Over de baat
‘Nu heb ik dan toch eindelijk in een dagblad eens een bericht gelezen dat mij genoegen doet.’
‘Dat gebeurt niet dikwijls.’
‘Zeer zelden.’
‘Maar ik vrees dat het mij dan ook zeker géén genoegen zal doen!’
‘Vrees niet, ik geloof dat wij het ditmaal, voor het eerst, broederlijk eens zullen zijn.’
‘En wat is er van doen?’
‘Een Nederlandse rechtbank heeft de waardigheid van de Nederlandse letterkunde verdedigd en gehandhaafd tegenover twee oude duitendieven-van-schrijvers, die als brave vaderlandse kooplui gingen procederen over betaling van hun wáár!’
‘Wie waren die adelborsten?’
‘Namen zijn hier overbodig. De heren Y. en Z. spanden een proces in tegen een uitgever, ter zake van het overnemen in een bloemlezing van te grote brokstukken uit hun werk.’
‘Ja, maar is daar nu niet veel rechtvaardigs in, wanneer men eist dat ieder arbeider de volle bate van zijn arbeid geniet?’
‘Waarom schrijft gij?’
‘Ik?’
‘Ja, gij?’
‘Omdat ik het niet laten kan.’
‘Juist. Omdat gij het niet laten kunt. Dat is de enige verdedigbare reden tot schrijven. Men schrijft dus voor zijn pleizier of om te getuigen.’
‘De rest is journalistiek.’
‘Welnu, wilt gij dan voor pleizier betaling eisen? Dat zou de omgekeerde wereld zijn. Normale mensen offeren alles voor hun pleizier. En zo gij wilt getuigen moet gij u verheugen in de verspreiding van uw getuigenis.’
‘Maar een schrijver moet ook leven.’
‘Wie zou hem dit vermaak misgunnen?’
‘En hij moet kunnen leven van zijn kunst.’