5
De zogenaamde vrijheid van gedachte, door een vrijzinnig voorgeslacht als het hoogste goed der mensheid vereerd, bestaat thans de facto niet meer. De term is natuurlijk niet juist. Vrijheid van denken bestaat altijd; bedoeld wordt door de heren politici, die veelal moeite hebben met de taal: de vrijheid om bepaalde denkbeelden in het openbaar te uiten. Die vrijheid nu is, als een der gevolgen der democratie, uit de samenleving verdwenen. Op zich zelf is dat misschien niet zo heel erg. Daar is ten minste over te redetwisten. Maar het erge is de schijnheiligheid, waarmede men nu over die dingen spreekt. Vroeger was de censuur een openlijk bedrijf, dat deel uitmaakte van de regeringsmiddelen. Toen wist men waaraan men zich te houden en met wien men van doen had. Tegenwoordig geeft de staat zich een uiterlijk van edele vrijzinnigheid en laat stiekum het domperswerk doen door nietambtenlijke lichamen. Zo is de ganse filmvertoning, een der machtigste uitdrukkingsmiddelen van deze tijd, afhankelijk van een stuk of wat onontwikkelde, onverantwoordelijke duistere knoeiers, waartegen men niets kan doen. Het gevolg is dat belangwekkende vertoningen in besloten gezelschap moeten plaats hebben. Verder hebben de burgemeesters een belachelijke macht op dit gebied. Van deze ambtenaren is, gunstig geschat, 95% volkomen vreemd aan alle hogere aangelegen-