1
De heer W. Moens heeft in 's-Gravenhage een lezing gehouden over de Vlaamse letterkunde, waarin hij de letterkunde koppelt aan ethische en politieke vraagstukken. Het is weer het oude liedje. De beweging van tachtig heeft de dominé's door de voorpoort uit de letterkunde verjaagd en door de keukendeur zijn de kosters er weer binnengekomen.
De heer W. Moens heeft ongeveer gezegd van zijn jonge tijdgenoten: ‘Zij geloven in de gemeenschap, in de culturele taak der politiek en al wat maar sociaal is.
In haar schild schrijft deze groep: de eenheid van leven en kunst. Voor deze strijd willen deze jongeren wat doen, desnoods in de gevangenis zitten. Zij gaan uit van de romantische stelling: Beter een goed mens zijn, dan goede boeken schrijven! Is er geen tijd tot schrijven, dan schrijven we niet,.... literatuur is niet alles!....
Dus is hun poëzie een poëzie die preekt.’
Die poëzie, welke weer preekt, is al een zonderling verschijnsel; maar de geestesgesteldheid van de man die er prijs op stelt om een goed mens te zijn, liever dan een belangwekkend mens, is nog zonderlinger.
Het is natuurlijk best, uitstekend, dat de heer W. Moens liever een goed mens dan een goed schrijver is. Ik vind dat bepaald aandoenlijk. Maar dan belet niets hem om van schrijven af te zien en om zich verder geheel aan de middernachtzending te wijden. Op die wijze zijn wij hem in de litteratuur met goed fatsoen kwijt en de beginselvaste zondaars zullen zelf wel zorgen dat zij geen last van hem hebben.
Het is dus weer het misverstand, dat een vaderlandse instelling geworden is. Van het ogenblik af dat men schrijver wil zijn, heeft men geen andere taak ter wereld dan goede boeken schrijven. Hoe men dat doet gaat ons niet aan, evenmin of die boeken zedelijk of onzedelijk, maatschappelijk of onmaatschappelijk, godsdienstig of antigodsdienstig zullen zijn. Het staat ieder vrij om zedelijke, sociale en religieuze geschriften boven onzedelijke, asociale en antireligieuze te verkiezen. Maar