bijdragen van jonkmannen met de baard in de keel. Wanneer men toen een Parijse theater-agenda ter hand nam, zag men daarop bijna uitsluitend stukken van ‘moins de trente ans’ vermeld: van André Lang, Jacques Sindral, Marcel Achard, Paul Nivoix, Marcel Pagnol, Jacques Natanson, Jean Sarment, Stève Passeur, Bernard Zimmer.... Zelfs de Comédie française doet mee met Moloch door Boussac de Saint-Marc.
En juist hetzelfde verschijnsel deed zich voor in de schilderkunst en de muziekwereld. De jonkheid vierde hoogtij, gevolg hiervan was, dat het publiek dagelijks in aanraking komt met tal van onrijpe proeven, onevenwichtige uitingen, brutale en eigenwijze moedwilligheden. De langzame keuze, die bij de vroegere gebruiken mogelijk was, heeft plaats gemaakt voor een luidruchtige baaierd.
Dat mag waar zijn en dat is waar, maar men mag nooit vergeten dat, volgens een dichter, de Jeugd altijd gelijk heeft, ook wanneer zij de zonderlingste vergissingen maakt! De Jeugd heeft, alleen door het feit dat zij de Jeugd is, alle rechten, ook het recht om onrecht te doen. Is de kunst nu hiermede beter, aangenamer dan vroeger? Neen. Maar zij is levender, rijker, bloeiender, meer geschakeerd, brandender, milder, meeslepender.
Leve de Jeugd, ook wanneer zij ons, grijzende huisvaders, naar het leven staat!
Wij moeten het alleen de jongelui niet te gemakkelijk maken. Zij moeten hun plaats hebben, en zo spoedig mogelijk, maar zij moeten die veroveren. Wie zonder strijd bereikt, is vóór zijn tijd een oud man!