Voetzoekers
(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 132]
| |
XXII
| |
[pagina 133]
| |
verstaat. Naar het mij toeschijnt zijn dat voor hem stabiele criteria buiten den mensch gelegen, hetgeen echter weer in strijd is met hun vloeibaarheid. Het is maar beter hierbij niet lang te verwijlen. Ik vrees dat de heer Fua niet heel precies weet wat hij meent en dat het hem bovendien moeilijk valt om dat vage weten te formuleeren. De zedelijkheid is dus afgedaan. Maar nu de onbegrijpelijkheid. Dit argument wordt telkens weer in het vuur gebracht tegen Claudel, tegen Valéry, tegen Gide. Vroeger belaagde men er Mallarmé mede, hetgeen hem niet belet heeft om eerst ‘beroemd’ en daarna ‘klassiek’ te worden en ten slotte in litteratuurgeschiedenisboekjes te paradeeren. Overal bestaan lieden, die er bevrediging in vinden om zich zelf een brevet van albegrijpendheid te geven. Wat buiten hun bevatting ligt is dùs onzin, schandelijke en schadelijke onzin. En zoo heb ik herhaaldelijk pagina's, mij glashelder, voor onleesbare, zinnelooze kladschrijverij hooren uitmaken. De heer Fua is bijzonder sterk in dit bedrijf. Hij begrijpt vrijwel niets. Vandaar dat de hoeveelheid nonsens om hem heen onrustbarend stijgt. Maar hij is een conscientieus man en, om absoluut zeker van zijn | |
[pagina 134]
| |
zaak te zijn, leest hij die rare moderne stukken aan zijn gade voor. En ziet, ook mevrouw Fua erkent dat het borrelpraat is. Nóg niet tevreden - wat een scrupules heeft die man! - roept hij enkele ‘lezers’ te hulp. Een ietwat vage groep, zal men zeggen. Ik kan het niet helpen, de heer Fua geeft die methode aan en ik heb hem hier slechts te volgen. Op blz. 185 vind ik een nieuw hoofdstuk: Opinions de Lecteurs. En daaronder: ‘opinions de lecteurs sur Arthur Rimbaud, Marcel Proust, Guillaume Apollinaire, André Gide, André Suarès, Paul Valéry, Paul Claudel, Jules Romain (zonder s!), Georges Duhamel, Jean Giraudoux, Valéry, (deze komma behoort aan den heer Fua) Larbaud, Jean Cocteau, Max Jacob, Saint-John Perse, Joseph Delteil, André Breton, Philippe Soupault.’ En hierop volgen dan attesten in dezen trant: ‘A en juger par les morceaux choisis, de deux choses l'une, ou ces messieurs d'avant-garde se moquent des sots, et il est regrettable que ce soit sans esprit; ou il faut laisser aux psychiâtres la corvée d'apprécier leurs élucubrations.’ Zoo gaat het voort! Iemand met een grein gezond verstand en critisch vernuft vraagt: wie zijn die lezers, die zoo oordeelen, de bakker van | |
[pagina 135]
| |
den hoek of de boekhouder van den dorpsnotaris? Want wanneer een zoo positief en vernietigend oordeel wordt uitgesproken over de geheele hedendaagsche letterkunde en bloc, dan wil men toch iets naders weten omtrent de persoonlijkheid en de antecedenten van den man die dat oordeel uitspreekt! Ik gaf dit citaat alleen om te doen zien hoe redeloos het werkje van Fua eigentlijk is. Het komt voort uit de bittere en blinde haat van iemand die zich niet neer kan leggen in het feit dat hij geen deel hoegenaamd heeft aan het geestelijk leven van zijn tijd. Het is behalve door en door dom en geborneerd, ook nog het typisch voorbeeld van wat men, in litteratuur, een ‘slechte daad’ noemt. Het is een boek, opgeweld uit onedele motieven, dat op iedere bladzijde het kenmerk van zijn oorsprong draagt; een boek dat spot met de elementaire eischen van goede trouw en dat ten slotte vol feitelijke onjuistheden steekt, nog gezwegen van de ontelbare manifestaties van on- en wanbegrip, welke wij er vinden. Als document van de litteratuurgeschiedenis is het waardeloos. Misschien heeft het eenige, geringe, beteekenis als bijdrage tot de psychologie van een bepaald soort afgunst, dat tegenwoordig veel voorkomt. |
|