meer te weten dan een ander, dat gij geloofdet gelijk te hebben.’
‘Neen,’ zeg ik, zo duidelijk mogelijk.
‘Jà. En het ergste is dat gij, trots in dit geloof, de schijn hebt aangenomen van geen gelijk te willen hebben. Ik voor mij verkies de heren die gelijk hebben en de ernst van hun gelijk op het aangezicht dragen, verre boven iemand als gij zijt, die zijn bittere, hovaardij verbergt onder een geveinsden spotlach.’
‘Gij gaat te ver....’
‘Ik heb het recht mij met alle kracht te verdedigen tegen uw brutale aanval.’
‘Ik heb u niet aangevallen.’
‘Ik ben een heer die gelijk heeft.’
‘Ik....’
‘....óók! Uw beginselvaste twijfel is harder dan het hardste geloof. En de wijze waarop gij mij hebt willen bekeren bewijst hoe gij wordt bewogen door de drift van een zendeling. O, het zij verre van mij u daarom te misprijzen. En gij behoeft mij evenmin te vrezen, want mijn familie heeft zich sedert onheuglijke tijden ontwend aan het menseneten. Het verschil tussen u en de heren die gij zo fel bestrijdt, is slechts een vraagstuk van min en plus.
‘Met u valt niet te redekavelen, gij steekt met alles de draak.’
‘Wie is er van ons het zieligst aan toe?’
‘Meent gij soms dat ge echt lachen kunt?’
‘Op zijn tijd. Alles op zijn tijd: lachen en huilen, geven en nemen, bidden en vloeken, geloven en twijfelen, vrijen en vechten....’
‘Het leven is geen rommelmarkt.’
‘Dat is het wel. En niets is heerlijker voor een zwerver die geen haast heeft, dan om er aandachtig en opgewekt op de schobberdebonk te gaan. Het is een sukkelaar die er niet iets van zijn gading vindt.’
‘Een tweedehands geluk, een halfsleetse genegenheid.’
‘Oud is beproefd. Het nodigste moet voorgaan.’
‘Als de ene hand de andere wast.... Zoals het klokje