Verzameld werk. Deel 3. Zwanen pesten
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
onder ogen. Men kan deze niet genoeg herhalen, alleen al om zich zelf en zijn medeburgers voorzichtigheid en bescheidenheid te leren. Toen Manet voor het eerst zijn wereldberoemd schilderij Olympia, thans op een der ereplaatsen in het Louvre gehangen, tentoonstelde moesten er twee agenten naast geplaatst worden om het doek te beschermen tegen de woede der opgewonden tentoonstellingsbezoekers. Toen Carpeaux' niet minder beroemde groep La Danse aan de buitenzijde van de grote opera te Parijs geplaatst werd, ging er een kreet van verontwaardiging door de stad. Een ‘kunstliefhebber’ schreef o.a. aan de directeur van deze inrichting: ‘Ik heb een vrouw, mijnheer, en een dochter die hartstochtelijk de muziek beminnen en die daarom dikwerf naar de opera gaan. Dat is hun van nu af aan onmogelijk geworden. Want nooit zal ik er in toestemmen dat zij een gebouw bezoeken dat het uithangbord van een publiek huis vertoont.’ Nù is La Danse een bemind beeldhouwwerk, waar Cook zijn klanten eerbiedig voor laat stilhouden! Toen Henri Rousseau eens enige moeilijkheden met de rechter had, voerde zijn verdediger aan dat hij, zwakzinnige, niet voor zijn daden verantwoordelijk kon worden gesteld. En om dat te bewijzen, vertoonde hij de rechtbank en de jury een aantal van zijn schilderijen. De heren bulderden van het lachen en spraken de arme sukkelaar vrij. Thans hangen die schilderijen in het Louvre en alle belangrijke Europese Musea (behalve in de Nederlandse) of zij worden voor vele honderdduizendtallen franken verhandeld. Toen Picasso na zijn eerste Parijse tijd naar Spanje terug wilde keren en daarom geld behoefde, bood hij een veertigtal van zijn beste doeken, uit de zogenaamde blauwe tijd voor 200 frank te koop aan. Niemand wilde ze hebben. Nu vertegenwoordigen die zelfde doeken een vermogen van millioenen. Toen Eiffel zijn toren bouwde, hadden het publiek en de pers geen woorden genoeg om de verontwaardiging over deze ‘ontsiering’ van Parijs uit te spreken. Nu geldt die- | |
[pagina 73]
| |
zelfde toren als een der meesterwerken van de moderne zakelijke bouwkunst. In het ‘Palais des Beaux-Arts’ te Brussel werd in 1929 een volledige tentoonstelling van het levenswerk van James Ensor gehouden. De kenners uit geheel Europa stroomden toe om de grijze meester van Ostende hun hulde te bewijzen. De koning van België heeft hem in de erfelijke adelstand verheven. Kortom: een verheerlijking! Bij deze gelegenheid drukte het tijdschrift Les Cahiers de Belgique een reeks uitspraken over zijn werk af uit de jaren voor de oorlog. Het is een verzameling domheden, platheden, laagheden. Zelfs persoonlijke beledigingen werden oirbaar geacht. Toen.... Maar ik kan doorgaan, bladzijde na bladzijde. Het is bijna een algemene regel geworden dat de werkelijk grote nieuwe kunstenaars op ieder gebied, tijdens hun leven het voorwerp van spot en verachting zijn. Nu zou men denken dat, op de duur, de mensheid iets zou leren. Geen sprake van. De ‘vooruitstrevende’ bewonderaars van Ingres scholden Delacroix uit; de bewonderaars van Delacroix gingen te keer tegen Manet, de medestanders van Manet scholden op Rousseau, de Rousseau-ianen blaften tegen Picasso en de liefhebbers van Picasso brullen van het lachen als ze een Miró zien. En zo zal het doorgaan. Domheid en bekrompenheid zijn de meesters der wereld. Er verandert en er verbetert niets. En de enige reden daarvan is deze: dat bijna niemand het vermag zich los te maken van zijn met moeite veroverde oordelen en vooroordelen. De vrije werkers zijn daarvan het slachtoffer. In zekere zin althans. Want de afkeer van hun tijdgenoten maakt het hun mogelijk om hun vrijheid te bewaren, dwingt hen om zich zelf en eenzaam te blijven en prikkelt hen om, tegen de streef in, steeds verder te zoeken. Het zijn altijd de bewonderaars, die een kunstenaar verderven, de haters die hem stalen. Zo behoort het en zo is het goed. |
|