Verzameld werk. Deel 3. Zwanen pesten
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend2Het ethische pasteltintje is de modekleur. Ieder, die nu over literatuur schrijft, zich eerbiedigt en zijn gehoor in het gevlei wil komen eert de goede zeden. Na de bijval van Coster's dierbaarheid is een verstandig man, die er komen wil, die opgang wil maken, zedig en zedelijk. En ik kan geen artikel of verslag van een lezing meer ter hand nemen of de ethica druipt langs mijn vingers. De heer A.M. de Jong, de heer W. Moens, de heer X. en Mej. Y.... ze zijn allemaal goed in de leer. | |
[pagina 55]
| |
Dat is nu niet zo verschrikkelijk want het zedemeesteren, het prediken en het zich bemoeien met eens andersmans zaken zijn nu eenmaal vaderlandse deugden, waarmede we van onze jeugd af rekening te houden hadden en die ons dus niet meer verbazen. Wat wel erg is, heel erg: ik zie nergens enig weerwerk tegen dat gewauwel, tegen deze onverwachtse overwinning van de huichelarij. Men schijnt algemeen de nieuwe ethica te aanvaarden, als iets onvermijdelijks, als het Nationale Noodlot. En dat gebrek aan veerkracht verontrust mij. Ik weet niet wat het is: vermoeienis of onverschilligheid? Om het even, men ondergaat de dwinglandij der zedemeesters zonder één gebaar van opstand, zelfs zonder één teken van walging. En toch is het nu zoals voor de beweging van '80. Het zijn wéér de predikheren, die de letteren beheersen en verstijven. Met dien verstande, dat de dominé's van nu niet eens echte dominé's zijn. Het zijn kosters en schoolmeesters, politici en propagandisten; en zij zijn eigengereid en bekrompen als de Beetsen, de Ter Haars, de Ten Kate's en hoe die lichten verder mochten heten. Maar toèn zuchtte ten minste een De Genestet: ‘Verlos ons van de preektoon, Heer’; terwijl nu diezelfde preektoon, gemoderniseerd naar de smaak van de dag, zonder één vloek geslikt wordt als zoetekoek. En wat verandert het voor ons of men de kerk als boeman en prijsuitdeler vervangen heeft door de gemeenschap? Het zijn namen. Daar achter steekt alleen de wil om ons het beetje plezier dat het leven biedt, te vergallen. Ik gun ieder zijn wijze om zalig te worden, maar ik vind het zo hinderlijk dat de meeste mensen die zaligheid niet kunnen bereiken zonder, door middel van leuzen, andermans levensgebieden te verpesten. ‘De letterkunde moet dienstbaar gemaakt worden aan....’ (in te vullen naar believen). Neen, neen, neen, de letterkunde moet niet dienstbaar gemaakt aan wat ook. Het is mogelijk om van een zedelijk beginsel, of van een maatschappelijk gevoel schoon- | |
[pagina 56]
| |
heid te maken; maar het is ook mogelijk om zonder socialisme, zonder zedeleer kunst voort te brengen. En het is nodig om dat, hij iedere gelegenheid, met nadruk te verklaren, want anders worden wij, eenvoudige zondaars en ongeorganiseerde schuimers, langzaam maar zeker uit het gebied der schone letteren verdrongen. En wij hebben er toch al zo'n benepen plaatsjeGa naar voetnoot1). Het wordt zoetjesaan tijd om, noodgedrongen, het onorganiseerbare te organiseren: ‘Immoralisten van alle landen, verenigt u’! Of neen, dàt toch liever niet! Laat ze ten slotte hun gang maar gaan, laat ze maar pogen de letterkunde droog te leggen; dan blijft ons de romantische rol des smokkelaars toebedeeld. Hoera, een nieuwe litteraire school: de bootleggers; en leve het bootleggerisme! |
|