zich bekommeren om de belangeloze verfraaiing van hun geest, de harmonische opbouw van hun persoonlijkheid, de liefderijke omgang met mensen en het zorgzame opkweken van de twijfel. En deze weinigen zijn dan nog voorbestemd verslagen te worden.
Wat leest ‘men’ voor zover men leest in je omgeving? - vroeg ik.
Slauerhoff, Slauerhoff en nog eens Slauerhoff, dàt is de man die ons direct aanspreekt en ons het meest te openbaren heeft. Marsman bewonderen we, maar hij is niet zo diep in ons eigen leven gedrongen als Slau; Ter Braak, Du Perron; en vroeger Helman, maar die verliest terrein.
En Vestdijk?
We zien heel goed hoe bovenmenselijk knap hij is en worden niet zelden door hem geboeid; maar van hem houden, zoals we van Slauerhoff houden, met een broederlijk gevoel: dàt niet. Er is ten slotte geen gemoedsruil tussen Vestdijk en ons. De verstandelijke waardering is zeer groot, maar daar blijft het dan ook bij.
- En de mannen van ‘middelbare leeftijd?’
- Bloem.
- Maar Holst dan? vroeg ik verbaasd en nu toch wel in mijn diepste gevoelens geschokt.
- Ja, die wordt over 't algemeen wel ‘verheven’ en ‘mooi’ gevonden, maar hij blijft buiten onze gevoelskring of misschien is 't beter te zeggen, dat wij zijn directe werkingssfeer geen ogenblik betreden. Met hart en ziel Holst lezen, naar hem luisteren als naar de stem van ons verborgen wezen, neen, dat is ons niet mogelijk.
- En als we dan nog verder in de tijd teruggaan? vroeg ik, niet zonder het antwoord te vrezen.
- Leopold, desnoods. Boutens is ons te klassiek....
- En daarvóór?
- De mannen van tachtig kunnen wij werkelijk niet meer genieten, niet meer lézen zelfs.
- Bezwaren?
- De bombast! Zij gebruiken voortdurend te veel en