ken der kleine zielen.
Wij spelen met woorden. Wat Binnendijk kleine vraagteekenkunstwerken noemt, noem ik groote uitroepteekenkunstwerken en ik aanvaard ze als genot en voedsel voor mijn geest en gemoed. En aan zijn ordelijke constructies, waar geen groote persoonlijkheid achter staat en voor noodig is, heb ik veelvuldig lak.
Door zulke ijle theoriën maakt men ons meer dan ooit afkeerig van de schoonheid en de poëzie, althans van wat de ‘ingewijden’ zoo noemen.
Ik geef aan die woorden een gansch andere, menschelijke inhoud. En ik heb ten slotte véél meer sympathie voor de summiere formule ‘gedichten zijn goed, naarmate ze stem zijn’; een formule, welke mij, al werd hij vele jaren geleden opgesteld, toch heel wat jonger en frisscher en waarachtiger lijkt, dan de zwaarwichtige theoriën van een jonkman, als Ter Braak's tegenstrever is.
Wie heeft gelijk? Niemand. Maar Binnendijk, zeker niet. Dat geve de Muze!