Verzameld werk. Deel 3. Zwanen pesten
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
er om te doen is géést te waarderen. Onlangs verscheen bij B. Grasset te Parijs het eerste deel van de gedenkschriften van mevrouw De Clermont-Tonnerre, geboren De Gramont. Zij toonde zich in vroegere geschriften reeds een levendig, pittig schrijfster, en zij is genoeg grande dame om te lachen om burgerlijke vooroordelen en kinderachtige fatsoenschakeringen. Zij heeft veel mensen gekend en goed gekend, zij bezit humor en een vermakelijke brutaliteit. En zij schreef dus met haar Au Temps des Equipages een boeiend, vol, vermakelijk boek, dat onder de speelse toonen tussen allerlei wereldsheden door een schat aan levenskennis openbaart. Het is niet te verwonderen dat het grote bijval, ook of liever vooral bij de mensen met geest oogstte. Uit een lang artikel in Het Vaderland ervaar ik nu hoe een Hollandse burgerheer of burgerdame, het stuk is ongetekend, op dit boekje antwoordt. En het is weer verbijsterend. De schrijver heeft niets, maar dan ook niets begrepen van de bedoelingen en de waarde van Au Temps des Equipages en hij was doof en blind voor de bekoringen ervan. Mevrouw De Clermont-Tonnerre zedemeestert niet en zij leraart niet en zij doet niet verstandelijk en niet hoog letterkundig. Foei, foei. Zij vertelt anecdotes. En soms, foei, foei, foei, ondeugende anecdotes. En zij heeft het over familieverhoudingen en familieschandaaltjes. Neen, werkelijk, het is meer dan erg, en in elk geval meer dan genoeg om een nette Nederlander, die in een degelijke krant schrijft, tot in het diepste van zijn onbekende gemoed te schokken. En de verontwaardiging, dat dierbare vaderlandse goed, ontslaat hem dan verder van de verplichting om in de tekst door te dringen, om de betekenis ervan te waarderen. De vrees voor onbescheidenheid is het harnas der begrensden. Ik wil mevrouw de Clermont niet vergelijken met die roemruchte voorgangers, maar ik wil alleen maar opmerken, dat Ligne zeer onbescheiden | |
[pagina 59]
| |
was, en Stendhal, en Flaubert (in zijn briefwisseling) en Léautaud; en dat hun aller onbescheidenste bekentenissen op het ogenblik voor ons misschien het beste, het diepste uit hun werk bevatten. Want wij stellen minder belang in verzinsels dan in mensen, altijd weer voor mensen! Het zij verre van mij om de gedenkschriften van de hertogin de Clermont als een meesterwerk der letterkunde te beschouwen. Maar het is wel rijke, behoorlijke, boeiende leesstof, een kostelijk document, voor ieder wiens hersenen niet verstopt zijn door een onsmakelijke opkamertjesmoraal. |
|