Besluit
‘Mijnheer, dit geschrijf vormt een zinloos vod, want het heeft kop noch staart.’
‘Dan zou ik haast zeggen, dat het naar uw beeld geschapen is.’
‘Ik heb een gezonde afkeer van uw zotternijen.’
‘En uw ernst vermaakt mij buitensporig.’
‘Ik vrees dat gij uzelf met dat al voor een fraaien geest verslijt: maar dan vergist gij u deerlijk. Gij zijt niets anders en niets meer dan een onbeschaamde kermisklant.’
‘Misschien een marskramer in feest- en cotillon-artikelen: kom, koop een mirliton.’
‘Waar denkt gij aan: ik weet tenminste wat ik verschuldigd ben aan mijn waardigheid als mens....’
‘.... met een hoge hoed, met een hoge hoed (dit is voor de gelegenheid van mijn vriend J.H. Speenhoff). Houdt gij uw opgedofte waardigheid; laat mij mijn onrust en mijn appetijt.
‘Gij zijt uw eer en uw prestige kwijt.’
‘Maar 'k heb een goedgezinde meid (dit is weer geleend van die gulle kameraad.)’
‘Bah.... weet gij wat gij zijt?’
‘Een vreemde eend in de bijt.’
‘'t Is zonde van mijn kostelijke tijd.’
‘Ga heen voordat ge uw tong verslijt. Ik blijf omdat de Bols zo'n hartelijke geur verspreidt.’
‘Adieu, mijnheer.’
‘Mijnheer, ùw heer? Och Heer, geen heer: een schooier schuimend van jolijt, die steigert op zijn hobbelende geit. Vaarwel!’