niet op aan wàt men doet, uitsluitend hoe men het doet. Voor hen zijn er dus goede goede menschen (très rare) goede slechte menschen (iets meer vóórkomend); en slechte goede menschen (zeer algemeen) en slechte slechte menschen (lang niet zeldzaam).
Om dus het verschil tusschen Coster en zijn tegenstanders zeer in het algemeen, maar duidelijk aan te geven, zegt men: zijn appreciaties van de menschen (altijd in litterairen zin), zijn liefde en zijn haat, zijn gebaseerd op een aantal, moeilijk te omschrijven, vooroordeelen, welke te samen een dierbare leekenmoraal zonder god en gebod vormen; de appreciatie der anticosters berust op een direct contact met de menschen, volkomen zonder eenig intermediair van een zedeleer of sociaal systeem. Voor Coster bestaat - uit ieder opstel van zijn hand is het te bewijzen - in welke vorm dan ook: een moraal.
En voor zijn tegenvoeters is iedere gedachte daaraan al een verschrikking, omdat zij de mensch liefhebben en aanvaarden om zijn zelfs wil en zooals hij reilt en zeilt. Zij beoordeelen het schilderij om de gloed en de zwier der schildering, om zijn poëtische substantie en niet om wat het voorstelt!