hebben mij, tot mijn innig plezier, bevestigd in sommige van mijn geliefdste overtuigingen. Alle analphabeten, alle barbaren, alle primairen haasten zich, met nadruk, den volke te verkondigen, dat zij bij voorkeur, ja uitsluitend, de hoofdartikelen en het wetenschappelijk en letterkundig nieuws van hun krantje raadplegen. Natuurlijk! Hoe zou het anders kunnen? Om zich een schijn van vernuft te geven, doen zij net of ze in staat zijn de stomme verveling der hoofdartikelen te door-