En ik verheug mij daarom telkenkeer, wanneer ik jonge, frisse knapen aan de slag zie. Die doen het werk, dat ik in mijn jeugd zo gaarne zou gedaan hebben, indien ijs en weder gunstig geweest waren.’
‘Een gevaarlijk vermaak. Het kan heel goed gebeuren, dat gij zelf mede een tik op de kop krijgt. De toestand van toeschouwer is in de hitte des gevechts niet zonder gevaar.’
‘Mijn kop is hard. Ik aanvaard de gevaren van mijn houding.’
‘En die luidruchtigheid?’
‘Ik kan mij niet ontveinzen, dat die mij ten zeerste mishaagt. Maar men kan nu eenmaal niet vechten zonder schetterend koper en leuzen.’
‘En die jonge strijders zegt gij.... schreeuwlelijkers zeg ik?’
‘Gij zijt kinds geboren. Gij hebt zo min de vervoeringen, als de vernederingen van een hartstochtelijke jonkheid gekend. Maar geloof gerust van mij, dat geen levenswaarheid waarde heeft, wanneer wij haar niet na grondige proefnemingen uit honderd dwalingen hebben gestookt.’
‘Gevaarlijke proefnemingen.’
‘Bloodaard. Gij weet niet eens wat goed is, omdat gij het kwaad, niet wat deugd is, omdat gij de ondeugd niet kent. Gij, gij zijt onze vijand, omdat gij uw vroegtijdige en goedafgewerkte verstening voor deftigheid, weldenkendheid en ingetogenheid wilt laten doorgaan.’
‘Gij zijt een bedrieger of gij raisonneert als een infans, zou Shakespeare zeggen.’
‘O lasterlijke tollenaar. Gij zijt nog nooit dronken geweest, niet van poëzie en niet van de genever. Gij zijt nog ongeboren en sterft aldus.’
‘Ik geloof dat gij thans zo niet dronken, dan toch lichtelijk onder de invloed zijt.’
‘O laffe filistijn, ik ben nog brandschoon; maar ik zal er nù een pakken, een straffe longaviet, opdat mij een bont leven beschoren zij en ik nog lang getuige moge