Over het geld
‘Ik geloof dat ik u van harte geluk mag wensen met de bijval van uw nieuwe roman.’
‘Bijval, bijval! Wat is bijval in Nederland?’
‘Gij zijt somber. Ik las vele besprekingen waarin men met lof van uw werk gewaagt.’
‘En wat koop ik daarvoor?’
‘Prijs u gelukkig dat gij daarvoor niets kopen kunt. In Nederland hebben wij het voorrecht te schrijven zonder de bijgedachte aan bate.’
‘Ik ben getrouwd.’
‘Dat is burgerdeugd.’
‘Ik heb kinderen.’
‘Dit feit vormt, behalve de eer en het genoegen, de enige steekhoudende pleitgrond ten gunste van de gehuwde staat.’
‘Vrouw en kinderen kosten geld.’
‘Dat is mij uit de praktijk bekend.’
‘Wij hebben het zeer moeilijk.’
‘Dat spijt mij, waarde vriend, van harte; maar waarom kiest gij u niet een beroep, dat u in staat zal stellen u en de uwen een rustig, zij het bescheiden, bestaan te verzekeren.’
‘Fij, mijnheer, ik ben schrijver. Ik wijd mij aan de schone letteren, gans en al.’
‘Daaraan hebt gij ongelijk, wanneer gij geen middelen bezit.’
‘Ik kàn niet anders.
‘Dat verbeeldt gij u.’
‘Ik màg mij niet versnipperen.
‘Ho, ho, maar gij maakt u de dienstknecht van tijdschriftleiders en uitgevers. Naar mijne oprechte overtuiging zoudt gij beter doen met u onafhankelijk te maken door de tucht van een maatschappelijk beroep te aanvaarden. - Ik kende, niet hier te lande, dat zeg ik er bij, een jonkman, geestig en begaafd, die zijn kost verdiende als ambtenaar op een rijkskantoor. Hij werd door zijn speels vernuft en natuurlijke drift verleid tot